Plenair Pijlman bij behandeling Burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs



Verslag van de vergadering van 8 juni 2021 (2020/2021 nr. 40)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.30 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Pijlman i (D66):

Voorzitter. "Scholen in het funderend onderwijs brengen kennis en vaardigheden over die leerlingen nodig hebben voor het vervolgonderwijs en deelname aan de arbeidsmarkt. Minstens zo belangrijk is de maatschappelijke toerusting. Burgerschapsvorming is een kerntaak van iedere school." Zo begint de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel en die zinnen zijn onze fractie uit het hart gegrepen.

Onze democratie wordt geschraagd door zijn burgers. Vrijheid en gelijkwaardigheid moeten door iedere generatie worden doorleefd. In onze samenleving denken we vaak dat democratie en de fundamentele vrijheden en verantwoordelijkheden die daarbij horen vanzelfsprekend zijn, maar niets is minder waar. Iedere democratische samenleving moet staan voor haar gemeenschappelijke waarden en uitgangspunten en die overdragen aan een nieuwe generatie. Bovendien dient die samenleving te staan voor die waarden die ons de open en tolerante samenleving brachten waardoor wij met respect voor elkaar, volwaardig deel kunnen nemen aan de samenleving. Eigenlijk is dit, anders verwoord, wat eerder al is gezegd door bijvoorbeeld GroenLinks en Popper. Dat betekent ook dat de overheid kwaliteitseisen mag stellen aan burgerschapsonderwijs en dat de inspectie erop toeziet dat een school in al zijn uitingen handelt in lijn met de democratische rechtsstaat. Het betekent ook dat de burger op de overheid moet kunnen vertrouwen en dat de overheid in de uitvoering van wetten en regels dat vertrouwen keer op keer waarmaakt. En we weten allemaal dat het daar bij de overheid de laatste jaren aan schort. Daar ligt een belangrijke opdracht voor een nieuwe regering en voor het parlement.

Burgers hebben veel zorgen over het schragen van onze democratische rechtsstaat. In het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau Burgerschapsperspectieven uit 2017 meldden burgers dat de grootste zorg van Nederlanders wat hen betreft het samenleven is: een gebrek aan gedeelde normen en waarden. Zij noemen daarbij vooral discriminatie en respect, tolerantie en intolerantie, verdraagzaamheid en onverdraagzaamheid. Wij hebben allemaal als burger een belangrijke taak in het aanbrengen en onderhouden van de gemeenschappelijke waarden. Scholen kunnen daarbij helpen en opvoeden in het verlengde van wat ouders doen, maar dienen ouders ook de uniforme waarden van onze samenleving voor te houden.

Nederland loopt achter wat betreft burgerschapsonderwijs. Veel West-Europese landen hebben in de curricula de kernwaarden van onze samenleving vastgelegd in doorlopende leerlijnen van primair naar secundair onderwijs. Weliswaar legden we burgerschapsonderwijs in 2006 vast in de wet, maar we vulden het nauwelijks in, waardoor de kwaliteit zeer verschillend is en op sommige scholen ook niet wordt ingevuld, zoals de inspectie meerdere malen constateerde. Een aantal scholenkoepels vinden een beperkte invulling van het begrip "burgerschapsonderwijs" voldoende en beroepen zich daarbij bij voortduring, zoals uit brieven naar ons als senatoren weer bleek, op de vrijheid van onderwijs, artikel 23.

Wij complimenteren de minister dat hij in dit voorstel ervoor heeft gekozen om het burgerschapsonderwijs breed te formuleren en in te vullen. Ieder kind dient zijn rechten en plichten als burger te kennen en de rechten van een ander te respecteren. Onze Grondwet weerspiegelt de geschiedenis van onze waarden en de spelregels van onze democratie. Iedere burger dient de hoofdlijnen daarvan te kennen. Dat betekent dat je kinderen dat niet alleen theoretisch bijbrengt, maar ook vanaf klas 1 in het basisonderwijs met hen oefent. In feite is de klas de democratie in het klein. Kindraden, jeugdparlementen, maar ook wijkraden met bevoegdheden, burgerparticipatie in cultuur en sport, kunnen daarbij zeer behulpzaam zijn en dragen waarden en normen over. Dat dient dan ook te worden bevorderd.

