Plenair Rombouts bij behandeling Deconstitutionalisering benoeming commissaris van de Koning en burgemeester



Verslag van de vergadering van 13 november 2018 (2018/2019 nr. 7)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 20.37 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Rombouts i (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ook ik wil beginnen met gelukwensen voor mevrouw Van Leeuwen voor haar maidenspeech. Het was een groot voorrecht om nog voor die maidenspeech door haar geïnterrumpeerd te mogen worden. Ik wil ook felicitaties uitspreken aan de heer Engels, nu de cirkel van het politieke leven van de heer Engels helemaal rond is. Ik hoop wel dat hij hier volgende week nog bij de stemming is; dat hoop ik vooral voor zijn fractie.

Ik wil de initiatiefnemer en de minister hartelijk bedanken voor hun beantwoording. Ik had in mijn voorbereide tekst staan: "helaas weer niet ingegaan op wat er na deconstitutionalisering komt", maar u hebt mij allebei blijde verrast. U hebt uitgebreid geantwoord. U hebt ook inhoudelijk een inkijkje willen geven in uzelf, in uw positie, niet persoonlijk maar als minister, excellentie en lid van de regering over hoe u denkt dat het hierna verder moet. Dat is voor mijn fractie in elk geval een mooie meevaller en een opsteker.

Ik wil nog even de dingen die voor ons het belangrijkste zijn en wat u beiden gezegd hebt, stipuleren. Noch de initiatiefnemer noch de minister zijn uit op een zware presidentiële modaliteit. Ik zeg dat hier nog maar een keer voor de Handelingen en ik zou het mooi vinden als dat andermaal wordt bevestigd.

Er wordt hier vanavond ook gezegd dat we niet over één nacht ijs gaan en dat we er goed over moeten nadenken. De aspecten die ik in de eerste termijn heb genoemd en waar ik straks in een andere vorm nog even op terugkom, moeten in een toekomstige regeling worden opgenomen, zei de minister. Nou is "moeten" voor een bewindspersoon iets in de derde persoon: "dat moet gebeuren". Wie zal dat dan doen? Misschien zou zij zich nog eens in de eerste persoon willen uitdrukken, zonder al te persoonlijk te worden, zoals ik even deed.

Mevrouw de voorzitter. Mag ik namens de CDA-fractie dan nog één keer aangeven dat dit debat voor ons over meer gaat dan over het aanstellen van burgemeesters en commissarissen? Het gaat voor ons ook over een stabiel en sterk lokaal bestuur in ons land, de eerste overheid voor burgers, belast met belangrijke taken en bevoegdheden. Binnen dat gemeentebestuur heeft de burgemeester — daar beperk ik me nu maar even toe — vanaf het midden van de negentiende eeuw een belangrijke rol gespeeld. Dat wordt alom erkend en gewaardeerd. Het hebben van een burgemeester en de manier waarop we die hebben aangewezen, hebben eraan bijgedragen dat we in Nederland in vergelijking met andere landen dat sterke, stabiele bestuur hebben, maar ook dat die burgemeester en bij de provincie de commissaris een verbindende rol spelen, zowel binnen de gemeente richting de bevolking en de gemeenteraad als naar andere overheden. Daarnaast hebben de burgemeester en de commissaris grote bevoegdheden ... Nee, nu verspreek ik mij. De burgemeester heeft grote bevoegdheden op het terrein van de openbare orde en veiligheid en de bevordering van de integriteit van het bestuur en wordt ervaren als burgemeester van álle burgers. Dat zijn de belangrijke aspecten van het burgemeesterschap, waarvoor wij willen vechten in dit debat om die voor de toekomst te behouden. Het heeft mij goedgedaan dat de initiatiefnemer en de minister beiden hebben aangegeven dat dat ook hun verantwoordelijkheid is en dat zij daar ook zo in staan.

