Plenair Geerdink bij behandeling Pakket Belastingplan 2023



Verslag van de vergadering van 12 december 2022 (2022/2023 nr. 12)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 20.18 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Geerdink i (VVD):

Voorzitter. Animal Farm van George Orwell kennen we allemaal. De kracht van het uitvergroten van vriend en vijand met desastreuze afloop staat daarin centraal. "Whatever goes upon two legs is an enemy and whatever goes on four legs or has wings is a friend", tenminste in het begin van het verhaal. Vertaald naar de tijd waarin wij leven is het mantra: iedereen met grote vermogens en alle multinationals zijn "bad" en alle anderen zijn "good".

Voorzitter. Het is gevaarlijk om te generaliseren en in wij-zij te denken. Ik hecht eraan om hiermee mijn bijdrage te beginnen, omdat ik via de media de oproep vernam om opmerkelijke belastingconstructies aan te geven. Een oproep die voortkomt uit het ibo-rapport over de vermogensverdeling. Het lijvige en doorwrochte rapport van het ibo over vermogensverdeling in Nederland staat aan de basis van een groot aantal regelingen die nu in het belastingpakket zijn opgenomen. Het zal de koers de komende jaren bepalen. Ik kom op dit rapport op verschillende momenten in mijn bijdrage terug. Laten we niet op basis van een enkel rapport, maar op basis van gedeelde uitgangspunten en rekening houdend met alle effecten die maatregelen hebben in de breedte op weg gaan naar een nieuw belastingstelsel.

Voorzitter. We bespreken vandaag elf wetsvoorstellen, die rond de 100 regelingen bevatten, die uiteindelijk 3 miljard meer belastinggeld opleveren. Uiteindelijk gaat het vandaag om minder dan 1% van de totale Nederlandse belastingopbrengst. Is dit pakket een stap in de richting van vereenvoudiging? Nee. Is dit een gemiste kans? Ja. Maar wat niet is, kan nog komen de komende jaren. We hebben de brief van de staatssecretaris over zijn aanpak om te komen tot vereenvoudiging met interesse gelezen. De inbreng van de VVD zal vandaag langs de rode lijn van goed en slecht enerzijds gaan over de belastingheffing van bedrijven, van klein tot groot, en aan de andere kant over de belastingheffing van vermogenden, ook van klein tot groot. Beide categorieën belastingplichtigen betalen overall de rekening. Tegelijkertijd moeten ze de grootste maatschappelijke veranderingen die gerealiseerd moeten worden, realiseren of faciliteren.

We hebben onze economische groei, onze welvaart én ons welzijn te danken aan hardwerkende ondernemers, innovatieve start-ups, solide familiebedrijven, het ijzersterke mkb en wereldwijd opererende bedrijven. Allemaal dragen ze bij aan herstel en groei, scheppen ze banen, maken ze innovatieve producten of bieden ze innovatieve diensten aan. Zonder ondernemers is de overheid nergens. Het geld dat de overheid uitgeeft, moet namelijk eerst verdiend worden. We moeten ondernemerschap dus blijven aanmoedigen. Ondernemerschap begint bij start-ups en scale-ups. Ons land kent talloze voorbeelden van succesvolle, jonge, innovatieve bedrijven: start-ups die inmiddels zijn uitgegroeid tot grote spelers.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Het verhaal over ondernemerschap, wat ik waardeer, hoor, kennen we van de VVD-fractie. Ik wil even teruggaan naar Animal Farm. Mevrouw Geerdink haalt die klassieker van George Orwell aan en zegt dan: de wereld wordt nu te veel verdeeld in goed en slecht; dit zijn de goeden en dat zijn de slechten. Zij verwijst naar de discussie over vermogensongelijkheid en het belasten van bedrijven. Zij zegt: multinationals worden weggezet als slecht en vermogenden worden ook weggezet als slecht. Ik zou zeggen dat het er niet om gaat dat er slechte bedrijven zijn of slechte mensen, of ze nu rijk of arm zijn. Wat slecht is, is de ongelijke behandeling, fiscaal, van enerzijds vermogenden en grote bedrijven en anderzijds gemiddelde werknemers. Het zijn de gemiddelde werknemers die niet minder maar vaak meer belasting betalen dan grote bedrijven en vermogende Nederlanders. Dus om Animal Farm aan te halen: some animals are more equal than others. Dat is het probleem. Hoe kijkt mevrouw Geerdink daar dan tegenaan?

Mevrouw Geerdink (VVD):

Ik denk dat wij van mening verschillen over wat het probleem is. Ik denk dat we het er met elkaar over eens zijn dat er goede ondernemers zijn en dat die niet het predicaat "bad" zouden moeten krijgen. Volgens mij heb ik de heer Van Apeldoorn dat ook horen zeggen. Dus daar zijn we het helemaal mee eens. We zijn het er ook mee eens dat er verschillen zijn in vermogen. Maar dat zou volgens mij op zich niet het probleem moeten zijn. Het probleem is hoe wij ervoor zorgen dat we uiteindelijk iedereen eenzelfde kans geven om dat vermogen te krijgen. Je moet eerst inkomen verdienen of winst genieten voordat je vermogen hebt. Je moet er dus voor zorgen dat dat gestimuleerd blijft. Dat is eigenlijk mijn betoog, waarbij ik het heel erg vind als mensen, instellingen of ondernemers van tevoren een predicaat op hun voorhoofd geplakt krijgen. Dat merk ik de laatste tijd veel.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Wat ik deze avond toch opvallend vind deze avond, is dat het erop lijkt dat zowel de CDA-fractie als de VVD-fractie afstand neemt van het ibo-rapport, terwijl het kabinet daar toch een heel positieve appreciatie van heeft gegeven. Ik zou daar twee dingen over willen zeggen. In de eerste plaats zegt dat rapport van Van der Geest dat meten weten is. We weten nu dus hoe groot de vermogensongelijkheid in Nederland is en dat die nog groter is dan we al die tijd gedacht hebben. Ik vraag me af hoe de VVD-fractie daartegenaan kijkt. Het tweede punt dat in het rapport gesteld wordt is dat we een morele discussie kunnen voeren over wat nu een aanvaardbare vermogensongelijkheid is en dat we daar misschien niet uitkomen, want daar kun je verschillend over denken, maar dat ook uit onderzoek blijkt dat economisch gezien een te grote vermogensongelijkheid slecht is voor de economische groei. Dat vormt daarnaast ook een probleem in termen van de democratie, omdat het leidt tot een concentratie van niet alleen economische, maar ook politieke macht. Om die reden zouden we er iets aan moeten doen, stelt het ibo-rapport. Mijn vraag aan mevrouw Geerdink is of zij die conclusie ook onderschrijft.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Wij ondermijnen niet de conclusies van het ibo-rapport in algemene zin. Wij zeggen wel, net als de heer Essers — we hebben dit niet afgestemd, hoor — dat het pensioenvermogen niet meegenomen wordt en dat dat wel een totaal andere uitkomst zou kunnen geven. Nee, dat is wel waar. Kijkt u maar op pagina 29 en 30 van het ibo-rapport.

