E080071
Laatste revisie: 06-08-2020

E080071 - Voorstel voor een richtlijn betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid



Dit voorstel heeft tot doel het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid buiten de arbeidsmarkt toe te passen. Het creëert een kader voor het verbod op discriminatie op deze gronden en stelt in de Europese Unie hetzelfde minimumbeschermingsniveau in voor mensen die op die gronden worden gediscrimineerd. Dit voorstel vormt een aanvulling op het bestaande communautaire rechtskader dat discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid alleen verbiedt in arbeid, beroep en beroepsopleiding. Het voorstel was reeds aangekondigd in het wetgevings- en werkprogramma van de Europese Commissie en bouwt voort op de Richtlijnen 2000/43/EG, 2000/78/EG en 2004/113/EG, waarbij discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, leeftijd, handicap, seksuele geaardheid, godsdienst of geloof wordt verboden.


Stand van zaken

Behandelfase Eerste Kamer: behandeling in commissie Eerste Kamer.

Nationaal

De brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 14 februari 2017 (34550 V, C) voor zover deze betrekking heeft op toezegging T01237 werd op 21 februari 2017 voor kennisgeving aangenomen. De toezegging blijft open staan.

Europees

De Nederlandse regering informeert op 30 juni 2020 middels een voortgangsoverzichtPDF-document van EU-wetgevingsdossiers van BZK over de stand van zaken van de behandeling van het voorstel.


Kerngegevens

document Europese Commissie

COM(2008)426PDF-document, d.d. 2 juli 2008

rechtsgrondslag

VWEU artikel 19 lid 1

commissies Eerste Kamer

beleidsterreinen


Behandeling Tijdelijke Gemengde Commissie Subsidiariteitstoets

Onderhavig voorstel maakt deel uit van de lijstPDF-document met voorstellen die door de Tijdelijke Gemengde Commissie Subsidiariteitstoets in 2008 aan een toetsing worden onderworpen. Overigens wordt het initiatief ook in internationaal (COSAC) verband getoetst. Op 23 juli 2008 heeft de TGCS advies gevraagd inzake subsidiariteit en proportionaliteit aan de vakcommissies van de Eerste en Tweede Kamer. De commissie voor Binnenlandse Zaken en Hoge Colleges van Staat/ Algemene Zaken en Huis der Koningin van de Eerste Kamer heeft haar reactie op 25 september 2008 naar de TGCS gestuurd, die brief van de commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van de Tweede Kamer is van 11 september 2008. Op 3 oktober 2008 heeft de TGCS een beoordelingPDF-document van het voorstel ter stemming voorgelegd aan beide Kamers. De Eerste Kamer heeft op 7 oktober 2008 deze beoordeling in de plenaire vergadering vastgesteld, de Tweede Kamer deed dit op 9 oktober 2008. Nadat zowel Eerste als Tweede Kamer deze beoordeling in plenaire vergadering hebben vastgesteld, is op 9 oktober 2008 een brief naar de Europese Commissie gestuurd met een verzoek het voorstel op een aantal punten toe te lichten. Een afschrift van de brief wordt aan het Europees Parlement, de Europese Raad, COSAC en de staatssecretaris van Europese Zaken gestuurd.

Op 10 december 2008 stuurde de staatssecretaris voor Europese Zaken een kabinetsreactie op de brief van de TGCS.

De Europese Commissie heeft op 13 maart 2009 gereageerd op de brief van beide Kamers. Deze werd middels een brief van de TGCS op 19 maart 2009 doorverwezen aan de vakcommissies.

Oproep

Het parlement, i.c. de Tijdelijke Gemengde Commissie Subsidiariteitstoets (TGCS), nodigt iedereen uit commentaar te leveren op nieuwe Europese voorstellen. Kan het beter in Nederland geregeld worden? Willen we wel een Europese aanpak, maar gaat het voorstel te ver voor Nederland? Wat zijn de consequenties? Indien u binnen zes weken na publicatie van het voorstel door de Europese Commissie uw oordeel kenbaar maakt, dan kan uw reactie worden betrokken bij het advies van de TGCS aan beide Kamers. Gebruik daarvoor de reactieknop in het linker menu (een bestandje kunt u mailen naar europapoort@eerstekamer.nl).

