Plenair Janssen bij behandeling COVID-19-onderwerpen en de langetermijnaanpak



Verslag van de vergadering van 5 juli 2022 (2021/2022 nr. 36)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.34 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Janssen i (SP):

Voorzitter, dank u wel. Met de laatste woorden van de heer Van Hattem dat de salarissen in de zorg omhoog moeten, ben ik het 100% eens. Maar dat zal u niet verbazen.

Voorzitter. Toen ik mij een aantal maanden geleden inschreef voor dit debat, verkeerde ik nog in de veronderstelling dat het tweede onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid nog voor de zomer zou verschijnen. Toen bleek dat dit niet het geval was, heb ik mijn spreektijd drastisch naar beneden bijgesteld, maar ik had daarbij buiten de voorzitter van de Onderzoeksraad gerekend, die vrijdag jongstleden uitgebreid publiekelijk namens de Onderzoeksraad aandacht vroeg voor de lessen uit de eerste periode van de coronapandemie. Maar ik heb het bij mijn beperktere spreektijd gehouden.

Voorzitter. Op basis van signalen tot dusver vraagt de Onderzoeksraad zich af of het kabinet de lessen voldoende verwerkt heeft in zijn voorbereidingen op toekomstige oplevingen en hiervoor scenario's heeft voorbereid. Mijn eerste vraag aan de ministers is dan ook of zij de Kamer, de Onderzoeksraad en de inwoners van Nederland gerust kunnen stellen. Heeft de Onderzoeksraad het mis?

Mijn tweede vraag aan de ministers is of zij net als de minister-president ook vinden dat — ik citeer maar even — je op een gegeven moment ook weer een beetje door moet naar de toekomst, anders zijn we alleen nog maar aan het terugkijken en aan het stilstaan, en dan gebeuren er dingen en zijn wij aan het reflecteren.

Voorzitter. Met zo'n opstelling van het kabinet zou je bijna tegen de Onderzoeksraad zeggen dat ze hun tijd beter kunnen besteden aan iets anders dan aan het onderzoeken van de coronapandemie. Het kabinet zit daar blijkbaar niet op te wachten, in ieder geval de minister-president niet. Ik hoor graag een reactie van de ministers.

Dat brengt mij op het tweede onderzoek van de Onderzoeksraad over de periode september 2020 tot juli 2021. Daar waar het eerste deel nog ging over een periode waarvan je zou kunnen beweren dat die ons grotendeels is overkomen, gaat het tweede onderzoek daarentegen over een periode waarin bewust beleidskeuzes zijn gemaakt: bewuste beleidskeuzes waarvan het de vraag is of die altijd de effectiviteit hadden die werd verwacht en die ons door het kabinet werd voorgesteld. De Onderzoeksraad heeft de verwachting uitgesproken dat dit rapport rond de zomer zal verschijnen. Inmiddels weten we dat dit betekent dat het net na de zomer zal verschijnen. Mijn vraag aan de ministers is of het tweede deel al ter becommentariëring is voorgelegd. Ik ken de werkwijze van de Onderzoeksraad. Als je eenmaal lijdend voorwerp bent geweest van zo'n onderzoek, dan weet je ongeveer hoe het gaat.

Ik vraag dat niet om daar nu inhoudelijk vragen over te stellen. Dat zou ongepast zijn, maar ik vraag dat wel omdat ik van de ministers graag zou willen horen dat de aanbevelingen die ongetwijfeld ook nu weer in dat tweede onderzoek zullen komen, nu al proactief door het kabinet worden opgepakt in plaats van dat daar pas iets mee gebeurt nadat het tweede onderzoeksrapport publiek is gemaakt. Kunnen de ministers toezeggen dat dat zal gebeuren, zodat we bij een toch weer intredende pandemie geen advies onbenut hebben gelaten om de pandemie beter te kunnen bestrijden?

Voorzitter. Ik heb ook niet de intentie om het debat in de Tweede Kamer dat kortgeleden plaatsvond hier nu al over te doen. Dat lijkt me geen goede zaak. Maar de overheersende teneur in dat debat was echter wel — dat is tenminste mijn afdronk — dat de ministers onvoldoende regie nemen. Ik kan mij het sentiment heel goed voorstellen, ook bij de bewindspersonen, dat als je lang bij iedere maatregel die je neemt te horen krijgt dat de sector het zelf beter kan, je op enig moment ook denkt: doe het dan ook maar zelf; laat maar zien hoe het kan.