De voorzitter:

Meneer Crone, als u een vraag heeft, moet u naar de interruptiemicrofoon gaan en mevrouw Geerdink moet alleen reageren op mensen bij de interruptiemicrofoon.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Sorry. Dat zal ik doen, voorzitter. U hebt helemaal gelijk. Waar ging het over? Dit ging over het ibo-rapport. Ik heb niet voor niks gezegd dat het een lijvig en doorwrocht rapport is, maar je moet altijd wel kijken naar datgene wat er aan uitgangspunten aan ten grondslag ligt. Collega Crone zoekt het nu na. Het is echt het geval dat niet al het pensioenvermogen wordt meegenomen. In zoverre kan ik niet helemaal steunen op de uitkomsten van het rapport zoals die er nu liggen.

De voorzitter:

Alleen een vraag, graag, meneer Van Apeldoorn, geen inleiding. U heeft al twee inleidingen gehouden. Graag een vraag.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Volgens mij hebben de heer Crone en u allebei deels gelijk. Dat laat ik aan de heer Crone, want dat mag ik niet zeggen van de voorzitter. Of je het pensioenvermogen nou meerekent of niet, ook met het pensioenvermogen erbij is er een grote vermogensongelijkheid in Nederland. Daaruit blijkt ook dat niet altijd de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen.

De voorzitter:

Wat is de vraag?

De heer Van Apeldoorn (SP):

De vraag is of de VVD-fractie wel het principe onderschrijft dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen, delen wij. Daar zit dus niet het verschil, maar dat zit wel in de wijze waarop, denk ik. Wij delen dat absoluut. Dat ligt ook ten grondslag aan het huidige belastingstelsel, zeg ik erbij.

De voorzitter:

Meneer Crone heeft iets gevonden, geloof ik.

De heer Crone i (PvdA):

Excuus dat ik net iets buiten de orde zei, maar dat komt doordat mevrouw Geerdink zo vriendelijk naar mij keek en mij citeerde.

De voorzitter:

U bent altijd erg enthousiast. Het is het enthousiasme. Ik begrijp het. Maar goed, dan houden we het nu kort en komt u met uw vraag.

De heer Crone (PvdA):

Ik vind het buitengewoon ernstig. Over feiten moet je niet van mening verschillen. Je mag een rechts of links standpunt hebben, klassenstrijd, maar ik ben ernstig verbaasd. Ik heb hier nu namelijk ook het rapport van het Centraal Planbureau. Dat is weer na het ibo-rapport uitgekomen. Ik heb ook — dat zal ik morgen meenemen — het rapport van De Nederlandsche Bank speciaal over de vraag of het pensioenvermogen nou de verdeling beïnvloedt. Alle drie zeggen hetzelfde. Ik citeer nu dan maar dat van het Centraal Planbureau, als u dat ook wilt geloven: de vermogensongelijkheid in Nederland is juist relatief hoog in internationaal perspectief; de 10% meest vermogende huishoudens beheren meer dan de helft van al het vermogen; het totale belastingstelsel is veel minder progressief dan de inkomstenbelasting doet vermoeden enzovoorts enzovoorts. Zowel in de belasting op inkomen als in de vermogensvorming als in de vermogensheffing, of het nou is op stock of op flow, zitten wij aan de allerslechtste kant wat betreft progressiviteit. Die feiten kunt u niet ontkennen. Vervolgens kunnen we van mening verschillen. Kunt u dit onderschrijven?

Mevrouw Geerdink (VVD):

Nee. Het spijt me.

De heer Crone (PvdA):

Maar dit zijn feiten.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Er zijn talloze rapporten waaruit blijkt dat het pensioenvermogen veel gelijker verdeeld is in Nederland dan alle andere vermogensbestanddelen. Als je het niet meeneemt, dan krijg je dus een heel raar beeld. Dat is wat ik zeg. Dat het niet meegenomen is in totaliteit, in het geheel, in het ibo-rapport is ook een feit, want dat staat er gewoon letterlijk in. Bepaalde vermogensbestanddelen staan er wel in. Van pensioenvermogens van box 2 en box 3 zit er wel wat in, maar niet de pensioenvermogens van de grote groep werkenden. Maar wij kunnen dit ook gewoon aan de staatssecretaris vragen en dan zullen we daarop een antwoord krijgen.

De voorzitter:

Meneer Crone, volgens mij heeft u een duidelijk antwoord gekregen van mevrouw Geerdink en dat was "nee".

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter, ik wil hier echt m'n punt afmaken.

De voorzitter:

Nee, ho, meneer Crone.

De heer Crone (PvdA):

U hebt net een enorme lange interruptie toegestaan aan bijna iedereen. Ik zit nu op een kernpunt van het debat. Net ging u mij al verwijten dat ik geen vraag wilde stellen. Ik vraag u echt om mijn punt te mogen maken over het rapport van De Nederlandsche Bank.

De voorzitter:

Nee, nee, nee.

De heer Crone (PvdA):

De Nederlandsche Bank schrijft met name ...

De voorzitter:

Meneer Crone, ik heb u niet het woord gegeven. Ik heb nu het woord. U komt er volgens mij nu niet samen uit. U heeft straks nog een termijn. Ik stel voor dat u dat in uw termijn naar voren brengt. Mevrouw Geerdink, gaat u verder.

De heer Crone (PvdA):

Mevrouw Geerdink (VVD):

Voorzitter, dit is heel vervelend, sorry.

Ik had het over start-ups en dat die in meerdere landen actief zijn. Start-ups zijn aanjagers en geven mede vorm aan belangrijke transities waar we als land en als wereld voor staan. Ze richten zich meer en meer op klimaat, zorg, agrifood, op economie en nieuwe technologieën. Deze bedrijven worden vaak opgestart door bevlogen mensen die hun creativiteit inzetten en bereid zijn om risico's te nemen om zo hun steentje bij te dragen aan een mooiere wereld. Helaas blijkt doorgroei van deze bedrijven in ons land ingewikkeld. Het lukt in ons land momenteel te weinig bedrijven om echt door te groeien.