Ook in een later stadium kan een meer inhoudelijke reactie ter kennisname van de vakcommissies worden gebracht en worden meegenomen in de dialoog tussen regering en parlement over het verloop van de onderhandelingen in Brussel. Uw reactie kan - tenzij men aangeeft daar bezwaar tegen te hebben - als 'commentaar derden' in de relevante dossiers worden geplaatst.


Behandeling Eerste Kamer

De brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 14 februari 2017 (34550 V, C) voor zover deze betrekking heeft op toezegging T01237 werd op 21 februari 2017 voor kennisgeving aangenomen. De toezegging blijft open staan.

Op 13 september 2016 besprak de commissie de brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 29 augustus 2016 over het halfjaarlijks rappel toezeggingen (34300 V, F) en besloot brieven die betrekking hebben op toezegging T01237 alleen nog te agenderen wanneer er daadwerkelijk ontwikkelingen rondom het richtlijnvoorstel in gemeld worden.

De brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 18 september 2015 voor zover deze betrekking heeft op toezegging T01237 (34300 V, A) werd op 29 september 2015 voor kennisgeving aangenomen. De toezegging blijft open staan.

De minister van Buitenlandse Zaken reageerde op 2 mei 2014 op de brief van de Eerste Kamer van 13 maart 2014 inzake de halfjaarlijkse stand van zaken van toezeggingen. Uit de brief blijkt dat de conceptrichtlijn momenteel op Raadswerkgroepniveau besproken. De conceptrichtlijn van de Raad zal aan de Kamer worden toegezonden zodra deze in de besluitvormende fase terecht komt. De commissie Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning nam de brief van de minister van Buitenlandse Zaken op 13 mei 2014 voor kennisgegeving aangenomen. De toezegging blijft open staan.

De Eerste Kamer stuurde op 13 maart 2014 een brief aan de minister van Buitenlandze Zaken inzake de halfjaarlijkse stand van zaken van toezeggingen die gedaan zijn. Toezegging T01237 werd hierin genoemd.

Op 9 april 2013 heeft de commissie Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis der Koningin gesproken over toezegging T01237. De brief van de secretaris-generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 2 april 2013 werd voor kennisgegeving aangenomen. De toezegging blijft open staan.

Op 21 februari 2013 stuurde de Eerste Kamer een brief aan de minister van Buitenlandze Zaken inzake de halfjaarlijkse stand van zaken van toezeggingen die gedaan zijn. Toezegging T01237 werd hierin genoemd. Op 2 april 2013 heeft de secretaris-generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken hierop gereageerd. Uit de reactie bleek dat aan de toezegging momenteel niet kan worden voldaan omdat het richtlijnstvoorstel zich nog steeds in de onderhandelingsfase bevindt.

Op 3 april 2012 heeft de commissie Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis der Koningin gesproken over toezegging T01237. De toezegging blijft open staan.

Op 10 mei 2011 heeft de commissie Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis der Koningin gesproken over toezegging T01237. De toezegging blijft open staan. Op 3 april 2012 is er naar aanleiding van de halfjaarlijkse stand van zaken toezeggingen gesproken over de toezegging de conceptversie van de richtlijn op te sturen als het voorstel in de besluitvormende fase komt. De toezegging blijft open staan.

Op 12 april 2011 heeft de secretaris-generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken gereageerd op de brief van de Voorzitter van de Eerste Kamer inzake de halfjaarlijkse stand van zaken ten aanzien van de toezeggingen die door de minister van Buitenlandse Zaken aan de Kamer zijn gedaan. Aan toezegging T01237 kan op dit moment nog niet worden voldaan, omdat de conceptversie van de betreffende richtlijn zich nog steeds in de onderhandelingsfase bevindt. Wanneer het richtlijnvoorstel in de besluitvormende fase terecht komt, zal het kabinet, overeenkomstig de toezegging, voorafgaande aan de desbetreffende Raad de definitieve conceptversie van de richtlijn naar de Kamer sturen.