Maar een nieuwe pandemie is geen podium voor een sentimentenstrijd. De belangen voor onze samenleving zijn daarvoor te groot. De eerste signalen uit de sectoren waren al dat drastische maatregelen die diep in het eigen vlees zouden snijden niet genomen zullen worden. Daarbij zal dan toch weer naar de doorzettingsmacht van het kabinet worden gekeken. Nuchter beschouwd zal er straks geen bedrijfstak zijn die zijn eigen geld in de open haard zal gooien. We weten dan dus al vooraf dat als de nood aan de man komt, dit niet zal gaan werken. Kunnen de ministers nog eens uitleggen waarom zij denken dat deze aanpak wel gaat werken om een pandemie te bestrijden? Maar als we eerst proefondervindelijk vast moeten stellen dat het niet werkt, zijn we straks te laat en zal een pandemie ons snel inhalen. Geloven de ministers echt zelf — ik vraag het nogmaals — dat dit zo gaat werken? En om Remco Campert hier maar eens te citeren: "Het ophouden van de schijn kan geen kwaad, zolang je zelf maar beter weet." Graag een reactie.

Voorzitter. Terecht gaat het ook vaak over de werknemers in de zorg, heel terecht. Maar wat nu als ik het onderwijs eruit licht? Als ook bij code rood de scholen open zullen moeten blijven, wie moeten die lessen dan gaan geven? Er is immers al vele jaren een lerarentekort. We kunnen niet zomaar even wat zieke leraren aanvullen. Er komen niet genoeg leraren bij. Veel oudere leraren gaan met pensioen. Er is krapte, ook op de onderwijsmarkt. Met name die oudere leraren zijn bij een covidpandemie ook nog eens een belangrijke risicogroep.

In de eerste golf van de pandemie hebben leraren onbeschermd voor de klas gestaan. Onbeschermd, met alle gevolgen van dien. Dat mogen we toch niet nog een keer laten gebeuren? Zij kunnen niet de nieuwe groep worden die net als de zorgmedewerkers ook geconfronteerd worden met long covid en andere problemen omdat zij onbeschermd voor een klas komen te staan. Graag een reactie van de ministers. Spreken we met elkaar af dat geen leraar ongewenst onbeschermd voor een klas komt? Welke afwegingsruimte heeft een individuele leraar eigenlijk over zijn functioneren in zo'n pandemie? Kan hij nee zeggen? Ik kan u vertellen dat het adagium dat tot nu toe heeft gegolden van "maak het bespreekbaar op je school" in de praktijk niet werkt, want er is uitval; er zijn al te weinig leraren. Dan wordt er een beroep gedaan op je collegialiteit om het toch maar te doen. Dat zijn dezelfde collega's waar je straks weer mee aan het werk moet. Maar dat mag dus niet, dat is niet goed. Het is al gebleken dat "maak het bespreekbaar op je school" niet werkt. Heel veel mensen met tijdelijke contracten durven geen nee te zeggen. Wat gaan we daaraan doen? Welke harde afspraken worden daarover gemaakt? Is een nee straks ook een nee als een leraar het echt niet zelf aandurft?

Voorzitter. Dan heb ik nog een vraag over het tijdpad, deze zomer. Welke concrete scenario's zijn er voor deze zomer uitgewerkt? De OVV vraagt daar ook naar. Of is het inderdaad afwachten of de sectorplannen gaan werken? Maar wat als ze niet werken en de maatregelen in de sectorplannen niet in de pas lopen met de ontwikkelingen van de pandemie, als die komt? Welke scenario's liggen er dan klaar, of is er nog weinig geleerd en moeten we die net als in de afgelopen jaren dan nog gaan ontwikkelen?

En is er in die scenario's ook aanvullende wetgeving voor deze zomer voorzien? Ik vraag het maar, want de ministers zullen inmiddels ook voldoende ervan doordrongen zijn dat deze Kamer erg hecht aan bepalende zeggenschap voor het parlement.

Ik wil hier nu niet de hele crisis tot nu toe gaan evalueren. Dat komt allemaal nog; daarvoor zitten we er nog te veel in en ook nog te kort op. Daarom wil ik zelf ook het hele overzicht eerst hebben van de drie onderzoeken van de Onderzoeksraad, om te zien wat noodzakelijk met elkaar verbonden is geweest en welke invloed beleidskeuzes daarop hebben gehad. En het is ook belangrijk om het overzicht te hebben van hoe het parlement — dat zijn dus beide Kamers, niet alleen de Tweede Kamer of de Eerste Kamer — geïnformeerd is. Was dat tijdig en was dat compleet?

Voorzitter, maar wat mij, alles overziend, toch de grootste zorgen baart is de reactie van de minister-president op de update van het eerste onderzoek van de Onderzoeksraad: genoeg teruggekeken en nu vooruitdenken.

Maar we moeten juist leren van het verleden om het heden en de toekomst vorm te geven zonder daarbij vermijdbare fouten te maken. Het gaat om vermijdbare fouten. Het is bijna precies een jaar geleden dat het kabinet excuses maakte dat ze zó druk waren geweest met het heden dat ze geen tijd hadden gehad om terug te kijken van het verleden en daarvan te leren. Ongeveer een jaar geleden; dat kunnen we toch niet nog een keer gaan doen?