Waar knelt het? Om te beginnen bij het aantrekken, motiveren en behouden van talenten die op de krappe arbeidsmarkt moeten worden geworven in binnen- en buitenland. Omdat jonge bedrijven ieder dubbeltje moeten omdraaien en iedere cent het liefst investeren in de groei van het bedrijf, is er nog geen geld om hoge salarissen te betalen. Dat maakt concurrentie op de vaak internationale arbeidsmarkt lastig. Veel landen hebben namelijk wel speciale regelingen voor werknemersopties. Vanuit de sector zelf werd daarom aangegeven dat het ontbreken van een goede fiscale regeling voor werknemersopties op dit moment een van de grootste belemmeringen is om door te kunnen groeien. Zij hebben aangegeven dat de groeioptieregeling voor werknemers behulpzaam is. Om goede werknemers aan te trekken, bieden start-ups vaak aandelenoptierechten in plaats van hoge lonen. Op deze manier kunnen werknemers participeren in het op lange termijn succesvol maken van het bedrijf zonder dat dit op de korte termijn geld kost. Dat lukt alleen als het voor die werknemers aantrekkelijk is om aandelenoptierechten als loon te accepteren.

Het grootste knelpunt is nu dat er niet altijd liquide middelen zijn op het moment dat verschuldigde belasting moet worden betaald. Dat knelpunt wordt met de Wet aandelenoptieregeling weggenomen door het moment van de belastingheffing iets verder in de tijd op te schuiven naar een moment dat die liquiditeit er wel kan zijn. Ik benadruk "kan zijn", want het uitstel van belastingheffing is gemaximeerd tot vijf jaar na uitoefening van de aandelenoptieregeling.

Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris het volgende vragen. Als de kern van de regeling het voorkomen is van liquiditeitsproblemen veroorzaakt door belastingheffing op in waarde gestegen optierechten die nog niet verzilverd zijn, kunt u dan toezeggen dat er voor die situatie waarin de regeling alsnog bij werknemers tot belastingbetalingsproblemen leidt, er een beroep op de betalingsregeling kan worden gedaan?

Dan over naar de in omvang grootste groep ondernemers: het mkb. Het pakket Belastingplan 2023 bevat verschillende maatregelen die het mkb raken. Aan de ene kant wordt een aantal lastenverzwarende maatregelen genomen, denk aan de afschaffing van de middelingsregeling — we hebben het hier al eerder over gehad — of aan de versneld afgeschafte zelfstandigenaftrek. Aan de andere kant wordt geld uitgetrokken ter ondersteuning van het mkb. Denk aan het lage-inkomensvoordeel, de verruiming van de werkkostenregeling, en de verlaging van het tarief van de inkomstenbelasting. Maar ook de coronasteunmaatregelen en de steun in het kader van de verhoogde energiekosten zou je er eigenlijk bij moeten rekenen.

Iedereen is het erover eens dat werken moet lonen en dat meer werken meer moet lonen. Daarnaast moet naar het oordeel van de VVD het fiscaal systeem ook prikkels bieden om het ondernemerschap te stimuleren; ook ondernemerschap moet lonen. Daarbij is het van belang om vast te stellen dat winst nog niet meteen inkomen betekent. Het resultaat uit een onderneming is noodzakelijk voor het doen van investeringen en voor innovaties die het voortbestaan van de onderneming borgen. Verder is winst nodig om reserveringen te maken voor slechtere tijden of voor het doen van overnames. En tot slot is winst natuurlijk ook nodig voor het inkomen van de ondernemer zelf. Het systeem moet altijd prikkels blijven bevatten die ondernemerschap stimuleren. Hoe geeft de staatssecretaris dit uitgangspunt verder vorm in de komende jaren bij het afslanken van het huidige belastingstelsel en bij het vormgeven van de uiteindelijke stelselherziening?

Dan gaan we geruisloos over naar de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap. "Excessief" suggereert mogelijk oneigenlijk handelen, terwijl lenen bij de eigen vennootschap volstrekt legitiem is. De groep ondernemers met een bv is niet per definitie bad. Er ligt een moreel verwijt onder de titel van dit wetsvoorstel dat de grote groep raakt die naar eer en geweten en binnen de wet- en regelgeving en jurisprudentie handelt en heeft gehandeld. Mogelijke uitzonderingen uiteraard daargelaten.

Voorzitter. Ook ondernemers die in een bv-vorm hun onderneming voeren, dragen in zeer belangrijke mate bij aan de welvaart van ons land, net als ondernemers die dat niet vanuit een bv-vorm maar bijvoorbeeld in een eenmanszaak doen. Zij steken hun nek uit, nemen voor eigen rekening en risico hun verantwoordelijkheid en scheppen werkgelegenheid voor zichzelf en, nog veel belangrijker, ook voor anderen. Ondernemers die hun onderneming vanuit een bv drijven, genieten in de eerste plaats als directeur looninkomsten uit hun bv. Dit loon wordt, net als bij andere werknemers, belast met loonbelasting en inkomstenbelasting in box 1. Eventuele winsten die de bv heeft gemaakt nadat er vennootschapsbelasting is betaald, kunnen, als de reserves dat tenminste toelaten, worden uitgekeerd als dividend, dat in box 2 belast wordt.

Dit wetsvoorstel ziet op de situatie dat ondernemers, in plaats van bij een externe bank, vanuit hun eigen bv een geldbedrag lenen, bijvoorbeeld om de aankoop van een eigen woning te financieren of omdat zij, om welke reden dan ook, extra liquide middelen nodig hebben. Dit kan overigens ook zonder dit wetsvoorstel niet zomaar. De ondernemer en de bv moesten er ook vroeger en vandaag voor zorgen dat dergelijke leningen tegen normale marktconforme voorwaarden plaatsvinden. Zo niet, dan heeft de Belastingdienst nu ook al de mogelijkheid om in te grijpen. In die zin zou je kunnen zeggen dat het wetsvoorstel niet nodig zou zijn, ware het niet dat het de uitvoering en de toezichtcapaciteit bij de Belastingdienst grote uitdagingen biedt.