Nu desondanks natuurlijk toch nog niet duidelijk is of en, zo ja, voor welke aanstellingswijze in de nabije toekomst en de verdere toekomst zal worden gekozen, wil mijn fractie hierover een uitspraak van de Kamer vragen. Daarom dienen we samen met de fracties van D66, de VVD en de ChristenUnie een motie in die de Kamer vraagt uit te spreken dat het bij de uitwerking van een eventuele nieuwe aanstellingswijze wenselijk is te kiezen voor een vorm die recht doet aan het principe dat de raad aan het hoofd van de gemeente staat en die waarborgen bevat voor een relatief onafhankelijke positie van de burgemeester, voor een eigenstandig taken- en bevoegdhedenpakket op het terrein van openbare orde en veiligheid, voor een taak om de integriteit van het gemeentebestuur te bevorderen en voor een positie als boven de partijen staand, verbindend bestuurder van álle burgers.

De voorzitter:

Door de leden Rombouts, Engels, Huijbregts-Schiedon, Kuiper, Backer en De Vries-Leggedoor wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland in vergelijking met andere landen sinds jaar en dag beschikt over een sterk gedecentraliseerd lokaal bestuur;

overwegende dat de figuur van de burgemeester door de jaren heen sterk heeft bijgedragen aan de continuïteit en stabiliteit van ons lokaal bestuur;

overwegende dat de relatieve onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de burgemeester over het algemeen door bevolking en gemeenteraden hogelijk gewaardeerd wordt;

overwegende dat het verbindend vermogen van de burgemeester als "de burgemeester van álle burgers" eveneens ten zeerste herkend en erkend wordt;

overwegende dat aan de benoemde burgemeester bijzondere bevoegdheden zijn toevertrouwd op het gebied van openbare orde en veiligheid, alsmede de bevordering van de integriteit van het bestuur in de gemeente;

constaterende dat in het initiatiefvoorstel tot deconstitutionalisering er bewust voor gekozen is om het uit de Grondwet halen van de huidige aanstellingswijze los te koppelen van een mogelijk wettelijke keuze voor een nieuwe aanstellingswijze;

constaterende dat op dit moment derhalve nog niet duidelijk is of tot een andere aanstellingswijze zal worden gekomen en, zo ja, voor welke aanstellingswijze gekozen zal worden;

spreekt uit dat het bij de uitwerking van een eventuele nieuwe aanstellingswijze van burgemeesters wenselijk is te kiezen voor een vorm die recht doet aan het principe dat de raad aan het hoofd staat van het gemeentebestuur en die waarborgen bevat voor een relatief onafhankelijke positie van de burgemeester, een eigenstandig taken- en bevoegdhedenpakket op het terrein van openbare orde en veiligheid, een taak om de integriteit van het gemeentebestuur te bevorderen en een positie als boven de partijen staand, verbindend bestuurder van álle burgers,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter I (34716).

De heer Köhler i (SP):

Ik had enkele verhelderende vragen aan de heer Rombouts over het dictum, de uitspraak aan het eind van de motie. Ik begrijp dat geprobeerd wordt een soort kader te scheppen waarin een eventuele nieuwe aanstellingswijze van de burgemeester zich moet bevinden. Daarom is mijn vraag wat dat kader nu inhoudt. Wat wordt hier nu mee uitgesloten? De directe verkiezing van de burgemeester door de kiezers, de indirecte verkiezing van de burgemeester door de gemeenteraad, de wijziging van de taken van de burgemeester, de verantwoording van de burgemeester over alle taken aan de raad of geen van alle?

De heer Rombouts (CDA):

Er wordt niets uitgesloten in deze motie, maar natuurlijk zijn er andere regels in dit land, waar de minister ook op gewezen heeft, die ook de eventuele nieuwe, toekomstige aanstellingswijze encadreren. Wij hebben in deze motie een zestal elementen willen noemen die nu hogelijk gewaardeerd worden, heel breed in het land, door burgers, maar ook door bestuurders die met de burgemeester samenwerken. Wij vinden die van zo groot belang, niet alleen voor dat burgemeesterschap, maar voor het decentrale bestuur, dat we die ongeacht welke nieuwe vorm in de toekomst door de wetgever gekozen wordt, zouden willen behouden.

