E110031
Laatste revisie: 23-06-2011

E110031 - Kaderbesluit betreffende het Europees surveillancebevel in procedures tussen EU-lidstaten in afwachting van het proces



Door middel van onderhavig kaderbesluit wil de Europese Commissie een Europees surveillancebevel (ESB) invoeren. Hierdoor kunnen verdachten hun proces in de eigen lidstaat afwachten, waarbij die lidstaat verantwoordelijk is voor het toezicht op de verdachte. Hierdoor moet worden voorkomen dat verdachten onnodig in voorlopige hechtenis worden genomen. Bovendien wil de Commissie een einde maken aan de geconstateerde ongelijkheid dat niet-ingezeten verdachten vaak in voorlopige hechtenis worden geplaatst, terwijl voor ingezeten verdachten andere controlemaatregelen worden opgelegd.


Stand van zaken

Behandelfase Eerste Kamer: gepubliceerd in Europees publicatieblad.

Europees

Op 23 oktober 2009 is het kaderbesluit formeel aangenomen door de Raad.


Kerngegevens

volledige titel

Voorstel voor een kaderbesluit betreffende het Europees surveillancebevel in procedures tussen EU-lidstaten in afwachting van het proces

document Europese Commissie

COM(2006)468PDF-document, d.d. 29 augustus 2006

commissie Eerste Kamer

beleidsterrein

verwante dossiers


Behandeling Eerste Kamer

Op 2 december 2008 heeft de commissie voor de JBZ-Raad een brief verstuurd met een verzoek om een nadere toelichting over het onderhavige ontwerpkaderbesluit.

Op 25 november 2008 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden op formele gronden.

Op 4 december 2007 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden op formele gronden.

Op 11 september 2007 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden op formele gronden. In de brief met instemmingsbesluiten zijn twee aanvullende vragen opgenomen ten aanzien van dit ontwerpkaderbesluit. De vragen zijn bij brief van de minister van 11 oktober 2007 beantwoord.


Standpunt Nederlandse regering

De Nederlandse regering onderschrijft in het BNC-fiche de doelsteling van het kaderbesluit, maar zet tegelijkertijd haar vraagtekens bij de subsidiariteit en proportionaliteit van het voorstel. Onduidelijk is of dit voorstel en de door de Europese Commissie veronderstelde problematiek met elkaar in verhouding staan. De voorgestelde surveillancemaatregelen betekenen volgens de regering veel extra werk, en het is op dit moment nog niet duidelijk of de effecten deze hoeveelheid werk rechtvaardigen.

Inzet tijdens de onderhandelingen zal allereerst zijn om na te gaan hoe de overige lidstaten aankijken tegen de praktische uitvoerbaarheid van het voorstel.


Samenvatting voorstel Europese Commissie

Onderhavig voorstel voor een kaderbesluit van de Europese Commissie is gebaseerd op het beginsel van wederzijdse erkenning. De Commissie beoogt, na een uitgebreide raadplegingsprocedure, te komen tot een Europees surveillancebevel. COM(2006)468 bevat de voorwaarden en modaliteiten van dit plan.

Het Europees surveillancebevel (ESB) zal kunnen worden toegepast in het geval een verdachte van een strafbaar feit afkomstig is uit een andere lidstaat dan die waar het feit gepleegd is. Zeker bij minder zware feiten zal een ingezetene van de betreffende lidstaat vaak niet in voorlopige hechtenis worden genomen. Er zullen dan andere controlemaatregelen worden toegepast, zoals bijvoorbeeld een meldingsplicht of elektronisch huisarrest. Bij niet-ingezetenen zal dit anders liggen, in verband met mogelijk vluchtgevaar. Zij lopen derhalve een hoger risico om in voorlopige hechtenis te worden genomen. Aan deze ongelijke situatie moet de invoering van het ESB een einde maken.

Een gerechtelijke autoriteit in de lidstaat waar het strafbare feit is gepleegd, zal het ESB kunnen uitvaardigen. Dit stelt de verdachte in staat in de eigen lidstaat (van nationaliteit of vaste woon- of verblijfplaats) zijn proces af te wachten. De ontvangende lidstaat krijgt daarbij de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de verdachte. De autoriteit die het ESB uitvaardigt kan daarbij - in overleg met de ontvangende lidstaat - een aantal aanvullende verplichtingen voor de verdachte opleggen, zoals een meldingsplicht of inname van het paspoort. De verdachte dient zich in elk geval beschikbaar te houden voor het ontvangen van dagvaardingen, mag de rechtsgang niet belemmeren en mag geen nieuwe strafbare feiten plegen.