Met inachtneming van de vrijheid van onderwijs betekent dat dat iedere school, van welke signatuur dan ook, dus ook orthodox joodse, orthodox islamitische en orthodox christelijke scholen, zoals de reformatorische scholen, de ontwikkeling van respect voor en kennis van de basiswaarden dient over te dragen.

Maar wat is dan die gemeenschappelijke kern? Het is als volgt geformuleerd: de ontwikkeling van respect en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de mensenrechten, het bijbrengen van de sociale en maatschappelijke competenties die leerlingen in staat stellen om deel te nemen en bij te dragen aan onze pluriforme democratie. Daarbij dient iedere school te zorgen voor een veilige schoolcultuur, waar iedere leerling zijn eigenheid en identiteit kan ontwikkelen en waar die eigenheid en die identiteit worden gerespecteerd. Daartoe wordt artikel 8 van de Wet op het primair onderwijs gewijzigd.

Het schoolbestuur zorgt voor een veilige schoolcultuur waar de leerling oefent met de omgang van deze waarden. Daaraan is toegevoegd dat het leren omgaan met diversiteit en het accepteren ervan in de samenleving, waaronder de religieuze, levensbeschouwelijke, politieke, etnische, seksuele en genderdiversiteit, een belangrijke opdracht van de scholen is en blijft. Die toevoeging is voor ons heel erg belangrijk.

Voorzitter. Deze wet geeft een kader waaraan de scholen moeten voldoen en dat de inspectie dient te handhaven. Tegelijkertijd zijn de curricula nog niet aangepast. Dat zal nog enige jaren duren en er zijn scholenkoepels die menen dat hun taak beperkt moet worden tot het overbrengen van actief burgerschap.

De heer Ton van Kesteren i (PVV):

Ik zou de heer Pijlman willen vragen wat de sancties zijn voor scholen die deze waarden met voeten treden en zelfs in de burgerschapsopdracht overgaan tot fysiek verzet tegen die waarden.

De heer Pijlman (D66):

Als u even geduld hebt, ik kom daar nog op. Hoe gaat de inspectie hier nu straks mee om?

Voorzitter. De Raad van State merkt in de totstandkomingsgeschiedenis van de wet op dat in de huidige wet de scholen een grote vrijheid hebben bij het vormgeven aan de doelstellingen van burgerschapsonderwijs en integratie. Alleen als het onderwijs expliciet ingaat tegen de waarden van de democratische rechtsstaat of als de school helemaal niets doet aan burgerschapsonderwijs, kan de inspectie handhaven. Daarom is juist de invulling van dit wetsvoorstel zo van belang. De algemene bepalingen van 2006 gaven veel te weinig sturing en kader. De Onderwijsraad en inspectie wezen er vaak op. Deze wet moet de scholen een helder kader geven voor het burgerschapsonderwijs en de inspectie voor handhaving. Is dat voldoende gewaarborgd? Ik zal er direct nog meer over zeggen, maar ik wil graag dat de minister daarop ingaat.

De heer Ton van Kesteren (PVV):

In de handhaving, of in elk geval bij de onderwijsinspectie, blijkt dat als wordt geconstateerd dat op scholen die basiswaarden met voeten worden getreden, het heel moeilijk is om daarop te handhaven. Als de minister dat dan toch wil — ik prijs hem daarvoor — en pogingen daartoe onderneemt, wordt hij vervolgens teruggefloten door de Raad van State. In de praktijk blijkt dus dat zo'n docent, als die bedreigd wordt, dan maar aangifte moet doen. Dat is de enige sanctie die er uiteindelijk overblijft. Vindt u dat niet een beetje te mager? Moet er dan niet iets anders gebeuren?