De commissie BZK heeft op 16 november 2010 tijdens de rondvraag verzocht om registratie van de toezegging van de staatssecretaris voor Europese Zaken van 17 april 2009. De toezegging houdt in dat wanneer het richtlijnvoorstel in de besluitvormende fase komt, het kabinet voorafgaande aan de desbetreffende Raad de definitieve (concept)versie van de richtlijn aan de EK opstuurt. De toezegging is geregistreerd als T01237.

De brief van de regering d.d. 16 november 2009 met een aanvullend standpunt ten aanzien van onderhavig voorstel werd op 24 november 2009 voor kennisgeving aangenomen.

De staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken/Europese Zaken stuurde op 17 april 2009 een antwoord dat tijdens de vergadering van 21 april 2009 voor kennisgeving aangenomen werd.

De commissie BZK/AZ besloot op 7 april 2009 vanwege de onduidelijkheid over de reikwijdte van de richtlijn de regering per brief te verzoeken de definitieve richtlijn waarover in de Raad besluitvorming moet plaatsvinden ruimschoots voorafgaand aan de desbetreffende Raad aan de Kamer te zenden opdat nog de mogelijkheid van een (nader) overleg met de regering bestaat.

Op 24 maart 2009 werd de brief van de Europese Commissie d.d. 13 maart 2009 en de brief van de staatssecretaris d.d. 10 december 2008 besproken en besloten deze vooralsnog voor kennisgeving aan te nemen in afwachting van behandeling in de Tweede Kamer.

De brief van de regering werd op 3 februari 2009 besproken door de commissie BZK en besloten werd de behandeling aan te houden tot 10 februari 2009. Op deze dag besloot de commissie dat zij de brief van de staatssecretaris zal bespreken na ontvangst van de reactie van de Europese Commissie.

Tijdens de vergadering op 23 september 2008 besloot de commissie BZK de Tijdelijke Gemengde Commissie Subsidiariteitstoets te informeren dat het onderhavige voorstel op verschillende wijzen benaderd kan worden en voor een betere afweging het belang van een impact assessment door de Nederlandse regering wenselijk is. Op 25 september 2008 stuurde de commissie haar reactie aan de Tijdelijke Gemengde Commissie Subsidiariteitstoets.

De commissie Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis der Koningin hebben op 9 september 2008 het conceptadvies aan de Tijdelijke Gemengde Commissie Subsidiariteitstoets besproken (TGCS). Dit advies zal worden verzonden na ontvangst van de reactie van de CDA-fractie.


Behandeling Tweede Kamer

Op 26 maart 2010 stuurde de minister van SZW een brief naar de Tweede Kamer met een stand van zaken in de Europese behandeling van dit richtlijnvoorstel. Naar verwachting wordt er op 7 juni 2010 een voortgangsverslag gepresenteerd tijdens de Europese Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, Gezondheid en Consumentenbescherming.

Het antwoord van de Europese Commissie op de vragen van de Staten-Generaal werden besproken tijdens een algemeen overleg op 3 juni 2009.

Na ontvangst van de reactie van de Europese Commissie via de TGCS besloot de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 2 april 2009 dat zij deze reactie desgewenst zouden betrekken bij de behandeling van het Awgb-dossier (zie kamerstukken in de serie 31832). Daarnaast wilde zij de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid attenderen op de reactie zodat deze de reactie van de Europese Commissie kon betrekken bij haar EU-overleg.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties liet in antwoord op de vraag of de voorgestelde richtlijn van invloed kon zijn op bovengenoemd wetsvoorstel 31832 weten dat dit niet het geval zal zijn. De voorgestelde richtlijn zal naar verwachting wel gevolgen hebben voor de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid, aangezien deze twee wetten thans alleen hebben op arbeidssituaties.

De commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft het conceptantwoord na aanpassingen op 11 september 2008 vastgesteld.