Laat ik er niet omheen draaien: in de Grondwet staat dat de gemeenteraad het hoofd van het gemeentebestuur is. Als je daar een heel zwaar presidentieel type van burgemeester tegenover zou zetten, gaat dat haaks op elkaar staan. Maar dat hoeft deze motie niet uit te sluiten, want in de Grondwet staat al dat dit eigenlijk niet kan in Nederland. Of in de toekomst gekozen wordt voor een gekozen of benoemde burgemeester, of voor een Belgisch systeem, met een kiezersmandaat bij de burgemeester, die bovendien ook nog door de Koning wordt bekrachtigd of benoemd, dat is allemaal mogelijk na aanvaarding van deze motie. Wij hebben daar als initiatiefnemers geen voorschot op willen nemen.

De heer Köhler (SP):

Als het niet de materiële betekenis heeft dat het een bepaalde wijze van aanstelling uitsluit, dan heeft het kennelijk meer een symbolische betekenis. Het is een soort geruststellingsmotie, voor al diegenen die denken dat de positie van de burgemeester bij een andere aanstelling misschien weleens zou kunnen worden verzwakt. Die worden nu gerustgesteld. Vooruitlopend op een eventuele initiatiefwet van de Tweede Kamer zegt u nu al dat men dat niet hoeft te vrezen, want de Eerste Kamer, of een volgende Eerste Kamer, zal daar t.z.t. voor gaan liggen. U bezweert eigenlijk een gevaar dat er helemaal niet is.

De heer Rombouts (CDA):

Ik begrijp dat het voor de SP-fractie aan deze en aan gene zijde moeilijk is om met geruststellende moties te komen en daar eventueel ook haar stem aan te verbinden. De moties die u indient, hebben meestal een ander karakter. Door de heer Kuiper en mevrouw Huijbregts is gesproken over een brief van de minister. Er is al wat in de Handelingen terechtgekomen door wat de initiatiefnemer heeft gezegd over de aspecten die in het dictum van de motie staan, maar die in het debat door mij in vraagvorm waren ingebracht, en waarover de minister ook gesproken heeft. Deze motie kan wel een statement zijn van deze Kamer: denk goed na wie het initiatief tot een nieuwe aanstellingswijze wil ondernemen, of dat nou van regeringswege is of van de Tweede Kamer; in de Eerste Kamer zullen ze, als deze motie wordt aanvaard, naar uw wetsvoorstel kijken met de bril van dit dictum.

De heer Van Hattem i (PVV):

Ik heb ook even door mijn bril naar deze motie gekeken. Ik zie dat er een aantal open deuren in staan, dus het is inderdaad meer een bezweringsformule, heb ik de indruk. Maar toch nog even een concrete vraag. Ik lees in de motie dat wordt gepleit voor een verbindend bestuurder voor alle burgers. Betekent dat ook dat er geen burgemeesters meer zullen zijn die tegen de wil van de bevolking in bijvoorbeeld een azc doordrukken?

De heer Rombouts (CDA):

Ik begrijp dat dit u geweldig hoog zit en ik neem de kans te baat om iets te zeggen wat ik bij interruptie had willen doen. U hebt nu twee keer vanavond uw eigen commissaris en dus ook de mijne geblamed voor het feit dat hij als rijksorgaan actief was richting gemeentebesturen om hen te helpen bij de huisvesting van asielzoekers. Ik vond dat die commissaris — want we kunnen wel hypothetisch spreken, maar u had het natuurlijk over de Brabantse — dat fantastisch gedaan heeft en dat het ook van moed getuigt om dat te doen. Dat soort bestuurders hebben wij in dit land nodig. We hebben in dit land geen jaknikkers nodig, die zeggen: ik doe wat het volk wil, en die vervolgens maar achterover gaan hangen. We hebben bestuurders nodig die af en toe ook keuzes willen maken, die daarvoor gaan en dan ook weleens tegen andere bestuurders zeggen: kom op, kunnen we even een tandje bijsteken? Zo kijk ik niet alleen naar wat een commissaris gedaan heeft, maar ook naar wat toekomstige burgemeesters geacht moeten worden te doen.

