Plenair Rietkerk bij Debat naar aanleiding van een mondeling overleg Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 28 juni 2022 (2021/2022 nr. 35)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.06 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Rietkerk i (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Ik spreek namens al die fracties, maar niet namens 50PLUS, zeg ik voor de geschriften. Dus wel namens Fractie-Nanninga, de fracties van VVD, ChristenUnie, SGP en Forum voor Democratie, Fractie-Frentrop en de OSF.

Voor de Omgevingswet en zijn bedoeling, waaronder snellere en betere besluitvorming over projecten in de fysieke leefomgeving, met participatie vooraf en niet achteraf, met een gelijkwaardige informatiepositie tussen burgers en overheid, met een betere samenwerking tussen de verschillende overheden en met transparantie over regels en besluitvorming, is in deze Eerste Kamer brede steun. Wij constateren dat de uitvoeringspraktijk, waterschappen, provincies, gemeenten en omgevingsdiensten, meer duidelijkheid willen over de invoeringsdatum van 1 januari 2023. Deze uitvoerende decentrale partijen hebben erop aangedrongen dat deze duidelijkheid voor burgers en bedrijven, ook voor het mkb en bevoegde gezagen, er voor de zomer moet zijn en dat de door hen gewenste invoeringsdatum 1 januari 2023 is.

Wij zijn ons ervan bewust dat op 1 januari 2023 nog niet alles conform het beoogde eindbeeld zal werken. Er is voor uitvoerende, decentrale partijen overgangsrecht. Verder zijn er tijdelijke alternatieve maatregelen en IMRO, zodat de dienstverlening aan burgers en bedrijven en de urgente gebiedsontwikkelingen niet in het geding komen. Dat is onze gezamenlijke voorwaarde.

Wij dienen een motie in, zodat er ruimte is voor een halfjaar oefenen met bestuurlijke borging met medeoverheden, waarbij de resultaten van de actualisatie van de adviescommissie AcICT in oktober 2022 van belang zijn, en waarbij het indringend testen van werking en stabiliteit van de DSO-keten aan de orde is, op basis van de dan beschikbare informatie, en waarbij de gefaseerde invoering voor het onderdeel planketen mogelijk is, waarbij bevoegde gezagen nog geruime tijd gebruik kunnen maken van bestaande systemen, en waarbij de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2023 het uitgangspunt is en blijft, zodat de bevoegde gezagen hun voorbereidingen daarop kunnen inrichten en de uitvoering geen vertraging oploopt.

Overigens laat dit onverlet dat de Eerste Kamer in het najaar een plenair debat gaat voeren over het koninklijk besluit definitieve invoering Omgevingswet per 1 januari 2023. Mede op basis van de aan te leveren informatie, adviezen en rapportages zullen de fracties een definitief eindoordeel geven over het huidige voorhangende KB.

Dan volgt nu de tekst van de motie.

De voorzitter:

Door de leden Rietkerk, Van der Linden, Klip-Martin, Verkerk, Van Dijk, Dessing, Frentrop, Bezaan en Raven wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Omgevingswet het benodigde instrumentarium levert om de grote fysieke opgaven integraal aan te kunnen pakken en ruimtelijke procedures aanzienlijk kan verkorten;

constaterende dat Deloitte in haar tussenrapportage op 16 juni jongstleden heeft vastgesteld dat verbeteracties geadviseerd door het Adviescollege ICT-toetsing voor het overgrote deel in opzet in gang zijn gezet en zowel de vergunningsketen als de toepasbareregelsketen stabiel functioneert;

overwegende dat ruimtelijke opgaven en dienstverlening aan burgers en bedrijven ook na inwerkingtreding goed gefaciliteerd moeten blijven en dat daar zekerheid over moet bestaan;

overwegende dat de koepels van gemeenten, provincies en waterschappen uitspreken dat zij de ingangsdatum van 1 januari 2023 willen blijven hanteren;

overwegende dat gefaseerde invoering voor het onderdeel van de planketen mogelijk is door de inzet van tijdelijke alternatieve maatregelen, waardoor bevoegd gezagen bij inwerkingtreding voor het onderdeel planketen nog geruime tijd gebruik kunnen blijven maken van bestaande systemen, waardoor gebiedsontwikkeling in alle gevallen doorgang kan vinden;

spreekt uit dat de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2023 het uitgangspunt is en blijft, zodat de bevoegd gezagen hun voorbereidingen daarop kunnen inrichten en de uitvoering geen vertraging oploopt;

spreekt uit dat het wenselijk is dat het Adviescollege ICT-toetsing (AcICT) in oktober 2022 een geactualiseerd advies uitbrengt met het oog op inwerkingtreding per 1 januari 2023 (uitwerking geschiedt via de Voorzitter namens de Eerste Kamer);

verzoekt de regering om in oktober de voortgangsinformatie vanuit het interbestuurlijke programma over performance, stabiliteit, integrale ketentesten en tijdelijke alternatieve maatregelen aan te leveren, met als doel de Eerste Kamer kennis te laten nemen van de uitslagen van de testen en de verbeteringen van de keten die daarmee zijn georganiseerd met het oog op inwerkingtreding per 1 januari 2023,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter DZ (33118, 34986).