Standpunt Nederlandse regering

Nederland onderschrijft de in fiche 1 door de Commissie gekozen bevoegdheidsgrondslag. Vanwege rechtsonzekerheid over de reikwijdte en de terminologie in het voorstel en het ontbreken van voldoende zicht op consequenties voor financiële en administratieve lasten is de Nederlandse regering terughoudendheid bij de beoordeling van de subsidiariteit en proportionaliteit van het voorstel. Alvorens een definitief oordeel gegeven kan worden moet helderheid is verkregen over deze onderwerpen. De subsidiariteit wordt in beginsel als positief beschouwd omdat een communautaire aanpak rechtszekerheid biedt aan alle marktdeelnemers en burgers binnen de Gemeenschap. Mochten de terminologie en de reikwijdte van het richtlijnvoorstel echter onvoldoende worden ingekaderd gedurende de onderhandelingen, dan kan het subsidiariteitsoordeel alsnog negatief uitvallen. De proportionaliteit is momenteel nog niet te beoordelen vanwege de vele onduidelijkheden ten aanzien van de terminologie, de reikwijdte en de inhoudelijke, financiële en administratieve impact van het voorstel. Nederland heeft ten aanzien van het richtlijnvoorstel een positieve grondhouding maar hanteert vanwege de genoemde onduidelijkheden een geclausuleerde terughoudendheid. Voor Nederland is het belangrijk dat de aanstaande richtlijn niet leidt tot disproportionele financiële gevolgen voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burgers, of toename van administratieve lasten of regeldruk. Het risico dat dit gebeurt is aanwezig vanwege de gesignaleerde onduidelijkheden. Nederland zal dan ook tijdig een eigen impact assessment laten uitvoeren.

In navolging van het BNC-fiche stuurde de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 16 november 2009 een brief met een impact assessment met als doel het parlement te informeren over de inzet van het Nederlandse kabinet ten aanzien van onderhavig richtlijnvoorstel.


Samenvatting voorstel Europese Commissie

Dit voorstelPDF-document heeft tot doel het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid buiten de arbeidsmarkt toe te passen. Het creëert een kader voor het verbod op discriminatie op deze gronden en stelt in de Europese Unie hetzelfde minimumbeschermingsniveau in voor mensen die op die gronden worden gediscrimineerd. Dit voorstel vormt een aanvulling op het bestaande communautaire rechtskader dat discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid alleen verbiedt in arbeid, beroep en beroepsopleiding. Het voorstel was reeds aangekondigd in het wetgevings- en werkprogramma van de Europese Commissie en bouwt voort op de Richtlijnen 2000/43/EG, 2000/78/EG en 2004/113/EG, waarbij discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, leeftijd, handicap, seksuele geaardheid, godsdienst of geloof wordt verboden. Concreet bevat de richtlijn bepalingen over: gelijke behandeling van gehandicapten (art. 4), effectieve rechtsbescherming en bewijslast (art. 7, 8 en 9), verspreiding van informatie art. 11), organen ter bevordering van gelijke behandeling (art. 12) en uitvoering en naleving (art. 13 tot en met 16).

Voor dit voorstel hebben verschillende raadplegingen plaatsgevonden: een openbare onlineraadpleging, een raadpleging van het bedrijfsleven, en een schriftelijke raadpleging van en vergaderingen met de sociale partners en ngo's op Europees niveau die op het gebied van non-discriminatie actief zijn. De uitkomsten van de openbare raadpleging en die van de raadpleging van de ngo's waren een oproep tot wetgeving op EU-vlak om het niveau van bescherming tegen discriminatie te verhogen, hoewel ook stemmen opgingen voor specifieke richtlijnen op het gebied van discriminatie op grond van handicap of geslacht. Uit de raadpleging van het Europees toetsingspanel van het bedrijfsleven bleek dat de bedrijven het nuttig vinden indien in de hele EU hetzelfde niveau van bescherming tegen discriminatie zou gelden. Onder de sociale partners waren de vertegenwoordigers van werkgevers in principe tegen nieuwe wetgeving, die volgens hen de administratieve lasten en de kosten zou doen toenemen, terwijl de vakbonden voor waren.