Indien een verdachte probeert zich aan het toezicht in de eigen lidstaat te onttrekken, dient hiervan direct melding te worden gemaakt bij de uitvaardigende rechterlijke autoriteit. Deze kan dan eventueel alsnog bevelen de verdachte in hechtenis te nemen en over te brengen naar de lidstaat waar hij terecht moet staan. De rechterlijke autoriteiten van de ontvangende lidstaten kunnen in bepaalde gevallen de uitvoering van een ESB weigeren, bijvoorbeeld wanneer er sprake zou zijn van schending van het 'ne bis in idem-beginsel'.

Het ESB is volgens de Europese Commissie een verdere verbetering van de Europese Ruimte van Vrijheid, Veiligheid en Rechtvaardigheid, omdat een verdachte de kans krijgt in de eigen omgeving zijn proces af te wachten. Bovendien wordt een eind gemaakt aan de ongelijkheid tussen ingezeten en niet-ingezeten daders. Opgemerkt moet worden dat het ESB door verdachten niet als recht mag worden gezien. Zij kunnen de rechter verzoeken een ESB uit te vaardigen, maar de rechter heeft geen verplichting het bevel daadwerkelijk uit te vaardigen.


Behandeling Raad

JBZ-Raad van 27 en 28 november 2008 (agendapunt B18)

Het Franse voorzitterschap is voornemens de Raad te vragen in te stemmen met een algemene benadering van de tekst van het voorstel. Hiertoe zijn aan het Comité van Permanente Vertegenwoordigers nog de volgende openstaande punten voorgelegd:

  • De verhouding tot het kaderbesluit inzake het Europees aanhoudingsbevel (EAB).

Nederland heeft samen met Duitsland een voorstel gedaan over de verhouding van het ontwerp-kaderbesluit tot het kaderbesluit inzake het Europees aanhoudingsbevel. Dat voorstel is door het voorzitterschap overgenomen. Afgezien van België, Spanje en Zweden kunnen alle lidstaten de voorliggende tekst steunen. Het voorzitterschap verzoekt België, Spanje en Zweden het eens te worden met de meerderheid. Nederland steunt dit verzoek.

  • De mogelijkheid van toetsing aan dubbele strafbaarheid.

Op verzoek van met name Polen en Hongarije is in het ontwerp-kaderbesluit een mogelijkheid opgenomen om bij de erkenning van controlemaatregelen te toetsen of het feit waarvoor vervolging plaatsvindt ook in het uitvoerende land strafbaar is. De meeste lidstaten stemmen hiermee in, maar met name België, Spanje, Oostenrijk en Zweden hebben er moeite mee. Het voorzitterschap stelt bij wijze van compromis voor om in het kaderbesluit op te nemen dat getoetst mag worden aan dubbele strafbaarheid als dit noodzakelijk is vanwege grondwettelijke redenen. Nederland acht de verwijzing naar grondwettelijke redenen op zich niet nodig, maar kan er wel mee instemmen.

De Nederlandse regering kan instemmen met de algemene benadering van het voorliggende voorstel.

JBZ-Raad van 6 en 7 december 2007 (agendapunt B7)

De voorzitter gaf een overzicht van de stand van zaken van dit dossier. Er zal binnenkort een gewijzigd voorstel worden voorgelegd conform het mandaat dat door de Raad tijdens de bijeenkomst van de Raad van 18 september jl. aan de voorzitter is gegeven. De bedoeling is om tijdens het komende Sloveense voorzitterschap een politiek akkoord te bereiken over dit voorstel.

Dit ontwerp-kaderbesluit staat enkel geagendeerd voor wat betreft de stand van zaken van dit dossier. Sinds de bijeenkomst van de Raad van 18 september jl. hebben er geen besprekingen plaatsgevonden. De Raad heeft toen een algemene oriënterende discussie gewijd aan het kaderbesluit op basis van de uitkomsten van een vragenlijst onder de lidstaten. De Raad sprak in het algemeen steun uit voor het ontwerp-kaderbesluit. Alle lidstaten stemden in met de wederzijdse erkenning als basis voor het surveillancebevel. Een kleine groep lidstaten twijfelde sterk aan de toegevoegde waarde van dit kaderbesluit. Er werd aangegeven dat de relatie tussen het surveillancebevel en andere instrumenten dient te worden verduidelijkt, met name ten aanzien van het Europees Aanhoudingsbevel (EAB). Over de reikwijdte van het surveillancebevel bestaat nog geen overeenstemming. Belangrijk aandachtspunt was het terugkeermechanisme voor de verdachte. Het voorzitterschap concludeerde dat er een herzien voorstel zal komen. Naar verluidt zal dit gewijzigde voorstel worden besproken in een vergadering van de Raadswerkgroep strafrechtelijke samenwerking in december a.s.