Dit is absoluut geen geruststellende bezweringsformule, maar dit is een garantie voor een inhoudelijk zwaar burgemeesterschap. Naast dat erkennen van het hoofdschap van de gemeenteraad wordt er gezegd dat er ook nog een functionaris moet zijn die een relatief onafhankelijke positie heeft. Het woord "relatief" staat er heel bewust, want hij moet natuurlijk altijd, over alles verantwoording afleggen aan de gemeenteraad, want dat is het hoogste orgaan; over zijn openbare-ordetaken, zijn integriteitsbeleid en zijn opdrachten van de commissaris van de Koning, bij wijze van spreken. Hij heeft ook eigenstandige taken op het gebied van openbare orde en veiligheid die hij uit de wet verkregen heeft en die de laatste jaren alleen nog maar toenemen. En daarnaast heeft hij een rol op het gebied van de integriteitsbevordering. En daarbij speelt dat die burgemeester dat eigenstandig, eigener beweging kan doen, maar daar uiteindelijk ook verantwoording over moet afleggen. Voor zo'n burgemeester kiezen wij in dit land, omdat we gemerkt hebben dat het 170 jaar goed gegaan is.

De heer Van Hattem (PVV):

Ik heb het niet specifiek over één commissaris gehad. Dit heeft in heel veel plaatsen in het land gespeeld. Ik noemde specifiek burgemeesters die op die manier verbindend moeten zijn, want in de motie gaat het ook om burgemeesters. Als ik u beluister, hoor ik niet een verbindende burgemeester, maar een burgemeester die spreekt vanuit het perspectief van een bestuurselite die zegt dat dit moet gebeuren en dat je het lef moet hebben om dingen tegen de wil van de bevolking in door te drukken. Daar wringt nou juist de schoen en dat maakt wat mij betreft een gekozen burgemeester echt noodzakelijk; dat burgers zelf kunnen bepalen wie hun bestuurt en dat er nooit meer op deze manier zaken tegen de wil van de bevolking worden doorgedrukt; dat er wordt gezegd: er komt in uw dorp een azc met 1.300 mensen, terwijl de hele bevolking zegt: dit willen wij niet. Het van bovenaf, door ongekozen bestuurders, zulke verstrekkende maatregelen opleggen getuigt juist niet van verbinden, waar u voor pleit, maar dat is juist geen verbindende bestuurder.

De heer Rombouts (CDA):

Mag ik de heer Van Hattem een vraag voorleggen? Hij heeft daarstraks gesproken over een crisissituatie, die mij nu even niet meer te binnen schiet. Ik zou hem daar tegenover de crisis met de Stint in Oss willen voorleggen.

De voorzitter:

Mag ik toch even onderbreken? Ik denk dat wij erg ver afraken van het pad van het onderwerp ...

De heer Rombouts (CDA):

Daar hebt u gelijk in.

De voorzitter:

... namelijk deconstitutionalisering van de commissaris van de Koning en de burgemeester. Hoe interessant deze discussie ook kan zijn, ik wil deze nu afkappen. Ik hoop dat u mij dat niet kwalijk neemt, meneer Rombouts.

De heer Rombouts (CDA):

Nee.

De heer Van Hattem (PVV):

Dan zal ik er niet op doorgaan, behalve met complimenten voor de burgemeester van Oss voor de persoonlijke aanpak. Dat wil ik nog wel gezegd hebben.

De voorzitter:

Nu klaar, meneer Van Hattem. Ik wil dit gewoon niet.

De heer Rombouts (CDA):

Ik wil toch graag ter toelichting zeggen dat wij met deze motie randvoorwaarden hebben willen formuleren voor een mogelijk wettelijke keuze voor een nieuwe aanstellingswijze, een soort ondergrens, een basislijn, een format of een kader, zoals de heer Köhler het noemde, prima. De CDA-fractie hecht grote betekenis aan zo'n Kameruitspraak om thans — en dan moet het hoge woord er maar uit — mee te kunnen werken aan vernieuwing van de aanstellingswijze, en om in afwijking van eerder stemgedrag, in 2005 en recenter in 2015, onze stem aan dit initiatiefvoorstel te kunnen geven.