Uit de antwoorden bleek ook bezorgdheid over hoe een aantal gevoelige gebieden in de richtlijn worden geregeld. Er bleken volgens de Europese Commissie ook misverstanden te bestaan over de grenzen of de reikwijdte van de Gemeenschapsbevoegdheid. In de voorgestelde richtlijn wordt aan deze bezorgdheid tegemoetgekomen en worden de grenzen van de Gemeenschapsbevoegdheid duidelijk aangegeven. Binnen deze grenzen is de Gemeenschap gemachtigd om maatregelen te nemen (artikel 13 van het EG-Verdrag). Er bestaat bezorgdheid dat een nieuwe richtlijn voor de bedrijven kosten met zich zou brengen. In de antwoorden wordt eveneens de nadruk gelegd op de specifieke aard van discriminatie op grond van handicap en van de maatregelen die nodig zijn om deze vorm van discriminatie te bestrijden. Daar wordt in een artikel 3 van de richtlijn specifiek op ingegaan.

In het impact assessmentPDF-document werd vastgesteld dat hoewel non-discriminatie als een van de fundamentele waarden van de EU wordt erkend, het niveau van wettelijke bescherming van deze waarden in de praktijk verschilt naar gelang van de lidstaat en van de grond waarop wordt gediscrimineerd. Wie dreigt te worden gediscrimineerd, is bijgevolg vaak minder goed in staat ten volle in de samenleving en de economie te participeren, en dat heeft zowel voor de persoon en als voor de samenleving negatieve gevolgen. Volgens het assessment worden is de kans op realisering van de doelstellingen het hoogst als gekozen wordt voor een richtlijn. De doelstellingen van de richtlijn zijn:

  • een betere bescherming tegen discriminatie;
  • rechtszekerheid voor marktdeelnemers en potentiële slachtoffers in alle lidstaten;
  • bevordering van sociale integratie en van de volledige participatie van alle groepen in de samenleving en in de economie.

Over proportionaliteit en subsidiariteit merkt de Europese Commissie het volgende op. Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel gebieden bestrijkt die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen. De doelstellingen van het voorstel kunnen niet voldoende door de lidstaten afzonderlijk worden verwezenlijkt omdat alleen een maatregel voor de hele Gemeenschap kan zorgen voor een gestandaardiseerd minimumniveau van bescherming tegen discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid in alle lidstaten. Communautaire wetgeving biedt rechtszekerheid wat de rechten en plichten van marktdeelnemers en burgers betreft, ook voor wie zich van de ene lidstaat naar de andere verplaatst. Uit ervaring met eerdere richtlijnen die artikel 13, lid 1, van het EG-Verdrag als grondslag hebben, is gebleken dat deze een positieve uitwerking hebben en tot een betere bescherming tegen discriminatie leiden. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat de voorgestelde richtlijn niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen te verwezenlijken.

De verscheidenheid van de Europese samenlevingen is een van Europa's sterke kanten, en moet overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel worden gerespecteerd. Aangelegenheden zoals de organisatie en de inhoud van het onderwijs, de erkenning van de burgerlijke staat of de gezinssituatie, adoptie, reproductieve rechten en andere vergelijkbare aangelegenheden worden het best op nationaal niveau geregeld. Bij de richtlijn worden de lidstaten er dan ook niet toe verplicht hun bestaande wetten en praktijken met betrekking tot deze aangelegenheden te veranderen. Zij laat ook de nationale regels inzake de activiteiten van kerken en andere religieuze organisaties en hun verhouding tot de Staat onverlet. Ook in de toekomst zullen dus alleen de lidstaten beslissen over het toestaan van een selectieve toelating tot scholen, het verbieden of toestaan van het dragen of tonen van religieuze symbolen in scholen, de erkenning van huwelijken tussen partners van hetzelfde geslacht, en de aard van de verhouding tussen georganiseerde godsdienst en de Staat.


Behandeling Raad

De Nederlandse regering informeert op 30 juni 2020 middels een voortgangsoverzichtPDF-document van EU-wetgevingsdossiers van BZK over de stand van zaken van de behandeling van het voorstel.

De Nederlandse regering informeert op 16 december 2019 middels een voortgangsoverzichtPDF-document van EU-wetgevingsdossiers van BZK over de stand van zaken van de behandeling van het voorstel.

Tijdens de Raad WSBVC van 24 oktober 2019 heeft Nederland steun uitgesproken voor het doel van de conceptrichtlijn gelijke behandeling en aangegeven te hopen dat de nieuwe Commissie verdere inspanningen zal plegen rondom dit thema.