De heer Pijlman (D66):

Ik weet niet precies waar u op doelt, maar ik kom daar ook nog op. Ter voorbereiding van dit debat heb ik met de directeur-generaal van de inspectie gesproken, juist over die handhaving en gevraagd of de inspectie kan handhaven.

De voorzitter:

Ik stel voor dat u eerst uw betoog afrondt.

De heer Pijlman (D66):

Dat stel ik ook voor, voorzitter.

De voorzitter:

Afrondend, voordat we nog meer vragen krijgen die misschien nog in uw betoog aan de orde komen.

De heer Pijlman (D66):

Heel goed. Ik hoorde u "afrondend" zeggen, maar zover ben ik nog lang niet. Ik kijk geruststellend naar de tijd.

Voorzitter. Wij wachten nog op de curriculumherziening die pas over enige jaren is voltooid. Niet ieder schoolbestuur lijkt de verandering te steunen die er nu aankomt, gezien de brieven die wij krijgen waarbij de besturen zich bij voortduring beroepen op de vrijheid van onderwijs. Maar die vrijheid is niet onbegrensd. De scholen hebben vrijheid om er op grond van hun overtuiging inhoud aan te geven, maar dienen zich daarbij uiteraard te houden aan de wetten van ons land. Daarom is deze wet zo belangrijk en daarom vraag ik expliciet naar de interpretatie van artikel 8 en hoe de minister naar die handhaving kijkt. Dat dat nodig is, bewijzen de incidenten bij bijvoorbeeld het Haga college en het Gomarus college. In dat type scholen hebben we nog een lange weg te gaan. Het zou de koepels sieren zich niet te verzetten tegen deze nieuwe wet, maar deze scholen te helpen een juiste invulling aan de wet te geven. De regering heeft verantwoordelijkheid vanwege haar verantwoordelijkheid voor het stelsel en dus ook voor de uitvoering van andere wetten zoals de AWGB. De schoolbesturen zijn daar eveneens aan gebonden. Ook zijn ze eraan gehouden om invulling te geven aan artikel 1 van de Grondwet.

En ja, er kan spanning ontstaan tussen de vermeende vrijheid van artikel 23 op dit punt en artikel 1 van de Grondwet, maar het ene artikel is niet bovenschikkend aan het andere. Zij dienen nevenschikkend te zijn en daartoe dient eenieder zich te verhouden. Bij een verdere invulling van de curricula zou ik mij kunnen voorstellen dat het doorleven van de Grondwet in de doorlopende leerlijnen basis- tot voortgezet onderwijs een bepalende rol kan krijgen. De Universiteit van Utrecht heeft daartoe prachtig lesmateriaal ontwikkeld, ook voor de basisscholen. Graag een reactie van de minister.

De heer Schalk i (SGP):

Ik kom terug op een stukje van het betoog van de heer Pijlman van een paar alinea's geleden. Het is wel verbonden aan het laatste gedeelte. Hij gaf aan dat alle scholen zich uiteraard moeten houden aan de wet. Hij noemde expliciet ook orthodox-islamitische, orthodox-joodse en orthodox-christelijke scholen. Later in zijn betoog noemde hij het Gomarus en het Haga. Het Gomarus is een reformatorische school. Dat is een situatie die zich onlangs heeft voorgedaan en die teruggreep op 2016. Heeft de heer Pijlman ook gezien dat die school daarop geacteerd heeft? Is dat wat hij bedoelt? Dus dat er op het moment dat het fout gaat — dat kan, elke school kan fouten maken op dat terrein — geacteerd moet worden?

De heer Pijlman (D66):

Ja, uiteraard moet er geacteerd worden. Dat soort situaties ontstaan. U hebt vast ook de interviews gelezen met jongeren die op die school hebben gezeten over wat ze hebben meegemaakt. Dat is bepaald geen veilige schoolcultuur. Er zijn afschuwelijke dingen gebeurd. Uiteraard moet de inspectie daarop wijzen, handhaven en zorgen dat dit soort risicoscholen zich aan deze wetten gaan houden. Dat dat niet vanzelfsprekend is bij scholen die zich op godsdienst en religie beroepen, vind ik buitengewoon teleurstellend.

