Plenair Van Hattem bij voortzetting behandeling Eerste tranche Wijziging Wet publieke gezondheid



Verslag van de vergadering van 16 mei 2023 (2022/2023 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 19.43 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Hattem i (PVV):

Dank, voorzitter. Ik dacht: ik neem even heel m'n dossier mee, want stel dat mevrouw De Bruijn zo meteen weer naar voren komt om mij een lastige vraag te stellen, dan heb ik in ieder geval de stukken bij de hand om daar even naar terug te verwijzen.

Voorzitter, de tweede termijn. We hebben er eerder over gesproken dat deze wet nu met stoom en kokend water wordt behandeld. We hebben vrijdag de stukken aangeleverd gekregen, zoals ik al zei, deze hele map vol, en eigenlijk amper tijd gehad om er goed bij stil te staan. Ik vind het toch knap dat we met z'n allen vandaag dit debat ook stevig op inhoud hebben kunnen voeren. Dan vind ik het bijzonder jammer dat er af en toe nog van die vervelende noten worden gekraakt, zoals zojuist gebeurde, want het is geen kattenpis waar we het over hebben; het gaat echt ergens over. Het gaat echt om een wet met hele verstrekkende mogelijkheden en bevoegdheden, en dan met name die noodbevoegdheid in artikel 58d, waar net over werd gesproken. Om tijdelijke maatregelen te voorkomen wordt zo'n noodbevoegdheid ingezet. Om tijdelijke maatregelen te voorkomen die we eerder hebben gehad, geeft deze wet dus een soort permanente vrijwel blanco cheque. Dat is dus eigenlijk een machtigingswet voor een medisch-juridische controlestaat. Als we het dan toch over literatuur hebben, waar het straks allemaal over ging, Orwell en Huxley zouden hier boeken vol over kunnen schrijven.

Dan kom ik terug op het punt van daadwerkelijke geschiktheid. Invulling van die eis wordt volgens de beantwoording van de minister bepaald op grond van de best beschikbare kennis. Op welke wijze de objectiviteit van de feiten gewaarborgd dient te worden en hoe de afwegingen gemaakt worden van wat redelijkerwijs kan worden verwacht, die vraag heb ik in eerste termijn aan de minister gesteld. Dat is vrij essentieel om de daadwerkelijke geschiktheid goed te kunnen beoordelen. Dit zijn de eigen criteria van de minister. Ik hoor graag van de minister hoe die criteria worden ingevuld van de best beschikbare kennis en objectiviteit van de feiten en hoe die afwegingen redelijkerwijs worden gemaakt. Welke maatstaven en welke afwegingskaders gelden daarvoor? Dat is heel belangrijk om tot een materiële grondrechtentoets te kunnen komen.

Voorzitter. Waarom kan het Rijk in dit kader niet met specifieke maatgevende incidentscenario's komen, terwijl de veiligheidsregio's dat wel doen? Die vraag heeft de minister nog niet duidelijk beantwoord. Hij heeft wel uitgelegd wat de veiligheidsregio's allemaal doen of kunnen doen, maar het gaat mij niet om wat de veiligheidsregio's doen, het gaat mij erom dat de veiligheidsregio's wel die maatgevende incidentscenario's tot achter de komma kunnen vastleggen en het Rijk dat schijnbaar niet kan. Daar ontvang ik dus wel graag een reactie op.

Voorzitter. Hoe is en wordt belangenverstrengeling van experts voorkomen? Die vraag heb ik ook gesteld in de eerste termijn. Ook daar ontvang ik graag nog een reactie op. Kan de minister nog nader duiden wat de daadwerkelijke invloed en betekenis is van de expertsessies — die heb ik daarstraks genoemd — waarvan wij de deelnemers niet mogen weten en de verslagen niet mogen lezen? Is de minister bereid om deze experts uit te nodigen en hun te vragen hun standpunten alsnog in de openbaarheid te delen? Graag een reactie.