In het overzicht van de EU-wetgevingsdossiers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het 1e kwartaal van 2019 (ziePDF-document) geeft de regering aan dat enkele lidstaten (principieel) tegen het richtlijnvoorstel zijn om redenen van subsidiariteit en er daarom geen besluitvorming kan plaatsvinden in de Raad WSBVC. Tijdens het Oostenrijks EU-voorzitterschap is daar geen verandering in gekomen en de regering geeft aan dat er geen zicht is op een uitweg.

In de geannoteerde agenda van de Raad WSBVC van 15 maart 2019 gaf de regering aan dat de Kamer middels een kwartaalrapportage wordt geïnformeerd over de stand van zaken over de onderhandelingen over dit voorstel.

De raad WSBVC heeft op 6 december 2018 kennis genomen van de voortgangsrapportage van het Oostenrijkse voorzitterschap over de onderhandelingen over dit voorstel.

De raad WSBVC heeft op 21 juni 2018 kennis genomen van de voortgangsrapportage van het Bulgaars voorzitterschap over dit voorstel.

De Raad WSBVC heeft op 7 december 2017 de voortgangsrapportage over de richtlijn van het Estlandse EU-voorzitterschap aangehoord en aangenomen.

Tijdens de raad voor Werkgelegenheid van 15 en 16 juni 2017 heeft de raad nota genomen van het voortgangsverslag over het voorstel.

De Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenbescherming besprak op 7 december 2015 de stand van zaken van het voorstel.

De Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid heeft op 11 december 2014 een oriënterend debat gehouden over het richtlijnvoorstel. Daarnaast stond een voortgangsverslag geagendeerd. Men concludeerde dat er nog veel werk verzet moet worden om een unaniem akkoord te bereiken.

De Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenbescherming besprak op 19-20 juni 2014 wederom een voortgangsrapportagePDF-document. Tijdens de Raad bleek dat een aantal lidstaten nog altijd grote bezwaren hebben over het richtlijnvoorstel.

Tijdens de Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenbescherming op 9 december 2013 staat wederom een voortgangsrapportage op de agenda. De verwachting is dat het richtlijnvoorstel onder het komende voorzitterschap van Griekenland niet actief zal worden opgepakt. Een politiek akkoord wordt daarom voorlopig niet verwacht.In het werkprogramma van de Commissie voor 2014 staat dat ze een 'Accessibility Act' zal presenteren. Deze Act zal nader ingaan op handicap in relatie tot goederen en diensten. Hiermee zal de Act deels overlappen met de richtlijn gelijke behandeling.

Op 20 juni 2013 werd tijdens de Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenbescherming wederom een voortgangsrapport over het richtlijnvoorstel worden besproken.

Tijdens de Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenbescherming op 6 december 2012 is een voortgangsrapport over het richtlijnvoorstel besproken.

Er is een voortgangsrapportage over de richtlijn besproken tijdens de Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenbescherming op 6 december 2012. Uit de geannoteerde agenda blijkt dat Nederland de voortgangsrapportage zal aanhoren, dat zal aangeven dat er amper voortgang is op dit dossier. Tijdens het Cypriotisch voorzitterschap zijn er, net als onder voorgaande voorzitterschappen, slechts twee raadswerkgroepen aan het voorstel gewijd. De verwachting is dat het richtlijnvoorstel ook onder het komende Ierse voorzitterschap niet actief zal worden opgepakt. Een politiek akkoord wordt daarom voorlopig niet verwacht.

Statewatch heeft een raadsdocument van 11 juli 2012 gepubliceerd met een geconsolideerde versie van de tekst van de ontwerprichtlijn gelijke behandeling.

Er is een voortgangsrapportage over de richtlijn van 10 mei 2012 besproken tijdens de Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenbescherming op 21 juni 2012. De discussies over de tekst zijn enigzins gevorderd, maar er is nog steeds veel werk dat moet worden gedaan.

Er is een voortgangsrapportage over de richtlijn besproken tijdens de Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenbescherming van 1 en 2 december 2011. Tijdens het Pools voorzitterschap hebben de discussies zich geconcentreerd op 1 punt, namelijk de bepalingen inzake leeftijd als een discriminerende factor.