De heer Schalk (SGP):

Dat begrijp ik. Ik weet niet of we op die casus moeten ingaan, want daar is heel veel over te zeggen. Het wordt door de minister uitvoerig onderzocht. De school heeft overigens zelf ook om een onderzoek gevraagd. Dat onderzoek is er nog niet, maar daar wachten we op. Mijn conclusie is dat er altijd scholen zullen zijn, zowel reformatorische als andere, openbare scholen misschien, waar dingen fout gaan. Daar moet op geacteerd worden. Mijn vraag ten aanzien van die reformatorische scholen is nog wel: mag op zo'n reformatorische school wel vanuit ieders overtuiging geacteerd worden en gesproken worden met leerlingen over hoe zij vanuit hun religieuze overtuiging kijken naar onderdelen in de samenleving?

De heer Pijlman (D66):

Zeker. Dit is eigenlijk dezelfde interruptie die u ook bij GroenLinks heeft gedaan. Dat kan, maar ik denk dat die scholen ook de verantwoordelijkheid hebben, ook naar leerlingen toe, om te benadrukken dat dit een minderheidsstandpunt is en dat er ook een ander standpunt is van de meerderheid van onze samenleving — dat is in generaties gegroeid — en wat dat betekent. Iedere school dient zich aan de normen en waarden te houden zoals we die hebben gedefinieerd in de Grondwet en ervoor te zorgen dat er een veilige schoolcultuur voor ieder kind is.

De voorzitter:

De heer Schalk, ten derde.

De heer Schalk (SGP):

Heel mooi verwoord door de heer Pijlman. Dat brengt mij op een volgende vraag, een afsluitende vraag uiteraard. We kijken nu even naar die reformatorische scholen, maar je zou ook andersom kunnen kijken. De wetswijziging ziet eigenlijk twee kanten op. De ene kant is het bevorderen van respect en kennis voor de basiswaarden, maar er wordt ook gevraagd om het bijbrengen van kennis en respect voor de verschillen in godsdienst. Dat moet niet alleen op die reformatorische scholen, maar ook op die openbare scholen. Mijn vraag is of daar op dezelfde manier door de inspectie naar gekeken moet worden.

De voorzitter:

De heer Pijlman tot slot.

De heer Pijlman (D66):

We hebben alweer wat jaren geleden een debat gehad over godsdienst- en vormingsonderwijs. U weet dat ik er groot voorstander van ben dat ook in het openbaar onderwijs godsdienst- en vormingsonderwijs wordt gegeven om leerlingen vertrouwd te maken met de diversiteit aan religieuze opvattingen in onze samenleving. Daarnaast krijgen scholen nog de gelegenheid om denominatief een eigen buitencurriculair aanbod te ontwikkelen. Dat zou ik prima vinden.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Pijlman (D66):

En dat geldt wat mij betreft voor alle scholen.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog, meneer Pijlman.

De heer Pijlman (D66):

Voorzitter. De commissie-Remkes heeft in Lage drempels, hoge dijken een pleidooi gehouden voor burgerschapsonderwijs. Het is een prachtig rapport, dat ik er weer eens bij pakte. De commissie beveelt aan dat geschiedenis en staatsinrichting voor alle leerlingen verplicht worden en dat maatschappijleer een niet te compenseren vak wordt en dus een volwaardige plaats in het onderwijs krijgt. Gaat het kabinet deze aanbevelingen overnemen, vraag ik de minister.

Voorzitter. Zijn de docenten genoeg geëquipeerd om burgerschapsonderwijs te geven en hoe worden de studenten op de pedagogische academies en de lerarenopleidingen als toekomstige cultuurdragers hierop voorbereid? Wordt burgerschap een onderdeel van de opleidingen tot leraar en zijn de nascholingsprogramma's voor leraren voldoende gericht op deze integrale taak? Graag een reactie.