Voorzitter. Dan nog over de proportionaliteitsweging. De minister had het erover dat de gevolgen van de grondrechtenbeperking in relatie tot de gevolgen van het niet bereiken van het doel — dat werd aangegeven in de schriftelijke ronde — het belangrijkste criterium vormen in de proportionaliteitsweging. Ik heb aan de minister de vraag gesteld hoe het niet bereiken van het doel eigenlijk wordt afgewogen. Hoe worden die criteria daarop toegepast en welk kader wordt daarbij gehanteerd? Daar krijg ik graag nog een reactie op. Kan de minister aangeven hoe hij tegenover het verzoek staat van oud-staatssecretaris Mona Keijzer en van Tijmen Wisman om heel effectief zo'n materiële grondrechtentoets in te zetten? Kan hij daar nog nader op ingaan? Ik weet niet of hij kennis heeft genomen van hun artikel. Maar ziet hij ook in wat zij bedoelen en ligt dat in de strekking van de wet zoals hij die voor ogen heeft? In de eerste termijn heb ik ook de vraag gesteld hoe de minister omgaat met het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, het verbod op détournement de pouvoir. Dat risico ligt namelijk wel op de loer bij het wetsvoorstel.

Voorzitter. Dan kom ik bij een volgend punt.

De voorzitter:

Mevrouw De Bruijn?

Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (VVD):

Meneer Van Hattem mag van mij ook even afronden, want ik heb nog een vraag over de eerste onderwerpen.

De heer Van Hattem (PVV):

Ik heb nog wel een paar dingen, dus ga gerust uw gang.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Ik heb even een verduidelijkingsvraag. U ging in het begin van uw inleiding ook nog even in op artikel 58d over de noodbevoegdheden. U zei: wij wisselen een tijdelijke wet in voor een structurele wet waarin noodbevoegdheden eindeloos — dat maak ik tenminste op uit uw woorden — door kunnen lopen. Artikel 58d regelt dat iedere noodbevoegdheid maximaal acht weken kan gelden, terwijl we bij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 zelfs iedere keer een termijn hadden van drie maanden. Uiteindelijk gaat dat er met deze wet dus op vooruit. Hoe moet ik uw opmerking dan uitleggen?

De heer Van Hattem (PVV):

Ik ben blij met de vraag van mevrouw De Bruijn. Ik heb niet gezegd dat die noodbevoegdheid of die maatregel uit die noodbevoegdheid oneindig zal doorlopen. Het gaat er mij om dat die wet in principe oneindig doorloopt. Eerst hadden we tijdelijke wetten die dit soort noodbevoegdheden mogelijk konden maken. Nu wordt er eigenlijk een wet neergelegd die permanent van karakter is en die altijd die noodbevoegdheid in het leven kan roepen. Dat vind ik een essentieel verschil. Eerst hadden we iets tijdelijk en liep dat op den duur weer af. Nu is die grondslag er permanent.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Welke kwalificaties hecht meneer Van Hattem dan aan het feit — dat is ook wat de Raad van State aangeeft — dat het hier om slapend recht gaat?

De heer Van Hattem (PVV):

Maar ook bij slapend recht, en misschien juist bij slapend recht, moet je extra alert zijn. We hebben het namelijk de afgelopen tijd vaker gezien. Staatsnoodrecht wordt te pas en te onpas door het kabinet uit de kast getrokken. We hebben het gezien bij de avondklok, waarbij, als ik het goed zeg, de Wbbbg, de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag, uit de kast werd gehaald. We hebben ook bij de Oekraïnecrisis gezien dat opeens de Wet verplaatsing bevolking uit de kast werd gehaald omdat dit nu eenmaal een praktisch hulpmiddel was. En dan wordt er een cirkelredenering opgetuigd, zo van: het kan wel makkelijk zijn, omdat er ooit een keer in de memorie van toelichting in 1953 — zeg ik uit mijn hoofd — is gezegd dat het ook wel eens voor vluchtelingen gebruikt zou kunnen worden. Het zijn allemaal van die gezochte constructies. Ik ben bang dat als je dit soort wetgeving permanent gaat regelen, die misschien juist als die heel lang op de plank ligt, gebruikt gaat worden op een moment waarvoor die zeker niet bedoeld was.

De voorzitter:

Mevrouw De Bruijn, tot slot? Nee. Vervolgt u uw betoog.

