Plenair Van Rij bij Algemene financiële beschouwingen en behandeling pakket Belastingplan 2018



Verslag van de vergadering van 12 december 2017 (2017/2018 nr. 12)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 12.00 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Rij i (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Namens de CDA-fractie feliciteren ook wij de kersverse bewindslieden van Financiën van harte met hun debuut hier in dit huis in deze hoedanigheid. Dit laatste geldt althans voor de minister van Financiën. Wij gaan uit van een constructieve dialoog en zullen het kabinet-Rutte III positief bejegenen, zoals onze fractievoorzitter Elco Brinkman dit vorige week bij de Algemene Politieke Beschouwingen omschreef.

Nu weten wij dat de minister van Financiën een fervent langeafstandsschaatser is. Om dat beeld vast te houden, zou ik graag eerst willen stilstaan bij de stand van ‘s Rijks financiën. In alle objectiviteit en met waardering constateren wij dat het vorige kabinet, met name de vorige minister, goed op de kas heeft gelet. Het ijs ligt er mooi glad bij. Volgens de Najaarsnota eindigt dit jaar met een begrotingsoverschot, 0,4% van het bruto binnenlands product, en is de staatsschuldquote onder de 60% gezakt, 57,3% van het bbp. Uit de Najaarsnota blijkt dat Nederland in positieve zin afsteekt ten opzichte van het gemiddelde in de Eurozone. Er zijn geen overschrijdingen in het uitgavenkader, per saldo een meevaller van 2,4 miljard, en ook aan de inkomstenkant is er sprake van een lichte meevaller, 100 miljoen. De Europese Commissie is dan ook ronduit positief over het Ontwerpbegrotingsplan Najaar 2017. Voor de hele periode 2017-2021 wordt met een begrotingsoverschot gerekend en de staatsschuldquote zal verder dalen. Verontrustend evenwel is de mededeling in de Najaarsnota dat er een tegenvaller is bij de schenk- en erfbelasting van 450 miljoen. De vraag aan de staatssecretaris van Financiën is dan ook hoe dat kan en of dat eenmalig dan wel structureel is.

De heer Schalk i (SGP):

Mooie teksten, ook over de staatsschuld, maar ik heb begrepen dat de staatsschuld aan het einde van de begrote periode nog hoger is dan voor we de crisis in gingen in 2008. Zouden er niet wat sneller aflossingen aan de staatsschuld gedaan moeten worden?

De heer Van Rij (CDA):

Ik denk dat de heer Schalk dat bedoelt in relatieve zin. De staatsschuldquote zal aan het einde van deze kabinetsperiode naar verwachting rond de 47% van het bruto binnenlands product zijn. Dat is inderdaad nog niet zo laag als net voor de Lehmancrisis uitbrak, dus in de begroting van 2009. Maar dat geeft ook wel aan welke lange weg we te gaan hebben. We zijn daarbij natuurlijk afhankelijk van een aantal variabelen, niet in de laatste plaats de economische groei. Ik kom daar zo nog op terug.

Oud-minister Jeroen Dijsselbloem, de Wageningse landbouweconoom, opereerde in het begin als een ware Hans Brinker die zijn vinger in de dijk moest houden, vooral ook om te voorkomen dat die staatsschuld niet te hoog opliep. Later kreeg hij versterking van staatssecretaris Wiebes, een echte Delftse werktuigbouwkundige. Weinigen kennen echter het ware verhaal van de Amerikaanse bestseller “Hans Brinker or the silver skates”. Het ging over de schaatsambitie van Hans en zijn zus Greet. Op houten schaatsen bereidden zij zich voor om een langeafstandswedstrijd schaatsen te winnen. De bekroning zouden zilveren schaatsen zijn. Nu hebben wij niet Hans en Greet, maar de Leidse jurist Wopke Hoekstra en de Groningse monetaire econoom Menno Snel op het ministerie van Financiën. Met een knipoog naar de twee schaatshelden uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, Ard Schenk en Kees Verkerk, zouden we ze ook Ard en Keesie kunnen noemen. Laten wij over vier jaar beoordelen of zij tot dezelfde olympische hoogten zullen stijgen als die legendarische langeafstandsschaatsers Ard Schenk en Kees Verkerk. De 10 kilometer is voor deze bewindslieden begonnen.