Ik begrijp dat dat vragen oproept — ik ben ze maar voor — binnen en buiten deze Kamer, binnen en buiten mijn partij. Maar in de praktijk is er allang geen sprake meer van benoeming van burgemeesters. Formeel misschien nog wel, maar materieel worden burgemeesters al decennialang feitelijk gekozen door de gemeenteraad. Verder is de laatste jaren ons politieke landschap veranderd, de steun voor het uit de Grondwet halen van de huidige benoemingswijze is toegenomen en ook binnen mijn eigen partij, het CDA, zijn de inzichten hierover veranderd. Het beste bewijs hiervan is dat onze Tweede Kamerfractie inmiddels voor deconstitutionalisering heeft gestemd.

Dit alles is voor mijn fractie reden om thans mee te willen en kunnen werken aan deconstitutionalisering en een eventuele vernieuwing van de procedure tot aanstelling met vertrouwen tegemoet te zien. Angst is een slechte raadgever; soms is moed gevraagd. Dit is zo'n moment. Ook voor mij persoonlijk, die ruim 34 jaar de zegeningen van het benoemd zijn in de praktijk heeft mogen ervaren en die ruim 40 jaar fervent voorstander van de huidige benoemingswijze is geweest. Mijn fractie en ik vertrouwen er echter op dat toekomstige generaties wetgevers alles zullen onderzoeken en het goede zullen behouden.

Mevrouw Vlietstra i (PvdA):

Ik wou eigenlijk nog even terug naar de motie, maar ik begrijp dat de heer Rombouts al iets verder is.

De heer Rombouts (CDA):

Nou, eigenlijk niet. Ik wilde de hiernavolgende zin nog uitspreken. Om de toekomstige wetgevers daarbij te helpen, hebben we deze motie opgesteld.

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Ik kan de motie nu ook wat beter plaatsen. De motie is dus kennelijk bedoeld om de Eerste Kamer te binden aan een aantal uitgangspunten die naar de hoop van de indieners — als ik kijk wie dat zijn, dan zal de motie het wel halen — daarmee ook worden vastgelegd. Ik wijs er wel op dat deze Kamer niet zo lang meer te gaan heeft en dat er volgend jaar weer een nieuwe Kamer is. Het is nog maar de vraag of die zich gehouden acht aan deze uitspraken. Los daarvan is dit toch een tamelijk vrijblijvende motie. De overwegingen, daar heb ik niks op tegen. Die zijn in het debat verschillende keren gepasseerd. De constateringen laat ik maar even voor rekening van de heer Rombouts, want ik begrijp inmiddels dat de CDA-fractie voor het wetsvoorstel zal stemmen. Maar als ik dan lees dat uitgesproken wordt dat bij de uitwerking van een eventueel nieuwe aanstellingswijze van burgemeesters het wenselijk is te kiezen voor een vorm, dan vind ik dat wel heel vrijblijvend. Het is niet eens het uitgangspunt, maar het is wenselijk.

De heer Rombouts (CDA):

Wat zou u daar hebben willen schrijven?

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Ik probeer voor mezelf duidelijk te krijgen hoe de heer Rombouts denkt te voorkomen dat het hier om een vrijblijvende — iemand gebruikte het woord symbolische — motie gaat. Ik heb nog een andere vraag. Als ik lees wat de overwegingen zijn, is de heer Rombouts dan met mij van mening dat eigenlijk de door de raad gekozen burgemeester het beste aansluit bij alles wat u hier formuleert?