De heer Van Hattem (PVV):

Dan ben ik duidelijk geweest. Dan kom ik op het volgende punt, over het OMT. De minister gaf aan dat hij als minister geen invloed heeft op de benoeming en aanstelling van leden van het OMT. Maar kan hij dan wel aangeven wat de grondslag en daarmee de zekerheid is dat de minister geen betrokkenheid of verantwoordelijkheid kan hebben bij het samenstellen van het OMT? Is dat ook ergens echt hard formeel geregeld? Kan hij dan ook precies aangeven waar die formele borging in zit? Kan hij ook nog voor de stemming over de Wpg de volgende week, zorgen dat de Eerste Kamer kan beschikken over het nieuwe reglement van orde dat het OMT gaat publiceren?

Dan nog enkele vragen over de openbaarheid. Kan de minister aangeven of er nog meer data en essentiële informatie verstopt gaan worden bij private partijen of achter geheime contracten met private partijen, zoals farmaceuten? Laat de minister straks alles bepalen, ook de democratische controle en de transparantie, door machtswellustige eurocraten in Brussel of drammerige globalisten van de WHO? Kan hij er uitsluitsel over geven dat wij als Nederlands parlement en Nederlandse bevolking eerst aan zet zijn om transparant deze informatie te kunnen ontvangen en dat die niet weggestopt gaat worden? Zulke gegevens zijn ook essentieel voor een goede evaluatie van maatregelen, een evaluatie die nog niet heeft plaatsgevonden. Het is vandaag al vaker gezegd maar we kunnen het niet vaak genoeg benadrukken. Wat valt er te evalueren als zulke gegevens onder de pet blijven?

Voorzitter. Ter afsluiting van deze tweede termijn het volgende. We zitten nu met de eerste tranche van de Wpg maar dit legt wel de basis voor nog grotere ellende in de tweede en verdere tranches, met uitbreiding van de bevoegdheidsgrondslagen, mogelijk het toegangsbewijs in navolging van het eerdere coronatoegangsbewijs en schoolsluitingen die nu al via de noodbevoegdheid mogelijk zijn maar die straks geformaliseerd gaan worden in die grondslagen. Dus op die tweede tranche moeten we nog extra alert zijn. Wat nu voorligt, is de basis die wordt gelegd. Dat is reden te meer om volgende week krachtig tegen deze Wpg te stemmen. De PVV zal in ieder geval tegenstemmen en we roepen iedereen hier op om dat ook te doen bij de, eerder aangevraagde, hoofdelijke stemming.

Voordat ik ga afsluiten heb ik nog enkele moties.

De voorzitter:

Door de leden Van Hattem, Faber-van de Klashorst, Bezaan en Ton van Kesteren wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de voorwaarden over de aansprakelijkheid voor bijwerkingen van een vaccin is geregeld in contracten tussen de overheid en producenten;

overwegende dat de minister weigert om deze contracten openbaar te maken;

draagt het kabinet op om deze contracten zo snel mogelijk openbaar te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter R (36194).

De heer Van Hattem (PVV):

Dan nog een motie.

De voorzitter:

Door de leden Van Hattem, Faber-van de Klashorst en Ton van Kesteren wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de noodbevoegdheid uit de Wpg volgens de minister de mogelijkheid biedt tot het inzetten van de avondklok als maatregel;

overwegende dat de avondklok of een andere maatregel uit het staatsnoodrecht niet via de noodbevoegdheid uit de Wpg zou moeten worden ingezet;

verzoekt de minister maatregelen die reeds in het staatsnoodrecht verankerd zijn, zoals de avondklok, niet in te zetten via de noodbevoegdheid uit de Wpg,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter S (36194).

De heer Van Hattem (PVV):

Voorzitter. Nog één motie ter afsluiting.

De voorzitter:

Door de leden Van Hattem en Faber-van de Klashorst wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bepaalde data rond coronamaatregelen niet openbaar worden gemaakt omdat de data berusten bij private partijen;

overwegende dat data bij maatregelen uit de Wpg altijd transparant beschikbaar moeten zijn;

roept het kabinet op te voorkomen dat data bij maatregelen berusten bij private partijen en ervoor te zorgen dat ze altijd openbaar beschikbaar kunnen worden gemaakt,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter T (36194).