Het blijkt dat lenen bij de eigen vennootschap enorm is toegenomen. Waar er in 2007 nog voor 20 miljard aan schuld aan de eigen bv openstond, is dat in 2018 gestegen naar ruim 60 miljard. Automatisch gevolg hiervan is dat de belastingheffing wordt uitgesteld of in sommige gevallen, bijvoorbeeld een faillissement, wordt afgesteld. Nogmaals, met lenen van de eigen bv is niet automatisch iets mis. En toch, is deze ontwikkeling wel helemaal wenselijk? Ook speelt de overweging rondom meer gelijkheid op het gebied van fiscale behandeling. Niet iedere ondernemer heeft namelijk de mogelijkheid om van de eigen vennootschap te lenen. Dat kan alleen bij een bv of een nv. Daarmee vallen andere rechtsvormen buiten de boot.

Vooropstaat dat lenen van de eigen bv nog steeds mogelijk zal zijn na de invoeringsdatum van deze wet in 2023. In de aanloop naar het voorstel dat vandaag op tafel ligt, was de VVD-fractie blij met de versoepelingen ten opzichte van de eerste plannen uit 2018, bijvoorbeeld rondom aangegane eigenwoningschulden. Die blijven buiten het bereik van deze maatregelen. Ook hebben uitstel, de lange looptijd van het voorstel en de ingangsdatum in 2023 ervoor gezorgd dat veel ondernemers zich hebben kunnen voorbereiden op deze maatregelen. Dat blijkt ook uit de forse daling van de openstaande schulden. In die zin heeft het wetsvoorstel zijn werk al gedaan. Daarnaast geeft de afspraak in het coalitieakkoord om de oorspronkelijke grens op te hogen van €500.000 naar €700.000 wat meer lucht aan ondernemers ten aanzien van hun schuldenpositie.

Wat voor de VVD nog wel een openstaand punt van zorg is, is het volgende. De gevolgen van de coronapandemie kunnen, in combinatie met dit wetsvoorstel, voor een aantal ondernemers die schulden hebben gemaakt in coronatijd, hard zijn. De liquiditeitspositie van de vennootschap kan in gevaar komen. Op welke wijze denkt de staatssecretaris te voorkomen dat ondernemers die coronaschulden hebben opgelopen, door dit wetsvoorstel nogmaals geraakt worden? Hoe waarschijnlijk acht de staatssecretaris het dat die groep ondernemers, die in 2019 hun schulden aan de bv in anticipatie op deze wet niet drastisch hebben kunnen verminderen, bijvoorbeeld door onvoldoende liquiditeit toen, straks wel kan voldoen aan de gevolgen van deze wet? Welke regelingen staan voor hen open, zodat zij zo min mogelijk in verdere problemen geraken door deze wet?

Voorzitter. Dan kom ik te spreken over de grote bedrijven. Het lijkt alsof de grote bedrijven tegenover het mkb staan, maar dat is natuurlijk niet zo. Bedrijven, groot en klein, zijn van elkaar afhankelijk. Denk bijvoorbeeld aan een glazenwasser die de ramen op het hoofdkantoor van een grote multinational schoonmaakt. Telkens als ik langs een van die grote gebouwen rijd, denk ik aan het vele en vooral gevaarlijke werk dat dit met zich meebrengt. Maar denk ook aan schilders, loodgieters, bloemisten, bakkers, en zo kan ik nog wel even doorgaan.

Grote bedrijven zijn verder essentieel voor ons innovatievermogen, voor verduurzaming, voor digitalisering en voor nog veel meer. Ze zijn goed voor 70% van de private R&D-uitgaven. Ze zijn hard nodig voor de grote transities waar het land voor staat. Grote bedrijven scheppen ongeveer 1,5 miljoen directe fulltimebanen en zijn indirect te relateren aan zo'n 900.000 fulltimebanen binnen het mkb. Het mkb en grote bedrijven zijn van elkaar afhankelijk. Ze vormen geen tegenstelling.

De voorzitter:

De heer Otten heeft een vraag aan mevrouw Geerdink.

De heer Otten i (Fractie-Otten):

U heeft het over de glazenwasser die werkt bij de multinationals, maar de multinationals vliegen het land uit. Shell is weg. DSM gaat weg, noem maar op. Er zijn een heleboel vertrokken en er gaan nog meer weg. Het politieke risico van Nederland is ook enorm toegenomen door kolencentrales hiernaartoe te halen en ze vervolgens weer te sluiten. Nu willen mensen weer dat hier wordt geïnvesteerd in kernenergie. Met deze overheid in Nederland weet je gewoon totaal niet waar je aan toe bent. Pensioenfondsen dumpen Shellaandelen. Iedereen wordt weggejaagd. Over welke multinationals heeft u het eigenlijk, want ze gaan allemaal weg.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Ik denk dat wij elkaar in zoverre kunnen vinden dat wij allebei vinden dat we zorgvuldig moeten omgaan met ons vestigingsklimaat en dat wij de multinationals die er nog zijn, moeten koesteren.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Hoe dan?

Mevrouw Geerdink (VVD):

Dat doen we niet alleen door fiscale regelingen. Ook het gehele economische klimaat draagt bij, zoals goede scholing. Ik kan nog een heel rijtje opnoemen. We moeten gewoon zorgen dat we op hoog niveau koesteren wat we hebben, zodat deze multinationals hier blijven. Een onderdeel daarvan zijn de fiscale regelingen.

Overigens ziet een vestigingsklimaat natuurlijk niet alleen op die grote spelers, maar ook op de start-ups and scale-ups waar ik het eerder over had. Die maken nu al keuzes ten aanzien van het land waar zij tot verdere groei en bloei willen komen om daarmee de grote spelers van morgen te worden.

De toon richting de grote bedrijven is de afgelopen jaren verhard. Ik had het er net al over. Recent onderzoek laat zien dat een op de vijf bedrijven overweegt om Nederland te verlaten. Eens vertrokken, is voor altijd weg. Dat mogen we niet laten gebeuren. Er zijn de afgelopen jaren forse fiscale lastenverzwaringen geweest ten aanzien van grote bedrijven. Een voorspelbare overheid — we hebben het hier al eerder over gehad — en dus ook voorspelbare fiscale regels zijn van groot belang voor ons vestigingsklimaat. De versobering van de expatregeling draagt niet bij aan het versterken daarvan. De versobering van de expatregeling heeft qua opbrengst in de komende jaren geen enkel netto budgettair effect, maar heeft wel negatieve effecten op het vestigingsklimaat. Dit terwijl de 30%-regeling, net als de aandelenoptieregeling, bedoeld is om goede werknemers aan te trekken en te behouden voor Nederland. Ziet de staatssecretaris de parallel tussen de twee regelingen? Welke brede integrale inzet op het vestigingsklimaat heeft de staatssecretaris voor ogen?