Ik roep de ministers dan ook op om nu wél terug te kijken en te leren van het verleden. En dan niet met de werkwijze die wij helaas ook op andere dossiers van het kabinet gezien hebben: aanbevelingen naast je neerleggen, zeggen dat je ze wél uitvoert, maar op jouw manier, en ze dan ook nog een keer nét anders uitleggen. Ik roep de ministers op om weg te blijven van deze trukendoos. Er mag geen enkele twijfel over zijn dat het kabinet wil leren van het verleden. De door het RIVM berekende 320.000 verloren gegane gezonde levensjaren zijn voor de SP en 50PLUS voldoende redenen om terug te blijven kijken en te blijven leren van het verleden.

Ik kijk uit naar de beantwoording door de ministers.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Janssen. Er is een interruptie van de heer Van der Voort.

De heer Van der Voort i (D66):

Ik wil nog even terugkomen op het stukje uit het betoog van de heer Janssen over de nieuwe Wpg en de zeggenschap van deze Kamer. Misschien kan de heer Janssen toch nog iets meer duidelijk maken wat hij dan voor zich ziet aan zeggenschap voor deze Kamer in die aangepaste Wpg.

De heer Janssen (SP):

Ik wil in ieder geval dat daar iets komt in de Wpg. In oktober 2020, bij de behandeling van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, is er al een motie aangenomen, ingediend door mij en ondersteund door een meerderheid van deze Kamer, die zei: ga iets doen en zorg voor bepalende zeggenschap. Tot die tijd is er niets gebeurd met die omzetting naar de Wpg. Als wij die motie niet hadden aangenomen en het wetsvoorstel was er niet gekomen, ondanks ons aandringen, hadden wij dus helemaal geen zeggenschap gehad. Dus die aanpassing van de Wpg had er allang moeten zijn.

Mij gaat het erom dat wij als parlement met elkaar besluiten hoe we onze zeggenschap gaan regelen. Dat zal dus moeten gebeuren. Hoe dat er in de Wpg uit komt te zien is onderwerp van debat, maar dat hadden wij allang moeten hebben en dat was ons ook al toegezegd eind vorig jaar. Begin van dit jaar bleek er allemaal niet aan gewerkt te zijn, zo hebben we van deze minister begrepen. Dus het debat wil ik bij de Wpg voeren en mijn vraag is: wat zijn de scenario's? Is er nog aanvullende wetgeving voor deze zomer voorzien als die nodig is omdat de pandemie weer oplaait? En hoe worden wij daarbij betrokken? Dat is mijn antwoord op de vraag van de heer Van der Voort.

De heer Van der Voort (D66):

Wij kennen de heer Janssen natuurlijk al wat langer. Volgens mij heeft hij vast al wel gedachten over hoe die zeggenschap dan vorm zou moeten krijgen. Dat is eigenlijk mijn vraag. Hoe zou u de uitwerking daarvan voor u zien?

De heer Janssen (SP):

Dan gaan we nu de hele Wpg al behandelen terwijl we daarvoor nog geen concreet voorstel hebben liggen. Ik stel voor dat we dit doen bij de behandeling van de Wpg en dat we dan met elkaar kijken hoe we een meerderheid vinden. Het parlement moet zeggenschap hebben over maatregelen die we dan met elkaar afspreken en wettelijk vastleggen.

De heer Van Hattem i (PVV):

Dat is op zich natuurlijk een geschikt moment om het over dit punt te hebben, maar als de Wpg hier voorligt dan is die al door de Tweede Kamer. Dit is wel iets wat wettelijk verankerd is. Wij kunnen dit hier dan niet meer amenderen. Voorziet de heer Janssen dan een novelle? Of hoe ziet hij de parlementaire betrokkenheid van de Eerste Kamer voor zich, als hij dit op dat moment nog wil voorstellen?

De heer Janssen (SP):

Dat hangt af van wat de Tweede Kamer besloten heeft. Als de Tweede Kamer enige kennis genomen heeft van het feit hoe de Eerste Kamer denkt over zeggenschap voor het parlement en daar niet te makkelijk overheen stapt, dan wordt dat niet heel erg ingewikkeld. Als dat wel gebeurt, dan hebben wij hier met elkaar een nieuwe discussie te voeren, zoals we dat ook eerder gedaan hebben. Dus nee, wij kunnen hier niet amenderen. Dat is nu eenmaal zo. Maar ik mag toch hopen dat er bij de Tweede Kamer iets is blijven hangen van de afgelopen twee jaar en van de discussie rond de zeggenschap van het parlement. Wij hebben dat niet alleen voor onszelf geregeld, maar voor het hele parlement.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Janssen. Ik geef nu het woord aan de heer Otten van de Fractie-Otten.