Daarmee bent u aan het einde van uw inbreng, meneer Rietkerk? Ik geef kans voor één korte vraag. Er is mij gevraagd om een kort debat, dus één vraag en dat is het. Mevrouw Kluit.

Mevrouw Kluit i (GroenLinks):

De heer Rietkerk verwijst naar een gefaseerde invoering. De Raad van State heeft eerder bij de invoeringswet Omgevingswet aangegeven gefaseerde invoering, waarbij verschillende overheden verschillende posities innemen bij de invoering van de Omgevingswet, zeer problematisch te achten. Hoe moet ik deze motie in dat licht zien? Heeft de Raad van State dit getoetst, of is die gevraagd wat die hiervan vindt?

De heer Rietkerk (CDA):

De Raad voor de rechtspraak heeft tijdens een deskundigenbijeenkomst niet alleen een pleidooi gehouden voor de invoering, maar ook voor het idee dat het te hanteren moet zijn. Dat was in december vorig jaar. We zullen ook in oktober in de voortgangsrapportages bezien of dat nog hetzelfde is of niet. Tot nu toe is het zo dat de Raad voor de rechtspraak gesproken heeft, zowel op papier als mondeling.

De voorzitter:

De heer Janssen, een korte vraag.

De heer Janssen i (SP):

Sinds 2015, sinds de aangenomen motie-Hoekstra, vragen wij van de regering om niet twee onderwerpen in één wetsvoorstel te regelen, zodat ieder de gelegenheid heeft om een politiek oordeel over elk van de onderdelen te vormen. Waarom heeft de heer Rietkerk er in deze motie voor gekozen om dat wel te doen? Wij zijn als SP namelijk voor het onderzoek van het Adviescollege ICT-toetsing, maar wij zullen niet voor deze motie kunnen stemmen, omdat ze ook onderdelen bevat waar we tegen zijn. Waarom heeft u hiervoor gekozen en niet om de onderwerpen in aparte moties op te nemen?

De heer Rietkerk (CDA):

Er zitten verschillende overwegingen in deze motie en ook verschillende uitspraken. Die hebben allemaal te maken met de Omgevingswetgeving en de invoering daarvan.

De heer Nicolaï i (PvdD):

De heer Rietkerk en de anderen gaan er kennelijk van uit dat die tijdelijke alternatieve maatregelen er al zijn, al getest zijn en ook voldoen. Mijn vraag aan de heer Rietkerk is of hij ook gesproken heeft met mensen uit het veld die met die tijdelijke alternatieve maatregelen te maken krijgen. Ik heb hier zo iemand en die zegt: de bouwvlakken aangeven is niet mogelijk, functieaanduiding is niet mogelijk, bouwaanduidingen zijn niet mogelijk, figuren zijn niet mogelijk; alles moet gestopt worden onder gebiedsaanduiding enzovoorts. Mijn vraag is: zijn de heer Rietkerk en de anderen daarvan op de hoogte en hoe oordeelt hij dan, als het allemaal fout loopt, dat in ieder geval die alternatieve maatregelen soelaas zouden kunnen bieden?

De heer Rietkerk (CDA):

Zowel het overgangsrecht als de tijdelijke maatregelen-IMRO zullen we inhoudelijk meenemen in het debat dat we in oktober voeren.

Mevrouw Moonen i (D66):

Ik heb één vraag aan de heer Rietkerk. In de zin over het Adviescollege ICT-toetsing geeft hij aan dat de uitwerking van de inwerkingtreding geschiedt via de voorzitter namens de Eerste Kamer. Kan hij deze zin verduidelijken? De zin loopt namelijk niet. Wat bedoelt hij met de rol die de voorzitter van de Eerste Kamer heeft?

De heer Rietkerk (CDA):

Het is zo dat de voorzitter van de Tweede Kamer en de voorzitter van de Eerste Kamer namens die Kamers, of de minister zelve namens het kabinet, een opdracht kunnen geven aan een adviesorgaan. De indieners hebben nadrukkelijk willen aangeven dat de Eerste Kamer aan zet is en dat die de regie wil voeren. Vandaar de zin die er staat.

Mevrouw Fiers i (PvdA):

Ik hoorde net in de overwegingen dat het uitgangspunt is en blijft dat de invoeringsdatum 1 januari 2023 is. Ik zou graag wat toelichting willen hebben op het woord "blijft". Ik heb een vraag aan de heer Rietkerk en de andere indieners. Wij hebben hier met elkaar in oktober een debat. De vraag is of dat dan nog een serieus afwegingsmoment is, als u nu al stelt dat de ingangsdatum 1 januari blijft.

De heer Rietkerk (CDA):

Het is een ja-mitsformulering. Daarom staat het zo geformuleerd, met de intentie dat dat wat de medeoverheden willen en waar willen maken in oktober het geval zal zijn. Daarom staat er "is en blijft". Het is een ja-mitsformulering. We zullen hier een serieus debat met elkaar voeren op basis van de informatie die we dan hebben.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Janssen namens de SP.