Bent u daarmee aan het einde van uw betoog?

De heer Van Hattem (PVV):

Ja, ik ben aan het einde van mijn betoog, maar ik zie de heer Van der Voort nog naar voren komen.

De voorzitter:

Dat zie ik ook, maar ik wil eerst even weten of u uw betoog heeft afgerond.

De heer Van Hattem (PVV):

Ja.

De heer Van der Voort i (D66):

Het valt me op dat in dit betoog en in eerdere betogen een aantal frames worden neergezet over deze wet die ik in ieder geval niet herken. Zo hebben we het frame gehad dat deze wetgeving de minister of de regering de ruimte geeft om te doen wat ze willen, zonder parlementaire controle. Zo wordt het frame neergezet dat de wetenschap niet objectief en niet behulpzaam is en zelfs tegenwerkt. En nu wordt het frame neergezet dat Europa ook een boosdoener is in het gehele coronabeeld. Mijn vraag aan de heer Van Hattem is: herkent hij ook dat Europa ook een belangrijke positieve rol gespeeld heeft in de afgelopen jaren? Ik denk bijvoorbeeld aan het ontwikkelen en beschikbaar maken van vaccins, maar zo zijn er meer voorbeelden.

De heer Van Hattem (PVV):

Nu vraagt de heer Van der Voort van D66 mij iets positiefs te zeggen over de EU. Ik zou er een hele late avond van kunnen maken door al mijn bezwaren tegen de EU hier op te sommen, maar ik zal het even beperken tot één punt, dat de directe aanleiding was voor de motie die ik zojuist heb ingediend. Het gaat erom dat de minister zegt: ik kan de contracten die de farmaceutische producenten hebben gesloten met de overheid niet openbaar maken omdat dit via de EU is geregeld. Dat vind ik gewoon een hele kwalijke zaak. Als wij als Nederland hier wetgeving vaststellen, maatregelen nemen en beleid vormen, dan moeten wij altijd zelf over onze contracten kunnen gaan. Onze belastingbetalers betalen er immers ook voor; zij betalen de farmaceuten. Dan moet je ook kunnen zeggen: die contracten moeten wij openbaar kunnen maken. Dat moet niet door, via of vanwege de EU worden tegengehouden. Die mogelijkheid moeten we gewoon zelf in handen houden. Daar moet de EU geen dwarsligger in zijn.

De heer Van der Voort (D66):

Nu wordt hier weer een verkeerd frame neergezet. Het is namelijk niet zo dat de EU dat bepaalt. Nederland heeft zelf besloten om samen met andere lidstaten binnen de EU afspraken te maken met de fabrikant. Dat is toch wat anders dan het frame dat hier door de heer Van Hattem wordt neergezet.

De heer Van Hattem (PVV):

Maar dan leg ik geen frame neer; dan legt de minister een frame neer. Want de minister heeft gezegd: sorry, ik kan het niet doen omdat het nu eenmaal allemaal via de EU is geregeld. Als de minister er zelf over gaat, als Nederland er zelf over gaat, dan kan de minister ook gewoon zeggen: prima, uw Kamer vraagt erom, dus wij gaan die contracten openbaar maken, zodat de mensen die letselschade hebben door bijwerkingen procedures kunnen starten en eventueel de overheid of de producenten kunnen aanklagen. We hebben deze week iemand op televisie gezien, een hoogleraar of in ieder geval een deskundige op het gebied van letselschade die zei: het is bijzonder vreemd dat zulk soort contracten onder de pet worden gehouden. Dit soort zaken moeten gewoon openbaar zijn. Mensen hebben er gewoon recht op om te weten wat er is geregeld, wat de afspraken zijn tussen de overheid en de producenten. Dat moet gewoon controleerbaar en toetsbaar zijn en gewoon openbaar. Wij hebben er gewoon recht op om dat te weten, al was het maar om het gewoon goed te kunnen controleren.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Van der Voort.