JBZ-Raad van 18 september 2007 (agendapunt B5)

Uit het verslag blijkt dat dit agendapunt werd gecombineerd behandeld met agendapunt B9, het kaderbesluit inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen, alternatieve straffen en voorwaardelijke veroordelingen (initiatief Duitsland en Frankrijk, dossier E090220). Door de Raad werd in het algemeen steun uitgesproken voor beide kaderbesluiten.

Alle lidstaten stemden in met de wederzijdse erkenning als basis voor het surveillancebevel. Een kleine groep lidstaten twijfelde sterk aan de toegevoegde waarde van dit kaderbesluit. Er werd aangegeven dat de relatie tussen het surveillancebevel en andere instrumenten dient te worden verduidelijkt, met name ten aanzien van het Europees aanhoudingsbevel. Over de reikwijdte van het surveillancebevel bestaat nog geen overeenstemming. Voorts werd tijdens de discussie in de Raad als aandachtspunt naar voren gebracht het terugkeermechanisme voor de verdachte. De voorzitter concludeerde dat er een herzien voorstel komt voor het ontwerp-kaderbesluit betreffende het Europees surveillancebevel, waarin de opmerkingen van de lidstaten zullen worden verwerkt.

Uit de geannoteerde en aanvullende geannoteerde agenda blijkt dat het voorzitterschap voornemens is een algemene discussie te wijden aan dit ontwerpkaderbesluit op basis van de uitkomsten van een vragenlijst onder de lidstaten. Een document met deze uitkomsten is nog niet beschikbaar. Wel is duidelijk dat het voorzitterschap beoogt twee algemene uitgangspunten voor het kaderbesluit vast te stellen:

  • 1. 
    invoering van het surveillancebevel op grond van wederzijdse erkenning en met respect voor het straf(proces)recht van de lidstaten wat betreft het opleggen van alternatieven voor voorlopige hechtenis, en
  • 2. 
    een flexibele regeling en consistentie tussen de regeling van het surveillancebevel en andere regelingen betreffende de wederzijdse erkenning.

Nederland onderschrijft de algemene achterliggende doelstelling (versterking van het recht op vrijheid en van het vermoeden van onschuld in de Unie als geheel en de bevordering van de gelijke behandeling van alle burgers in de gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid) en de specifieke doelstellingen (reductie voorlopige hechtenis; verbetering van de positie van de verdachte niet-ingezetene) van het kaderbesluit. Nederland staat dan ook in beginsel niet afwijzend tegenover een Europees instrument voor de wederzijdse erkenning van alternatieven voor voorlopige hechtenis. Die wederzijdse erkenning kan niet door de lidstaten op nationaal niveau worden verwezenlijkt. Thans ontbreekt een instrumentarium dat erin voorziet om alternatieven voor voorlopige hechtenis en andere controlemaatregelen over de grenzen heen in een andere lidstaat te effectueren. Van Nederlandse zijde wordt de vraag gesteld of het voorgestelde kaderbesluit in verhouding staat tot de omvang en de ernst van de veronderstelde problematiek waarvoor het een oplossing beoogt te bieden. Gelet op de uiteenlopende wijze waarop de voorlopige hechtenis en alternatieven daarvoor in de verschillende lidstaten zijn geregeld en worden toegepast, verwacht Nederland dat het niet eenvoudig zal zijn om een werkbaar instrument op te stellen.

In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.


Behandeling Europees Parlement

Op 2 april 2009 heeft het Europees Parlement in het kader van de hernieuwde raadplegingsprocedure een wetgevingsresolutie aangenomen, waarin het onder andere zijn goedkeuring hecht aan de ontwerptekst van de Raad van 12 december 2008.

Op 29 november 2007 heeft het EP een wetgevingsresolutie over het ontwerpkaderbesluit aangenomen.

In de databank OEIL van het Europees Parlement wordt de laatste stand van zaken in de behandeling van het voorstel weergegeven.


Standpunten andere lidstaten (IPEX)

In de databank IPEX wordt de behandeling van het voorstel in de diverse (kandidaat) lidstaatparlementen weergegeven.


Reacties Derden

Op 14 maart 2008 heeft de commissie Meijers een notitie over onderhavig ontwerpkaderbesluit naar de minister van Justitie gestuurd.

Op 25 juli 2007 heeft de House of Lords (UK) een rapport, met in de bijlagen inbreng van derden, uitgebracht.

De Franse Assemblée Nationale heeft op 19 september 2006 een rapport aangenomen over 'Grondrechten in het Europese strafrecht', waarin onder meer aandacht wordt besteed aan onderhavig voorstel.


Alle bronnen