Mevrouw de voorzitter. Waar een klein land maar niet groot in kan zijn. Nederland is een klein land met ruim zeventien miljoen inwoners, maar wel een land met een grote open economie in een zeer volatiele en onzekere wereld. De ambitie moet zijn dat wij als Nederland tot die top twintig willen blijven behoren, zoals het regeerakkoord terecht stelt. Dan blijven wij een perspectief bieden voor allen die in dit land een toekomst willen opbouwen. Welke ontwikkelingen en onzekerheden kunnen een grote impact op de Nederlandse economie hebben? Zonder compleet te willen zijn, zou ik de volgende drie willen noemen. De eerste is de toekomst van de EU en meer in het bijzonder de brexit. De tweede is het “America first”-beleid en de gevolgen voor de internationale handel. Ten slotte noem ik de grote technologische veranderingen en de gevolgen daarvan voor de economie: de digitalisering, de robotisering, bitcoins, blockchains en de automatisering. Al deze ontwikkelingen en onzekerheden hebben ook gevolgen voor het te voeren beleid op het gebied van de belastingen, zowel internationaal als nationaal. Laten wij kort stilstaan bij alle drie.

Aannemend dat er over niet al te lange termijn een nieuwe Duitse coalitie is gevormd, zal zich de vraag voordoen in welke versnelling de EU zal gaan. Het eerder dit jaar door de Europese Commissie gepubliceerde witboek schetste vijf scenario’s. De nieuwe Franse president Emmanuel Macron heeft een duidelijke visie met betrekking tot de toekomst van de EU en de eurozone. Zo wil hij meters maken op het punt van de bankenunie, een eigen minister van Financiën voor de eurozone en verdergaande bevoegdheden voor de EU wat betreft de begrotingspolitiek. Nu kunnen Fransen niet zo goed schaatsen, maar deze Franse president is wel bijzonder snel van start gegaan met enthousiaste supporters die vol achter hem staan en met een wedstrijdschema. Hoe staat de minister van Financiën hierin? Wat wordt ons antwoord op dat Franse elan?

Brexit komt op korte termijn op ons af. Het is nog niet duidelijk of het een zachte of een harde landing wordt. De economische belangen voor niet alleen het Verenigd Koninkrijk, maar ook de EU en zeker ook Nederland, zijn bijzonder groot. Zouden de bewindslieden willen aangeven hoe zij de juiste balans voor Nederland denken te kunnen vinden in een zich mogelijk verdiepende EU onder aanvoering van de grote landen na een brexit met zachte of harde landing?

Mevrouw de voorzitter. De CDA-fractie heeft met instemming kennisgenomen van de fiscale paragraaf in het regeerakkoord. Dat geldt in het bijzonder voor het gedeelte dat gaat over het internationale fiscale beleid, het zogenaamde en-en-beleid. Aan de ene kant wordt proactief verder meegewerkt aan de internationale agenda van de OESO en de EU om belastingontwijking en misbruik tegen te gaan. Aan de andere kant blijft het Nederland positioneren als een aantrekkelijk land voor buitenlandse en binnenlandse ondernemers en ondernemingen. Het regeerakkoord heeft daar een heel duidelijke visie over ontwikkeld die de CDA-fractie onderschrijft. De tarieven in de vennootschapsbelasting worden verlaagd, vooral door middel van verbreding van de grondslag, onder andere minder renteaftrek, waar de heer Bakker zojuist al op wees. Ten tweede wordt de dividendbelasting afgeschaft. Ten derde wordt het misbruik van Nederlandse belastingverdragen unilateraal tegengegaan door middel van het invoeren van een bronbelasting op dividend, royalties en rente op geldstromen naar laag belaste jurisdicties. Ten vierde wil ik het behoud van de 30%-regeling benoemen. Die vier elementen moeten de bouwstenen vormen voor het internationale fiscale beleid voor de komende tien jaar. Op die manier blijft een klein land zonder een grote kapitaalmarkt aantrekkelijk voor het grote buitenland.