De heer Van der Voort (D66):

Ten eerste heb je niet het recht om dat te weten. Als er afspraken gemaakt zijn met fabrikanten, dan moet je je daar aan houden. Dat is één. Maar het belangrijkste is dat de frames die hier worden neergezet door een aantal mensen in dit debat niet kloppen. Daar moeten de kijkers en iedereen die dit debat volgt of gaat volgen of alsnog de Handelingen gaat lezen zich rekenschap van geven.

De heer Van Hattem (PVV):

Er zijn afspraken gemaakt met private partijen. We zien nu ook wat er in Groningen is gebeurd. Daar zijn met de NAM en alle andere partners die daarbij betrokken zijn ook allerlei zaken onder de pet gehouden vanwege dit soort constructies. Dat zijn gewoon heel kwalijke ontwikkelingen. Er is gewoon een epidemie gaande in Nederland, waarbij heel veel zaken aan de openbaarheid worden onttrokken. Die epidemie is steeds erger geworden onder de kabinetten van Rutte. Dat moeten we doorbreken. We moeten gewoon zorgen dat dat soort zaken, die burgers heel direct raken, die soms levens verwoesten, gewoon openbaar kunnen zijn, dat mensen erover kunnen beschikken en hun recht kunnen halen. Daar gaat het uiteindelijk om. We zijn niet voor niks een rechtsstaat.

De heer Nicolaï i (PvdD):

Ik heb een vraag aan de heer Van Hattem over de motie die betrekking heeft op de avondklok. Heb ik nou goed begrepen dat de inzet van die motie is dat artikel 58d daar niet voor gebruikt mag worden? Als dat zo is, zou u dat dan nog eens kunnen toelichten, met name in het licht van de procedure die in 58d zit met betrekking tot de parlementaire controle? Als je die vergelijkt met de procedure zoals u die bedoelt, is die dan nadelig?

De heer Van Hattem (PVV):

Dank aan de heer Nicolaï voor deze vraag. Het belangrijkste is eigenlijk dat een maatregel als de avondklok überhaupt niet aan bod zou moeten komen. Die is ooit bedacht voor echt heel uitzonderlijke zaken. Daar zou in dit verband al geen sprake van moeten zijn, al was het maar omdat hij in het kader van epidemiebestrijding gewoon niet effectief is. Het punt is dat we nu een situatie krijgen waarbij er juridisch twee sporen kunnen worden bewandeld door het kabinet. Het kabinet kan zeggen: wij vinden het nodig om het staatsnoodrecht uit de kast te plukken en daarvoor de avondklok in te zetten. Maar ze kunnen ook zaken die al in dat staatsnoodrecht zijn geregeld, met alle waarborgen die daarin zitten — dat is al ooit bedacht; dat is al geregeld — gaan inzetten via de noodbevoegdheid van de Wpg. Als je al iets geregeld hebt in het staatsnoodrecht, dan behoort dat daarbij te berusten, dan behoort de bevolking de zekerheid te hebben dat, als er iets geregeld is, alleen die procedure wordt bewandeld en het kabinet niet kan zeggen: ja, wacht even, we gaan een gelijksoortige maatregel nemen, maar dan via de procedure uit de Wpg. Ook al zou die procedure meer of minder rechtszekerheid bieden, je moet zoiets niet dubbel gaan regelen. Je moet geen tweesporenbeleid bieden aan het kabinet.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik ben het met de heer Van Hattem eens dat er geen tweesporenbeleid moet zijn. Daarom had ik ook aan de minister gevraagd om toe te zeggen dat voor de bestrijding van de pandemie uitsluitend de bevoegdheden die voorzien zijn in de Wpg worden gehanteerd. Die toezegging heeft de minister gegeven. Vanuit die toezegging zeg ik: dan kan er dus alleen maar een avondklok worden vastgesteld op basis van 58d en niet meer op basis van het staatsnoodrecht waar de heer Van Hattem het over heeft. Hoe denkt meneer Van Hattem daarover?