De heer Rombouts (CDA):

Als ik net aan de SP-fractie heb geantwoord dat wij, als indieners van deze motie, geen enkele modaliteit willen uitsluiten, dan moet ik dat nu ook tegen u zeggen. Maar u bent geen vreemde in Jeruzalem, u weet heel goed waar wij als CDA vandaan komen. Ik weet ook heel goed waar uw fractie staat; dat hebt u ook uitgesproken. We hebben van de minister en de initiatiefnemer gehoord dat er voorlopig niks gaat veranderen; er moet eerst een wetsvoorstel komen. We hebben hier ook gehoord dat heel veel fracties niet echt zitten te wachten op hele wilde voorstellen. Dat is misschien nog wel de grootste verrassing van dit debat: dat er zo veel overeenstemming is over het type burgemeester dat we misschien het liefste hebben. Als het nou zo zou kunnen zijn dat deze motie, met hulp van de fractie van de Partij van de Arbeid, een breed draagvlak krijgt in deze Kamer, dat de minister en de initiatiefnemer daarover warme woorden hebben gesproken en dat dat heel erg aansluit bij hoe zij nu over de toekomst denken, en als we daar dan ook nog een brief van de minister over krijgen waarin zij bevestigen om, voor zover het in hun macht ligt, in die richting te zullen werken, dan zou dat best ook weleens de voorkeursvariant van de fractie van de Partij van de Arbeid kunnen zijn. Maar ik geef u wel graag toe dat de motie niet is wat een grondwetbescherming inhoudt. De grondwetbescherming is de sterkste die we hebben in dit land en dan een wet. Een amendement is natuurlijk ook nog een redelijk krachtig middel, maar een motie is natuurlijk een stuk zwakker. Vandaar dat ik ook zo aandring op een brede steun voor de motie. En met de antwoorden van de initiatiefnemer en de minister, in combinatie met een brief, maken we samen — als u die deconstitutionalisering niet ziet zitten, zoals ik eigenlijk begrepen heb van de Partij van de Arbeid — misschien toch het beste van twee kwaden.

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Ik loop niet vooruit op hoe mijn fractie deze motie gaat beoordelen en hoe wij daar volgende week over zullen stemmen. Ik stel wel vast dat ik het een buitengewoon vrijblijvende motie vind. Maar kennelijk is dit het maximaal haalbare in de verhoudingen zoals ze op dit moment in deze Kamer liggen.

De heer Rombouts (CDA):

U valt het meest over het woord "wenselijk". Welk woord zou u daar dan willen zien staan?

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Ik val niet zozeer over een woord. Waar ik over val, is dat hier een heel vrijblijvende uitspraak van de Kamer wordt gevraagd: de Kamer spreekt iets uit. Over een halfjaar zit deze Kamer hier niet meer. Mijn vraag aan de heer Rombouts is hoe hij denkt op dit punt toch een zekere continuïteit te kunnen waarborgen om te voorkomen dat die motie dan weer weg is. Als u mij vraagt naar het woord "wenselijk", dan vind ik dat wel heel vrijblijvend. Je zou op z'n minst moeten zeggen dat je het hier over een aantal uitgangspunten hebt die deze Kamer buitengewoon belangrijk vindt om vast te leggen in een debat dat — wanneer weten we niet — gaat volgen over een eventuele andere benoemingswijze.

De heer Rombouts (CDA):

Ik heb goed gehoord wat mevrouw Vlietstra zegt. Ik neem dat ook alleszins serieus. Ik pieker er ook over. Maar als ik het goed begrepen heb, dan heeft de fractie van de Partij van de Arbeid hier vanavond uitgesproken in de toekomst voor een door de raad gekozen burgemeester te zijn. Wat is er dan tegen een motie waarin staat dat de raad aan het hoofd van het gemeentebestuur staat, dat er waarborgen gecreëerd moeten worden voor een relatief onafhankelijke positie van de burgemeester, met het takenpakket zoals hij dat nu heeft op het terrein van openbare orde, dat hij de integriteit bevordert, boven de partijen staat en een verbindend bestuurder is van alle burgers? Dat is toch het ideale type zoals u dat beschreven hebt?

De voorzitter:

Tot slot nog op dit punt, mevrouw Vlietstra.