Bij langebaanschaatsen hoort een langetermijnvisie. De laatste jaren zijn er heel veel kortebaanschaatsers op het fiscale ijs bij gekomen, zoals de bewindslieden in hun wittebroodsweken hebben kunnen ervaren. Voor de lange termijn doet zich de vraag voor hoe de regering aankijkt tegen een mogelijke versnelling van de fiscale agenda in de EU, wanneer de Europese Commissie en de rapporteurs van het Europees Parlement hun zin krijgen. Wij doelen dan op de mogelijkheid om een versneld politiek akkoord te krijgen over de twee ontwerprichtlijnen op het gebied van de vennootschapsbelasting, de zogenaamde CCTB en de CCCTB. Vorig jaar maakte een meerderheid in dit huis een subsidiariteits- en proportionaliteitsvoorbehoud met betrekking tot deze ontwerprichtlijnen. Wij zijn benieuwd wat de inzet van deze bewindslieden in Brussel zal zijn bij dit belangrijke onderwerp van de winstbelasting. Graag een reactie.

Wat de “America first”-politiek betreft zien wij op dit moment het Amerikaanse Congres met grote spoed een belastinghervormingspakket behandelen. Voor de internationale handel en dus ook voor de EU en Nederland is met name de winstbelasting van belang. De inzet is een forse verlaging van het tarief voor de winstbelasting en de invoering van het zogenaamde territorialiteitsbeginsel, een beginsel dat Nederland eigenlijk al heel lang zelf hanteert. Op die manier wordt het voor Amerikaanse multinationals weer aantrekkelijk de winsten die zij buiten de Verenigde Staten hebben behaald, naar de Verenigde Staten te repatriëren en vandaaruit weer te herinvesteren, kennelijk primair in de Verenigde Staten zelf. En dan heb ik het nog niet gehad over de invoering van een mogelijke strafheffing van 20% op bedrijven die niet in Amerika investeren.

De heer Van Strien i (PVV):

Ik hoor de heer Van Rij prachtige beelden schetsen van internationale politiek en vergelijkingen en zo. Mijn vraag aan de heer Van Rij zou zijn: komt u ook nog aan de vergelijking toe met de ons omringende landen? Dan heb ik het alleen over twee landen, België en Duitsland, en dan met name de verhoging van de btw. Dat is ook een belastingtarief en daarvan ondervinden de Nederlandse burgers direct de nadelige gevolgen.

De heer Van Rij (CDA):

Mevrouw de voorzitter, dat is nu precies het verschil tussen de heer Van Strien en mij: de heer Van Strien kijkt — en dat is wel in hem te prijzen — voor zover hij naar het buitenland kijkt, slechts net over de grens naar Duitsland en België, en hij beperkt zich tot de btw. Wat ik nu juist probeer aan te tonen, is dat zich buiten Nederland een aantal ontwikkelingen aan het voltrekken zijn die een heel grote invloed zullen hebben op de Nederlandse economie, op de Nederlandse manier van belastingheffing. Dat gaat veel verder dan het vraagstuk dat hij hier op tafel legt. Op de btw kom ik zo meteen niet apart terug, maar ik wil er graag op reageren. Wij wachten eerst het antwoord van de regering af, ook op de motie-Barth die daarover is ingediend. Wij ondersteunen overigens de stijging van de 3%, want die maakt onderdeel uit van een totaalpakket. U moet dat dus in zijn totaliteit bezien, zoals ook in de brief van het kabinet is beschreven. U moet dus niet sec die 3% eruit halen, u moet naar het totale pakket kijken van de inkomstenbelasting, naar de verlagingen die daar in zitten en naar de gevolgen daarvan die van invloed zijn op de koopkracht. Per saldo ziet u dan dat de koopkracht voor iedereen zal stijgen.

De heer Van Strien (PVV):

Ik constateer dat een groot aantal bevolkingsgroepen belangrijk zijn voor de heer Van Rij, maar de groepen met lagere inkomens, de grote hoeveelheid mensen die binnen een redelijke afstand van de grens wonen, winkeliers enzovoorts, daar heeft de heer Van Rij, zo hoor ik, geen boodschap aan. Daar is de PVV voor, begrijp ik hieruit.