Voorzitter. Dan naar de solidariteitsbijdrage. Dat klinkt als een vorm van vrijgevigheid, maar dat is natuurlijk niet het geval. Het is gewoon een heffing. Het is een belasting op overwinsten van een beperkte groep bedrijven die grote winsten hebben kunnen maken vanwege de veranderende wereld waarin wij leven. De bedrijven zullen geen moeite hebben met de extra eenmalige heffing, ook al betalen ze al gewoon vennootschapsbelasting en de komende jaren ook nog extra cijns. Het is nog wel de vraag of deze heffing alleen geldt voor bedrijven met olie- en gaswinningsactiviteiten in Nederland. Of wordt de winst van entiteiten in de heffing betrokken die door middel van een vaste inrichting in het buitenland gas- en olieactiviteiten ontplooien? Is het eigenlijk niet een directe Europese winstbelasting? Graag een antwoord op deze vragen.

Het is met name de extra administratieve last die heel eenvoudig voorkomen had kunnen worden door de cijns voor deze groep ondernemingen in 2022 te verhogen, die de VVD-fractie tegen de borst stuit. De onnodige complexiteit noopt nu weer tot extra inzet aan zowel de zijde van de Belastingdienst als aan de zijde van de bedrijven. Als de verordening niet de ruimte laat, waarom gaan we dan niet terug naar Brussel en leggen we dit voor? Wij vragen aan de staatssecretaris: hebt u dit overwogen? Had u dit niet ergens in het proces kunnen voorkomen? Nogmaals, we hebben geen problemen met de eigen bijdrage, maar wel met de wijze waarop dit via een EU-verordening over ons heen wordt gelegd. Graag zouden wij van de staatssecretaris horen of de investeringsaftrek die in het buitenland wel wordt ingevoerd, ook in Nederland wordt ingevoerd. Een van de basisprincipes van een goed belastingstelsel is immers dat nieuwe heffingen niet leiden tot een concurrentienadeel voor Nederlandse bedrijven.

Daarmee ben ik terug bij drie jaar geleden, namelijk het Belastingplan 2022. Collega Essers en ik hebben daar bij de toenmalig staatssecretaris Snel aangedrongen om terug te gaan naar Brussel, omdat de wijze waarop ingewikkelde ATAD 2-wetgeving in Nederland geïmplementeerd werd tot dubbele belastingheffing kon leiden. Ook dubbele belastingheffing leidt niet tot een goed vestigingsklimaat. Tot onze grote vreugde zijn er nu, drie jaar later, eerste stappen gezet, zo bleek ons uit een beleidsbesluit, namelijk Besluit hybridemismatches — weet u het nog — van 31 oktober jongstleden. Hulde, staatssecretaris.

Van het belasten van winst en inkomen uit arbeid naar het belasten van inkomsten uit vermogen — het tweede grote blok. De nieuwe box 3-wetgeving drukt een grote stempel op het pakket van het Belastingplan 2023. Twee van de elf wetsvoorstellen die we vandaag behandelen, zijn aan dit onderwerp gewijd. In de box 3-behandeling moeten we verleden, heden en toekomst uit elkaar trekken, net als Scrooge, te beginnen met de toekomst. Jaar in, jaar uit spreken wij in deze Kamer de wens uit om te komen tot een nieuw box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement. Simpel gezegd: als je echt rendement maakt, betaal je over dat echte rendement belasting. Als je geen of weinig rendement maakt, betaal je niet zo veel, en als je veel rendement maakt, betaal je gewoon meer. Simpel, rechtvaardig en logisch, maar schijnbaar nog onuitvoerbaar.

De discussie rondom box 3 is de afgelopen maanden in een stroomversnelling gekomen. Het bestaande systeem ging uit van het principe: als je veel vermogen hebt, ben je meer bereid om risico's te nemen en dat meer risico levert dan op termijn ook meer rendement op. Toch bleek dat in de praktijk niet zo te zijn. Veel mensen die iedere maand wat spaargeld opzij hadden gezet, voor later of als buffer voor zware tijden — vaak zijn dat ondernemers zonder pensioen — bleken helemaal niet bereid om hun zuurverdiende en gespaarde geld risicovol te beleggen. Zij lieten hun spaargeld op een spaarrekening met een lage rente staan. De Hoge Raad torpedeerde dat box 3-stelsel. Mensen die op tijd bezwaar hadden gemaakt, moesten om die reden terugbetaald worden. Maar mensen die niet op tijd formeel bezwaar hadden gemaakt, krijgen vooralsnog niets terug.

De VVD-fractie begrijpt heel goed dat zij zich gekrenkt voelen in hun rechtsgevoel. Het is volkomen begrijpelijk dat veel spaarders zich er niet bij willen neerleggen en deze kwestie nogmaals aan de rechter willen voorleggen. Hoewel de staatssecretaris aangeeft dat dit waarschijnlijk niet tot een andere uitspraak zal leiden, is dit hun goed recht. Om dit proces in goede banen te leiden, zowel voor spaarders als voor de zwaar overbelaste Belastingdienst, die mogelijk te kampen krijgt met honderdduizenden bezwaren, heeft het kabinet een versimpelde procedure bedacht, waarbij de niet-bezwaarmakers nu niets hoeven te doen. Dat is toch wel het minste wat het kabinet op dit moment nog voor hen kan betekenen, ook al blijft het een zwaktebod en moet je als betrouwbare overheid naar de mening van de VVD-fractie te veel betaalde belasting gewoon terugbetalen aan degenen die te veel betaald hebben. Net zoals dat altijd geldt voor te weinig betaalde belasting: die moet gewoon betaald worden door de belastingplichtige. Graag de reflectie van de staatssecretaris op deze beide zijden van dezelfde medaille.

Dan de Overbruggingswet box 3. Dat is de nieuwe regeling die de periode tussen nu en het uiteindelijke systeem op basis van werkelijk rendement moet overbruggen. In tegenstelling tot het door de Hoge Raad getorpedeerde oude systeem van box 3, gaat de overbruggingswet iets meer uit van de werkelijke samenstelling van het vermogen van de belastingplichtige. Op zich is dat een stap in de goede richting. Het vermogen wordt dan opgeknipt in drie groepen: banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Ten aanzien van deze groepen wordt vervolgens per groep gewerkt aan een eigen forfaitair rendementspercentage, waarbij zo veel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij het werkelijk behaalde rendement. Dat is ook beter dan de originele regeling van box 3.