Leraren zijn de cultuurdragers. Zij hebben de opdracht om kinderen te onderwijzen en op te voeden en om de kernwaarden van onze cultuur over te dragen. Maar we weten ook dat het gezag van de docent is afgenomen en dat hij of zij vaak handelingsverlegenheid voelt om zelfs onderdelen van het bestaande curriculum geschiedenis en maatschappijleer aan de orde te stellen. Dat komt doordat leerlingen, en daarachter de ouders, hen soms weinig respectvol bejegenen. Ook dan is het zaak dat de school vierkant achter de docenten staat, de normen en waarden verdedigt en aan die ouders duidelijk maakt wat wel en wat niet kan. Ouders zijn burgers en dienen de grondslagen van onze samenleving te respecteren. Wie dat niet doet, vanuit traditie of vanuit onwetendheid, dient daarop te worden aangesproken. Is daar ook een nieuwe rol voor de inspectie, zo vraag ik de minister. Ik zou graag van gedachten wisselen over hoe we de positie van de leraar kunnen versterken, want het is bepaald niet gemakkelijk op sommige scholen. We kennen allemaal de artikelen hierover.

Voorzitter. Ook bij deze onderwijswet speelt de inspectie een grote rol. Ik noemde het al. Ik heb begrepen dat er inmiddels een nieuw toezichtskader van de inspectie bij de Tweede Kamer ligt. De nadruk komt de komende jaren te liggen op de basisvaardigheden rekenen, taal en burgerschapsonderwijs. Wij juichen dat toe. De inspectie is van zins om vanaf het nieuwe schooljaar met voorlichting en stimulatie de scholen zich te laten voorbereiden op de wet. Vanaf augustus 2021 begint men met handhaving op de strijdigheid van de basiswaarden en vanaf 2022/2023 start men met volwaardig toezicht. Is de inspectie voldoende toegerust en voorbereid om deze taak goed te kunnen uitvoeren?

Wij verwachten dat het kabinet ons regelmatig informeert over de voortgang en de handhaving van de wet, zeker in de tussentijd dat de curricula nog niet zijn opgeleverd, over de uitvoeringspraktijk, de weerbarstigheden en de oplossingen. Wij willen met name graag worden geïnformeerd over de risicoscholen van orthodoxe snit: joods, islamitisch of reformatorisch. De wet moet nu loyaal worden uitgevoerd en ook alle leerlingen een veilige leeromgeving bieden, zodat situaties op reformatorische scholen, waarbij kinderen hun seksuele identiteit niet mochten beleven en ontwikkelen, definitief tot het verleden behoren. Ook het lesmateriaal dat men gebruikt, mag door de inspectie worden bekeken. Afwijzing van lhbti-personen op door de overheid gefinancierde scholen is ongrondwettelijk en overigens ook religieus betwistbaar. Graag een reactie van de minister.

Ik vraag de minister dus hoe hij ons over die voortgang en die handhaving wil gaan informeren. Dat is het in eerste instantie. We zien met belangstelling de antwoorden van de minister volgende week tegemoet.

Mevrouw Sent i (PvdA):

Ik ben blij met het verzoek van de heer Pijlman over het vervolg en om bijgepraat te blijven over ontwikkelingen. We hebben zelf in onze inbreng namens de SP aandacht gevraagd voor de uitvoerbaarheid en ons afgevraagd of het nu verschil gaat maken. Maar ik ben wel heel benieuwd wanneer de heer Pijlman tevreden is, naar aanleiding van de rapportage die hopelijk door de minister wordt toegezegd. En welke kaders moeten wij dan hanteren om te beoordelen of de wet ook daadwerkelijk verschil maakt en ook wordt uitgevoerd conform het doel van de wet?