Statewatch heeft een document van de Raad van de EU van 15 juli 2011 met een geconsolideerde versie van de richtlijn gelijke behandeling gepubliceerd. Het voorzitterschap heeft dit naar de Raadswerkgroep Maatschappelijke Vragen gestuurd (een geconsolideerde versie is een niet officiële samenvoeging door de EU-wetgever van een verordening of richtlijn en alle latere wijzigingen daarvan in een lopende tekst).

Op 17 juni 2011 heeft de Raad WSBVC kennis genomen van een voortgangsverslag inzake de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel gelijke behandeling. Er is voortgang geboekt tijdens het Hongaars presidentschap, maar er is verdere discussie nodig over verschillende onderdelen van het voorstel.

Tijdens de Raad WSBVC van 6 en 7 december 2010 heeft het Belgisch voorzitterschap een voortgangsverslag gepresenteerd over de stand van zaken van de besprekingen over de richtlijn gelijke behandeling. Het voorzitterschap heeft aangegeven dat er nog geen uitzicht is op unanimiteit.

Tijdens de Raad WSBVC op 7 en 8 juni 2010 heeft het Spaans voorzitterschap enkele voorstellen gedaan over onderhavige richtlijn, maar ondanks enige vooruitgang zijn er verdere discussies nodig.

Ook tijdens de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenbescherming op 30 november 2009 werd een voortgangsverslagPDF-document over onderhavig richtlijnvoorstel besproken en aangenomen.

Tijdens de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenbescherming op 8 en 9 juni 2009 heeft het Tsjechische Voorzitterschap de Raad ingelicht over de stand van de besprekingen via een voortgangsverslagPDF-document.

Ook tijdens de Raad op 16 december 2008 kwam onderhavig voorstel aan bod waarbij de Eurocommissaris onder andere liet weten anti-discriminatie wetgeving als hoeksteen van het acquis te beschouwen.

Op 2 oktober 2008 vond een raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenbescherming plaats waar een oriënterend debatPDF-document gehouden werd over onderhavig voorstel. Na afloop heeft de Raad zijn voorbereidende instanties opdracht gegeven de werkzaamheden met betrekking tot dit dossier actief voort te zetten, teneinde de tekst vanuit juridisch oogpunt te verbeteren en de bepalingen te verduidelijken. Een verslag van de minister van SZW vindt u hierPDF-document.

Tijdens de informele raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenbescherming op 11 en 12 juli 2008 is gesproken over onderhavig richtlijnvoorstel en kwam o.a. naar voren dat een ruime meerderheid van de lidstaten een positieve grondhouding heeft ten op zichte van dit voorstel. Men is tevreden over het brede en horizontale karakter van het voorstel. Vele lidstaten (waaronder Nederland) zijn wel van mening dat de impact en de gevolgen van dit voorstel nader bestudereed dienen te worden alvorens men een definitief oordel kan vellen.

In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.


Behandeling Europees Parlement

De commissie voor burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (LIBE) heeft op 20 maart 2009 haar definitieve verslag gepubliceerd dat op 2 april 2009 met wijzigingen werd aangenomen.

Het verslag stelt onder andere dat de voorgestelde wetgeving ook op vervoer van toepassing moet zijn, maar niet op "transacties tussen particulieren voor wie de transacties geen commerciële of professionele activiteit vormen." Het Europees Parlement wil verder dat de richtlijn ook geldt voor meervoudige - op basis van twee of meer discriminatiegronden - en associatieve discriminatie (op grond van vooronderstellingen). Gezien de onoverkomelijkheid van de eisen voor micro-ondernemingen, moeten die naar het voorbeeld van de Civil Rights Act in de VS speciaal worden beschermd, vinden Europarlementsleden verder.

Op 16 december 2008 stuurde de voorzitter van het Europees Parlement een briefPDF-document naar de Staten-Generaal waarin hij laat weten dat de brief met vragen en opmerkingen namens de Staten-Generaal aan de Europese Commissie in handen is gesteld van de voorzitters van de commissies Burgerlijke Vrijheden, Justitie en Binnenlandse Zaken en Juridische Zaken.