Toch maakt de VVD-fractie zich nog steeds zorgen over de stroom van nieuwe juridische procedures, de uitvoerbaarheid en de aanzienlijke verzwaring van de belastingdruk die optreedt. Dit laatste bleek onder andere uit de berekeningen die het kabinet heeft uitgevoerd aan de hand van een voorbeeld in de memorie van antwoord, waaruit blijkt dat de belastingdruk met 50% of meer kan toenemen in 2023 ten opzichte van 2022.

De voorzitter:

Meneer Schalk heeft een vraag aan u.

De heer Schalk i (SGP):

Even terug naar het punt over die bezwaarmakers. Mag ik constateren dat de VVD-fractie het met mijn fractie eens is dat zij die geen bezwaar kunnen maken, omdat ze bijvoorbeeld doenvermogen missen, gewoon geholpen moeten worden en terugbetaald zouden moeten worden? De Belastingdienst kan zien waar het fout gegaan is. Is het niet gewoon rechtvaardig dat iedereen die te veel betaald heeft, terugbetaald wordt?

Mevrouw Geerdink (VVD):

Dank u wel, meneer Schalk. Ik denk dat dat inderdaad ten principale het geval is. Maar ik denk ook dat de staatssecretaris nu probeert om dat op een uitvoerbare manier te bundelen en vorm en inhoud te geven. Daarbij vind ik wel — ook de heer Essers heeft daar een vraag over gesteld — dat als de bezwaarmakers wél gelijk krijgen bij de Hoge Raad, er vervolgens wel betaald moet worden.

De heer Schalk (SGP):

Dank voor dit antwoord. Ook bij de Algemene Financiële Beschouwingen is dit onderwerp vrij uitvoerig behandeld. Toen kreeg ik de indruk dat de staatssecretaris aangaf dat alleen degenen die bezwaar gemaakt hebben uiteindelijk terugbetaald zullen worden, en dat degenen die dat niet hebben gedaan, omdat ze dat niet kunnen of om welke reden dan ook, niet terugbetaald zullen worden. Ik ben heel benieuwd wat de reactie van de staatssecretaris is. Maar mijn vraag aan de VVD-fractie is of ze ondersteunt dat iedereen gecompenseerd wordt als je te veel betaald hebt.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Dat zou wel het meest voor de hand liggende uitgangspunt zijn.

De heer Van Strien i (PVV):

De correctie vindt nu plaats. In ieder geval worden tot 2020 de bezwaarmakers gecompenseerd. Ik heb begrepen dat voor 2021 en 2022 in feite iedereen gecompenseerd kan worden door te kiezen voor het oude of het nieuwe systeem. De wet gaat in op 1 januari 2023. Mijn vraag aan de VVD is: zou dat dan ook niet voor 2023 moeten gelden?

Mevrouw Geerdink (VVD):

Sorry, voorzitter, maar ik begrijp de vraag niet helemaal. Zou u die nog een keer kunnen stellen?

De voorzitter:

Meneer Van Strien?

De heer Van Strien (PVV):

De correctie voor de bezwaarmakers is tot en met 2020. Voor 2021 en 2022 kunnen alle belastingplichtigen kiezen voor het oude systeem of het nieuwe systeem, al naargelang hun geld op een bankrekening staat of in andere zaken zit.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Dus …

De voorzitter:

En de vraag is?

De heer Van Strien (PVV):

Moet dat niet ook voor 2023 gelden?

Mevrouw Geerdink (VVD):

Nee, want volgens mij ligt er nu voor 2023 een wetsvoorstel voor waarmee een stap in de goede richting wordt gedaan. Ik zou daarvan niet willen uitgaan.

De heer Van Strien (PVV):

Nee, het staat er niet in. Ik ben het met u eens dat het er niet in staat. Maar er is wel een correctie voor alle belastingplichtigen voor 2021 en 2022.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Maar toen was er andere wetgeving en het was een andere situatie.

De heer Van Strien (PVV):

Dat gaat over box 3.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Ja, maar box 3 is nu wel aan het evolueren; het is niet meer dezelfde box 3 als die we destijds hadden. Ik vind dat we ook geen appels met peren moeten vergelijken.

De voorzitter:

Meneer Van Strien, ik wou het hier graag bij laten. Ik denk niet dat het meer verduidelijkt wordt. U heeft vier interrupties gehad. Ik moet hier toch enige paal en perk aan stellen.

De heer Van Strien (PVV):

De vraag is …

De voorzitter:

Nee, meneer Van Strien, we hebben nu vier keer een interruptie gehad. Maar mevrouw Geerdink wil uit zichzelf antwoord geven.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Nee, ik wil nog even één ding heel duidelijk maken. Het lijkt nu alsof wij vinden dat iedereen die bezwaar heeft gemaakt, gecompenseerd moet worden. Wij zijn nu een route ingegaan, waarbij datgene wat de Hoge Raad uiteindelijk ten opzichte van de bezwaarmakers als goed of fout bestempelt, leidend moet zijn voor wat er wordt gedaan door de regering. Ik zeg dat nog even ter verduidelijking, want anders lijkt het alsof wij vinden dat sowieso iedereen op dit moment gecompenseerd moet worden.

Dan ga ik naar het volgende: de categorie overige bezittingen. In datzelfde nieuwe systeem wordt voor zo'n beetje alles, behalve spaargeld, uitgegaan van een rendement van 6,17%. Kan de staatssecretaris uitleggen hoe dit is vastgesteld? Op basis van welke analyse is die mix samengesteld? Op basis van welke argumenten zal deze werkwijze juridisch wel haalbaar zijn? Voorkomen moet worden dat die overbruggingsregeling naar het nieuwe stelsel weer in strijd blijkt te zijn met datzelfde Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens. De categorie overig zal voor de een misschien bestaan uit een mix van vermogensbestanddelen, zoals een aandelenportefeuille en onroerende zaken, maar er zijn mogelijk ook mensen die alleen in het bezit zijn van risicoloze of laagrenderende staatsobligaties tegen een langetermijnrente van minder dan 6,17%, bijvoorbeeld 2%. Naar het oordeel van de VVD pleit dit voor een verdere uitsplitsing en verfijning van de categorie overig. Niet voor niets heeft de Hoge Raad in zijn uitspraak gesteld dat het zaak is dat met de gekozen forfaitaire grenzen getracht wordt de werkelijkheid te benaderen. Waarom is er bijvoorbeeld niet gekozen voor een afzonderlijke categorie vorderingen en schulden tegen eenzelfde forfaitair percentage? Dat geldt ook voor de tegenbewijsregeling die voor de hand ligt bij forfaits die onder vuur liggen. De VVD-fractie heeft er alle begrip voor dat deze punten op korte termijn lastig uitvoerbaar zijn. We vernemen wel graag van de staatssecretaris hoe hij denkt dit juridische mijnenveld veilig over te steken.