De heer Pijlman (D66):

Ik denk — u hebt dat zelf ook goed verwoord, denk ik — dat we in een tussenfase zitten. Wij zijn natuurlijk heel benieuwd wat er precies in die curricula terechtkomt, hoe die doorlopende leerlijn tot stand komt en ook of die aanbeveling van Remkes, waar ik net naar vroeg, zal worden uitgevoerd. In de tussentijd moeten we het doen, denk ik — daar vraagt u naar en daar vragen ik en ook anderen naar — met de rapportage van de inspectie over wat men tegenkomt. In het gesprek dat ik heb gehad, ben ik er wel van overtuigd geraakt — ik was daar wat cynisch over en dacht: dat valt eigenlijk niet te handhaven — dat men echt van zins is om hier aandacht aan te besteden en hier een hoofdpunt van te maken. Ik denk dat ons land dat ook dringend nodig heeft.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik kijk met de heer Pijlman uit naar hopelijk een toezegging van de minister om ons hierover te informeren, zodat wij de uitvoering goed kunnen bewaken.

De voorzitter:

Dank voor uw laatste vraag. De heer Schalk.

De heer Schalk (SGP):

Ik had nog een vraag aan de heer Pijlman. Ik vond zijn betoog tot nu toe vrij gewogen en rustig, maar aan het eind van zijn betoog gaf hij aan dat hij een aantal scholen als risicoscholen ziet. Bijvoorbeeld het reformatorisch onderwijs werd een beetje op één hoop gegooid. Wij hebben het er al over gehad dat er onlangs een incident uit 2016 naar buiten kwam dat gewoon niet fraai was. Dat is gewoon glashelder en daar heeft de school ook op geacteerd. Maar vindt de heer Pijlman echt dat bijvoorbeeld het reformatorisch onderwijs, dat al meer dan 100 jaar bestaat, een risico vormt voor onze samenleving?

De heer Pijlman (D66):

Nee, ik heb helemaal niet gezegd dat dit een risico zou vormen voor onze samenleving. Maar als ik kijk naar de kwestie die bij het Gomaruscollege aan de orde is geweest, dan denk ik dat orthodox-religieuze scholen, als het over seksualiteit en identiteit gaat, een zeker risico vormen, zoals scholen van bepaalde andere richtingen weer andere risico's vormen. Ik vind dat wij daar wel degelijk op moeten toezien en daarover rapportages moeten krijgen. Men moet zich aan de wet houden. Dat is eigenlijk het enige wat wij vragen. Daar kunt u het onmogelijk mee oneens zijn.

De heer Schalk (SGP):

Het lukt mij ook niet om het daarmee oneens te zijn. Natuurlijk moet men zich aan de wet houden. Maar de formulering dat een orthodoxe school op het genoemde terrein misschien een risico vormt, is iets anders dan de formulering die de heer Pijlman gebruikte. Misschien kan de heer Pijlman nog even zijn eigen tekst terugkijken, maar ik hoorde hem spreken over risicoscholen en risicogroepen. Daarmee wordt het op één grote hoop gegooid. Ik vraag de heer Pijlman of hij zich ervan bewust is dat bijvoorbeeld in het reformatorisch onderwijs, waar ik wat meer kennis van draag, al sinds 2008 visienota's zijn verschenen. Die zijn zelfs aangeboden aan minister Plasterk, die daar toen erg van onder de indruk was. Daar wordt heel hard aan gewerkt. Moeten wij niet proberen te voorkomen om dat weg te zetten met de opmerking dat die scholen toch een risico vormen?

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Pijlman tot slot.

De heer Pijlman (D66):

Ik zeg niet dat iedere reformatorische school tot een risicogroep behoort. Maar ik heb wel de inspectie gevraagd: in welke denominaties komen nu risico's voor? Dan worden de reformatorische scholen — net als de orthodox-joodse en de islamitische scholen, overigens weer op andere terreinen — genoemd. Dat moet je niet veronachtzamen. Tegelijkertijd weet ik ook van u — u hebt mij zelf een keer een nota laten lezen — hoe reformatorische scholen ook met dit onderwerp bezig zijn. Maar het gaat om onafhankelijk toezicht van de inspectie. En ja, dan zijn hier zeker risico's in deze denominaties te melden. Het viel mij ook op hoe de koepels van die denominaties zich weer naar ons richtten. Dat is niet juist.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Pijlman. Gezien de tijd ga ik nu toch door met de volgende spreker. Ik geef het woord aan de heer Doornhof, die zal spreken namens de fractie van het CDA.