Op 20 mei 2008 heeft het EP een resolutie aangenomen met 362 stemmen voor, 262 stemmen tegen en 56 onthoudingen. Daarin wordt onder andere overwogen dat discriminatie zich voordoet op gebieden waarop de EU niet bevoegd is en dat er door de verschillende reikwijdte van de huidige richtlijnen hiaten zijn in het beschermingsniveau (punt D uit de resolutie).

Het EP constateert verder dat er in Europa een lappendeken aan wetgeving bestaat. Hierdoor zijn mensen niet op de hoogte van hun rechten (Punt E). Er is daarnaast gebrek aan samenhang bij de uitvoering van het Europese anti-discriminatiebeleid. Sommige lidstaten hebben de oude richtlijnen nog niet goed geïmplementeerd of geven nauwelijks informatie (Punt F).

Van belang is ook overweging 35 waarin het EP opmerkt dat de Commissie nu wellicht voornemens is wetgeving voor te stellen waarin discriminatie bij de toegang tot goederen en diensten slechts op sommige gronden, en niet op alle wordt verboden.

Het EP herinnert de Commissie vervolgens aan haar toezegging om met een omvattende richtlijn inzake handicap, leeftijd, godsdienst of overtuiging en seksuele geaardheid te komen om het pakket anti-discriminatiewetgeving uit hoofde van artikel 13 van het EG-Verdrag te voltooien, zoals vermeld in haar werkprogramma voor 2008 en wijst er nogmaals op dat het uit politiek, sociaal en juridisch oogpunt wenselijk is een eind te maken aan de hiërarchie van bescherming tegen diverse gronden voor discriminatie. Het EP is er sterk van overtuigd dat het geen zin heeft discriminatie in het ene beleidsgebied te verbieden en in het andere toe te staan.

Het EP benadrukt ten slotte in overweging 45 dat wetgeving alleen effectief is wanneer de burgers zich van hun rechten bewust zijn en gemakkelijk toegang hebben tot de rechter. Daarom zou de richtlijn tevens rechtsmiddelen en rechtshandhaving moet bevatten en moet voorzien in de oprichting door lidstaten van onafhankelijke en effectieve organen die gelijke behandeling stimuleren en de bevoegdheid hebben over alle gronden van discriminatie in de zin van artikel 13 en over alle gebieden die onder de werkingssfeer van Richtlijn 76/207/EEG vallen; is van mening dat de bevoegdheid van die organen zich tevens dient uit te strekken tot onafhankelijke bijstandsverlening aan slachtoffers van discriminatie bij het indienen van klachten, tot het uitvoeren van onafhankelijk onderzoek naar de tenuitvoerlegging van de anti-discriminatiewetgeving en het doen van aanbevelingen over vraagstukken met betrekking tot dergelijke discriminatie;

In de databank OEIL van het Europees Parlement wordt de laatste stand van zaken in de behandeling van het voorstel weergegeven.


Behandeling EESC


Standpunten andere lidstaten (IPEX)

In de databank IPEX wordt de behandeling van het voorstel in de diverse (kandidaat) lidstaatparlementen weergegeven.


Reacties Derden

Op 6 mei 2009 heeft de Franse Assemblée Nationale een informatierapport gepubliceerd over onderhavig richtlijnvoorstel.

Op 14 januari 2009 heet het Europees Economisch en Sociaal Comité haar advies uitgebracht ten aanzien van onderhavig richtlijnvoorstel.

Op 26 september 2008 nam de commissie voor Europese Zaken van het Deense parlement een standpunt aan ten aanzien van onderhavig voorstel. Zij zijn van mening dat het voorstel voldoet aan de principes van subsidiariteit.

De Tsjechische senaat nam op 19 september 2008 een resolutieWord-document aan met betrekking tot onderhavig voorstel. Zij zijn van mening dat het voorstel niet voldoet aan de principes van subsidiariteit en proportionaliteit.

Diverse organisaties hebben een reactie verstuurd naar aanleiding van de publicatie van onderhavig richtlijnvoorstel:

<LI>De Raad van de Centrale Ondernemingsorganisaties (RCO)PDF-document d.d. 21 augustus 2008

<LI>Federatie van Nederlandse Verenigingen tot Integratie van Homoseksualiteit COC Nederland d.d. 28 augustus 2008


Alle bronnen