Verder maakt de VVD-fractie zich ten aanzien van de overbruggingswet zorgen over de mogelijkheden van peildatumarbitrage. Dat is het verschuiven van liquide vermogen, bijvoorbeeld beursgenoteerde aandelen, van de hoog belaste categorie overige bezittingen naar de categorie spaargeld rondom de peildata en vervolgens een paar dagen later weer terug. Op die manier kunnen in het overbruggingssysteem belastingbesparingen worden gehaald. De voorgestelde regeling om deze gevolgen te beperken, ook nu die regeling iets is aangepast, zal naar het oordeel van de VVD-fractie veel discussies tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst opleveren. Wij hopen en verwachten dat het in de Tweede Kamer aangenomen amendement, dat geleid heeft tot een evaluatie van de Overbruggingswet, uiteindelijk tot verdere aanpassingen zal leiden.

Dan tot slot over dit onderwerp. Wij ontvingen vorige week signalen over een lek in de overbruggingswet omdat bij fiscale partners het effectief rendementspercentage individueel bepaald wordt. Collega Essers zei dit ook al. Kort en goed is de centrale vraag: hoe beoordeelt de staatssecretaris de juridische houdbaarheid van deze overbruggingswet? Van belang is en blijft dat belasting bij voorkeur wordt geheven op een moment van echte realisatie van winst en dus niet over de jaarlijkse ongerealiseerde papieren winst. Mensen zonder liquide middelen die over hun papieren winst belasting moeten betalen, komen dan niet in de problemen. Uitstel van dit definitieve systeem, hoe onwenselijk ook, pleit in ieder geval voor een dichtgetimmerde en juridisch houdbare overbruggingsregeling. Dat is hoe dan ook beter dan de vermogensbelasting die er ooit was, omdat die feitelijk leidt tot onteigening van opgebouwd vermogen.

Voorzitter. Dan van box 3- naar box 2-vermogen. De discussies over box 2 worden vaak geframed in de richting van: daar zit 400 miljard euro in, dus daar valt veel te halen. Het ibo-rapport over vermogensverdeling heeft zelfs als uitgangspunt dat de hele inhoud van box 2 vrij beschikbaar vermogen is. Wat de VVD betreft is dit om meerdere redenen niet het juiste vertrekpunt. Wat zit er in box 2? Dat zijn drie categorieën. Ten eerste is dat het ondernemingsvermogen, ten tweede de oudedagsvoorzieningen en ten derde — ja, dat ook — het beleggingsvermogen. Het is van belang dat deze knip gemaakt wordt, want alles op één hoop gooien, geeft een vertekend beeld. De staatssecretaris heeft bij de behandeling van het Belastingplan 2023 in de Tweede Kamer aangegeven dat het niet eenvoudig is om die drie categorieën afzonderlijk exact in kaart te brengen, maar de VVD blijft erbij dat de discussie over box 2 alleen gevoerd kan worden op basis van feiten en in lijn met het basisprincipe dat ondernemerschap moet lonen. Graag een reflectie van de staatssecretaris op de feitelijke samenstelling van het box 2-vermogen in relatie tot het ibo-rapport dat uitgaat van de fictie dat box 2-vermogen volledig vrij beschikbaar vermogen is.

Dan kom ik bij de algemene reflectie op het ibo-vermogensverdelingsrapport. Daarover hebben we het eerder gehad. 47% van het Nederlandse vermogen bestaat uit pensioenvermogen. Dat is 47%. Pensioenvermogen is in Nederland veel gelijker verdeeld dan alle andere vermogensbestanddelen. Dat blijkt uit vele onderzoeken, bijvoorbeeld van het CBS. Dat rechtvaardigt het betrekken van al het pensioenvermogen in hun onderzoek naar de vermogensverdeling in Nederland. Helaas is dat niet gebeurd in het, overigens grondige, ibo-vermogensonderzoek. Niet al het pensioenvermogen wordt namelijk meegenomen in dat rapport. Het ibo presenteert een vermogensverdeling waarbij geen rekening wordt gehouden met het gehele pensioenvermogen.

De voorzitter:

Meneer Van Apeldoorn heeft een vraag aan u. Als u er bijna door bent, mag u ook eerst verdergaan.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Ja. Daarmee is de vraag aan de staatssecretaris: bent u bereid te onderzoeken welke effecten er optreden ten aanzien van de in het ibo-rapport gepresenteerde vermogensverdeling over huishoudens in Nederland, waarbij er wel rekening wordt gehouden met het totale pensioenvermogen?

De heer Van Apeldoorn (SP):

Nu mevrouw Geerdink erop terugkomt, wil ik er ook op terugkomen. De discussie over het wel of niet meetellen van pensioenvermogen hebben we ook in deze Kamer meermaals gevoerd. Ik wil mevrouw Geerdink vragen of zij in het ibo-rapport gelezen heeft waarom de auteurs van het ibo-rapport, de onderzoekers, ervoor gekozen hebben om het pensioenvermogen niet mee te nemen?

Mevrouw Geerdink (VVD):

Ja, ik heb dat stuk gelezen.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ja. En wat vindt mevrouw Geerdink daarvan? Er worden toch goede redenen gegeven om het onderscheid te maken? Mevrouw Geerdink zegt net dat we nog een discussie kunnen voeren ten aanzien van box 2 omdat dat niet altijd vrij beschikbaar vermogen is en je dat dus niet op dezelfde manier kunt belasten. Nou, mijn fractie denkt misschien iets anders over de vraag hoe groot dat bestanddeel is. Maar pensioenen bestaan ook niet uit vrij beschikbaar vermogen. Daarom heeft dat vermogen economisch en politiek niet dezelfde uitwerking, ook in termen van machtsconcentratie en de mogelijkheden die het biedt voor mensen die daarover beschikken, als pensioenen. Daarom wordt het in internationale vergelijkingen ook niet meegeteld en kiezen de auteurs in het ibo-rapport ervoor om het ook niet mee te nemen.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Ik ben het helemaal met u eens. Het is niet vrij beschikbaar vermogen, maar dat wil niet zeggen dat het geen vermogen is. Als je pretendeert om daar, zeg maar, een vermogensverdeling op te grondvesten, dan vinden wij dat we dat pensioenvermogen, ook al is het niet vrij beschikbaar, best mee kunnen nemen. Het is namelijk wel 47% van het totale vermogen in Nederland. Je moet dat zeker doen, omdat je weet dat het effect heeft op die vergelijking tussen hoog en laag vermogen. We blijven daarover van mening verschillen, ook al snap ik de redenering. Ik begrijp de redenering heel goed. Daar ligt het niet aan.