De heer Van Hattem (PVV):

Dan is de situatie eigenlijk als volgt. Dan moet je, als je dit serieus zou nemen, überhaupt geen avondklok instellen in het kader van de noodbevoegdheid. De avondklok is namelijk een specifieke maatregel, eigenlijk een openbareordemaatregel die is ingezet via het staatsnoodrecht. Daar moet je in het kader van infectieziektebestrijding bij wegblijven, juist omdat het geen maatregel is die ooit bedoeld is om infectieziektes te bestrijden en ook totaal niet effectief is. Dan moet je niet de maatregelen die al in het staatsnoodrecht zijn geregeld nog een keer gaan regelen via de Wpg. Blijft daar gewoon bij weg.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Als ik die redenering volg, dan zou uw motie moeten inhouden dat een avondklok nooit kan worden ingezet als een maatregel in het kader van het bestrijden van een epidemie of pandemie.

De heer Van Hattem (PVV):

Dat is inderdaad het geval. Je moet in dat kader nooit een avondklok in willen zetten, want dat is een maatregel die daarvoor nooit bedacht of bedoeld is. Laat ik het zo zeggen: het virus kan niet klokkijken. Het is een onzinnige maatregel en daar moet je je verre van houden. Het is ooit bedoeld als openbareordemaatregel en niet als een infectieziektebestrijdingsmaatregel.

De heer Janssen i (SP):

Ik heb even een korte verhelderende vraag over de motie die de heer Van Hattem in eerste termijn heeft ingediend. De heer Van Hattem is altijd heel uitgesproken over de WHO, maar de strekking van de motie is dat de WHO iets zegt en dat de minister dat dus ook in Nederland moet gaan doen. Begrijp ik dat goed?

De heer Van Hattem (PVV):

Met die lezing van de heer Janssen ga ik niet mee. Ik ben blij dat de heer Janssen mij die vraag stelt. Ik bedoel ermee te zeggen dat nu zelfs de WHO zegt dat de situatie internationaal totaal niet meer aan de orde is, de minister hier nog wel blijft aarzelen en treuzelen met het intrekken van die A-status. Als zelfs de WHO, wat niet mijn grootste vrienden zijn, zegt "we zijn al zover" en de minister blijkbaar waarde hecht aan de WHO — dat heeft hij herhaaldelijk gezegd — dan moet je ook boter bij de vis doen en de A-status intrekken, en dan als de wiedeweerga.

De heer Janssen (SP):

Het is niet de minister die verwijst naar de WHO, maar de heer Van Hattem. De heer Van Hattem zegt: de WHO zegt dit, dus de minister gaat dat ook doen. Maar begrijp ik nou dat het oordeel van de WHO toch van enige importantie is voor ook de afweging die de heer Van Hattem maakt?

De heer Van Hattem (PVV):

Nee. Nu legt de heer Janssen mij een klein beetje woorden in de mond. In eerdere debatten met de minister en in de schriftelijke rondes heeft hij gezegd dat hij bepalingen rond maatregelen laat afhangen van internationale experts, waaronder die van de WHO. Nu zeggen de door de minister opgevoerde experts van de WHO dat de internationale covidcrisis voorbij is en dat de maatregelen niet meer nodig zijn. Dan moet de minister ook consequent zijn en niet nog een paar weken gaan wachten met het intrekken van de A-status of het opplakken van een nieuwe status. Dan moet hij gewoon zeggen: het is voorbij, het is klaar, we trekken de status zo snel mogelijk in en we laten het daar waar het thuishoort, buiten onze wetgeving.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Janssen.

De heer Janssen (SP):

Dus dan is de WHO een voldoende betrouwbare bron om dat te doen?

De heer Van Hattem (PVV):

De kwalificaties die de heer Janssen aan de WHO geeft, laat ik voor zijn rekening. Het punt is dat de minister in de schriftelijke behandeling van deze wet zelf heeft gezegd dat hij het laat afhangen van de WHO. Als hij dat doet, moet hij ook boter bij de vis doen. Als ik dan zeg dat zelfs de WHO het zegt, dat zelfs de vrienden van de minister, zo noem ik ze maar even, het zeggen, laat hem dan ook de actie nemen en kappen met die A-status.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Hattem.

De heer Van Hattem (PVV):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dan is het woord aan mevrouw Nanninga namens de Fractie-Nanninga.