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Dat klopt. Er is ook niks op tegen, maar het geeft geen enkele garantie. In die zin is het een symbolische uitspraak van deze Kamer.

De heer Schalk i (SGP):

Ook ik heb met aandacht de motie bezien. Ik heb respect voor de manier waarop de heer Rombouts heeft aangegeven dat zijn fractie gaat reageren: op een iets andere manier dan bij de vorige lezing. Maar ik haak ook nog even aan op wat zojuist gewisseld werd met mevrouw Vlietstra. Ik vond het wel mooi dat de heer Rombouts zelf eigenlijk een mooie volgorde aangaf: de Grondwet is het mooiste en het stevigste, blijkbaar moeten we dat kwijt. Het volgende is een wet, en dan een motie. Als ik het goed begrijp, wil de heer Rombouts nu vastleggen dat als we het uit de Grondwet halen, we niet te snelle stappen moeten maken. In plaats van "wenselijk te kiezen voor" wil je eigenlijk zeggen "dat bij wet wordt vastgelegd". Mijn eigen positie zou zijn dat er eerst iets anders moet gebeuren. Dat weet u, maar daar gaat het nu niet over. Maar we kijken allemaal of we deze beweging rondom de Grondwet zo goed mogelijk kunnen afhechten naar de toekomst toe.

De heer Rombouts (CDA):

Wat is uw vraag aan mij?

De heer Schalk (SGP):

Mijn vraag is dus of je niet zou moeten zeggen: spreekt uit dat bij de uitwerking van eventuele nieuwe aanstellingswijzen van burgemeesters in wet wordt vastgelegd dat dat rechtdoet aan het principe dat de raad, enzovoorts.

De heer Rombouts (CDA):

Dat staat er ook, mevrouw de voorzitter. Alleen staat het woordje "wet" er niet. Maar dat is natuurlijk wel wat hier bedoeld wordt, want de uitwerking van een eventuele nieuwe aanstellingswijze moet toch in de Gemeentewet geregeld worden?

De heer Schalk (SGP):

Zeker, we hebben juist uitgebreid gewisseld dat het woord "wenselijk" een bepaalde ruimte aangeeft. Dat voelt iedereen aan. Dat voelde de heer Rombouts ook aan, want hij vroeg aan mevrouw Vlietstra of zij een beter woord had. Ik doe een suggestie. Maak ervan: bij wet geregeld wordt dat, enzovoorts.

De heer Rombouts (CDA):

Mag ik toch aan de heer Schalk vragen: als hier staat dat bij die uitwerking het wenselijk is, dan is dat toch een uitwerking die nergens anders geregeld kan worden dan in een wettelijke bepaling? Dat wordt hier dus gewoon ook impliciet bedoeld.

De heer Schalk (SGP):

Als u dat bedoelt — ik lees dat er nu nog niet uit, en meerderen lezen het er niet uit — geef ik u de suggestie mee om te bezien of u dat toch moet toevoegen.

De voorzitter:

Meneer Rombouts, ik had begrepen dat u inmiddels klaar was met uw inbreng.

De heer Rombouts (CDA):

Dat ik inderdaad bijna klaar was, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Ja, want u bent ver over uw tijd heen.

De heer Schalk (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Om aan te vullen: dat kan natuurlijk ook in derde termijn.

De heer Rombouts (CDA):

Laat ik afronden met een laatste zin. Het zijn er twee. Ik spreek namens onze fractie de hoop en het vertrouwen uit dat deze historische stap, als er gedeconstitutionaliseerd wordt, uiteindelijk niet alleen zal leiden tot vernieuwing van het gemeentelijk bestel, die dus nagestreefd wordt, maar dat die, als we die kans goed benutten, zelfs kan leiden tot versterking van het lokaal bestuur. Ik verneem graag het oordeel van de minister van Binnenlandse Zaken over de inhoud en de bedoeling van de motie, zij het dat ik natuurlijk ook besef dat er in eerste termijn al veel over de motie is gesproken zonder dat die was ingediend.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Rombouts. Ik geef het woord aan de heer Lintmeijer.