De voorzitter:

Nog een korte vraag.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Volgens mij gaan we dan appels met peren vergelijken, maar goed, de VVD-fractie kan ervoor kiezen om dat te doen.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Ik denk ook dat we er anders over ...

De heer Van Apeldoorn (SP):

Maar ook als je het pensioenvermogen meerekent, blijven we op de ginicoëfficiënt wel heel erg hoog staan. Dat is niet een hele goede maatstaf, maar het is wel een maatstaf. Er is dan nog steeds een grote mate van vermogensongelijkheid. En ook uit onderzoek naar de publieke opinie blijkt dat 70% van de Nederlanders vindt dat de vermogensongelijkheid in Nederland veel te groot is. Ik vraag me af hoe mevrouw Geerdink daartegen aankijkt. Dus toch nogmaals de vraag of mevrouw Geerdink het probleem erkent, ook al ziet zij andere oplossingen dan de SP-fractie.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Ik ben van mening dat er inderdaad vermogensongelijkheid is in Nederland. Ik bedoel: wij gaan dat met z'n tweeën niet op een andere manier definiëren. De enige vraag die ik heb is of we nu niet bezig zijn met het vergelijken van appels met peren. Laten we dat aan de staatssecretaris voorleggen om daar helderheid over te verschaffen. Dat is in ieder geval mijn bedoeling. Op het moment dat je al je beleid op een rapport ent en je het niet met elkaar eens bent of je wel of niet appels met peren aan het vergelijken bent, vind ik het gevaarlijk dat je daar wel verdere stappen in gaat nemen. Ik denk dat het ons beiden zou helpen als we wel zo'n zelfde onderzoek zouden hebben om te kijken of die verschillen inderdaad niet zo groot of juist groter of minder groot zijn. Ik bedoel dat we dan in ieder geval een basis hebben. Maar nu blijft het ertussen hangen. Goed, ik ga verder.

Met vermogen kan ook heel veel goeds gedaan worden. Vele maatschappelijke organisaties hebben bij ons de noodklok geluid over de voorgestelde aftopping van de periodieke giftenaftrek in de inkomensbelasting. Het zijn dus niet de belastingplichtigen die minder aftrek mogen claimen, zelfs niet die 140 verfoeiden uit het ibo-rapport, maar natuurorganisaties, culturele instellingen, musea, organisaties die hulp bieden in nood en organisaties die fantastisch wetenschappelijk onderzoek bij hebben. Die organisaties, die trekken bij ons aan de noodrem, want zij worden geraakt en niet die 140 grote schenkers. Dit is echt een geval van schieten met een kanon op een mug. Hierin zullen ook reguliere gevers, die geen grote bedragen geven, een argument vinden om toch maar niet te geven of om minder te geven, want het schenken van vermogen valt schijnbaar in de categorie "bad".

Dat leidt tot de volgende vragen aan de staatssecretaris. Is de Belastingdienst echt niet in staat om die 140 vermogende gevers, die in het ibo-rapport genoemd worden, met de huidige wetgeving te adresseren? En schiet het kabinet zich niet in zijn eigen voet, omdat deze organisaties het gemis aan vrijgevigheid linksom of rechtsom zullen moeten opvangen, dan wel de rekening uiteindelijk zullen neerleggen bij het ministerie van Financiën? En is dit niet gewoon een ondoordachte beleidswijziging? Wij overwegen hierover een gezamenlijke motie in te dienen in de tweede termijn.

Kortom, de VVD blijft waakzaam op dubbele belastingheffing, op nationale koppen op EU-richtlijnen of -verordeningen, op het globale evenwicht tussen ib-ondernemers en Vpb-ondernemers, op onnodige administratieve lastendruk en op onbedoelde effecten van belasting heffen. We betalen allen belasting naar draagkracht en op een faire het liefst eenvoudige wijze, zodra er winst is gerealiseerd of inkomen is genoten.

Dank u wel, voorzitter. We zijn benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris.

De voorzitter:

Blijft u nog even staan. Meneer Van Rooijen heeft nog een vraag aan u.

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Uit mijn inleiding was het al duidelijk. Mag ik de collega vragen of zij ook wil reageren op de hier aangenomen motie-Van Rooijen over het niet koppelen van verschillende voorstellen? Vindt de VVD-fractie dat het kabinet de motie, die er ook is met steun van het CDA en de ChristenUnie, twee van de vier coalitiepartners, gewoon uitgevoerd had moeten worden? Dat is niet gebeurd en nu ligt er een gekoppeld voorstel voor. Bent u bereid om dat voorstel alsnog te ontkoppelen en dat morgen bij het verdere debat te gaan steunen?

Mevrouw Geerdink (VVD):

Helaas voor de heer Van Rooijen zijn we daartoe niet bereid.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik stel geen vraag om alleen ja of nee te horen.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Het gaat u om het ontkoppelen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Wat is de motivering van de D66-fractie en de VVD-fractie? Ze waren namelijk met z'n tweeën, maar dat even terzijde. Twee derde van deze Kamer aanvaardt die motie en u vindt het dan heel gewoon dat het kabinet die motie niet uitvoert. Wat gaat u morgen doen als we dat in debat met de regering weer aan de orde stellen? Heeft u daarover nagedacht? Kennelijk wel, want u zegt nee, maar motiveert u dat dan.

De voorzitter:

Uw vraag is duidelijk.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Ik denk niet dat ons standpunt in dezen veranderd is sinds vorige week, of wanneer was het?

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Een paar weken geleden.

Mevrouw Geerdink (VVD):

De argumenten zijn niet anders en het verhaal is niet anders. Wij begrijpen het kabinet en steunen het kabinet in de wijze waarop het met voorstellen komt. Daar kan u het niet mee eens zijn en daar kan een meerderheid van deze Kamer het niet mee eens zijn, maar dat wil niet zeggen dat wij daardoor op een andere mening …

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Maar wat is de motivering? U zegt nee, maar ik wil de motivering horen.

De voorzitter:

Meneer Van Rooijen, ik denk dat u een antwoord heeft gehad. Mevrouw Geerdink gaat over haar eigen antwoord. U heeft haar al eerder gevraagd om het te motiveren en dit is het antwoord dat u heeft gekregen.

Dank u wel, mevrouw Geerdink, voor uw inbreng. Ik wil graag schorsen voor vijf minuten, echt voor vijf minuten. Daarna gaan we direct weer verder.