De heer Van Rij (CDA):

Nee, mevrouw de voorzitter, als ik daarop direct mag reageren. Uiteraard zijn wij natuurlijk gevoelig voor alle effecten van het totale pakket. Wat u doet, is er één dingetje uitpikken en dat toespitsen op de grens, en bovendien gaat u van verkeerde aannames uit. De aanname die u hanteert, is dat de btw-verhoging slecht zou uitpakken voor de laagste inkomens. Dan mag ik toch verwijzen naar de rapportage van het Centraal Planbureau van 2014, waar heel nadrukkelijk uit blijkt dat de inkomenseffecten die u hier zo ongenuanceerd wilt neerzetten, niet juist zijn. Een verhoging van het laagste btw-tarief pakt net zo goed en in dezelfde mate goed uit voor mensen met lagere, midden- of hogere inkomens. En van de effecten voor ondernemers heb ik gezegd dat ik eerst de reactie van het kabinet afwacht. Ik roep wel in herinnering dat de kappers, toen het tarief naar beneden ging, naar 6%, het voordeel dat bedoeld was voor de consumenten, mooi in hun eigen zak hielden. Leest u dat nog maar eens na!

De voorzitter:

Meneer Nagel.

De heer Nagel i (50PLUS):

Ik neem aan dat de heer Van Rij weet wat de lage tarieven in onze buurlanden België en Duitsland zijn. Ik vind dat dat terecht wordt genoemd en dat het CDA, om in de beeldspraak van de heer Van Rij te blijven, hier toch een beetje een scheve schaats aan het rijden is. Bij vorige gelegenheden was de wereld namelijk te klein als het ging over de accijnzen op benzine en diesel. Toen werd er nadrukkelijk vergeleken met onze buurlanden, maar nu gaat het btw-tarief hier hoger worden dan in Duitsland en in België, en dat heeft voor die grensgebieden grote gevolgen. In het verleden is het CDA daar sterk voor opgekomen en nu deelt de heer Van Rij mee: ik ga daar in mijn betoog niet op in. Dat is echt een scheve schaats.

De heer Van Rij (CDA):

Ik zou daar toch als volgt op willen reageren. Ik ben graag bereid om dat debat met de heer Nagel aan te gaan, maar dan wel op het moment dat het hier ook echt aan de orde is. En nogmaals, wat het totale pakket betreft wacht ik eerst ...

De heer Nagel (50PLUS):

De verhoging is nu toch aan de orde, voorzitter?

De voorzitter:

Meneer Nagel, laat u de heer Van Rij even uitspreken.

De heer Van Rij (CDA):

Het punt is dat ik ook de reactie van het kabinet daarop eerst afwacht. De verhoging van 6% tot 9% zit niet in de belastingplannen voor volgend jaar.

De heer Nagel (50PLUS):

Het staat wel in het akkoord en dat akkoord is er niet voor niets. Daar staat een CDA-handtekening onder en dat is in strijd met alles wat we meegemaakt hebben in de discussie over de accijnzen op benzine en diesel. Toen stond het CDA vooraan en nu gaat het CDA onderuit.

De heer Van Rij (CDA):

Mevrouw de voorzitter, als ik daar nog heel even op mag reageren: er is echt een groot verschil tussen een btw-verhoging van het laagste tarief en accijnzen. De btw is tenslotte een belasting en de accijnzen zijn dat niet, zoals u ook weet. Wij hebben deze maatregel natuurlijk niet afzonderlijk bekeken. Wij zien dit in het totale pakket en nogmaals, ik wacht eerst de reactie van de regering af op de motie-Barth die voorligt.

De heer Postema i (PvdA):

Ik constateer toch wel een belangrijke trendbreuk bij het CDA, dat jarenlang heeft gepleit voor goede effectrapportages wanneer er fiscale maatregelen worden genomen, in het bijzonder als wij kijken naar grenseffecten. Daar is een motie voor ingediend door de voorganger van de heer Van Rij in de vorige periode, en ook zijn collega mevrouw Oomen heeft daar recent nog gloedvol voor gepleit in het Limburgse parlement. Dus ik denk dat het bijzonder merkwaardig is dat u zich nu verschuilt achter een notie van het complete pakket, en helemaal dat u zich moet verschuilen achter de reactie van de regering. We mogen toch van de CDA-fractie verwachten dat zij zelf een standpunt heeft? Als u inderdaad afwijkt van een vorig standpunt, dan vind ik dat u daar ook verantwoording over hebt af te leggen.

De heer Van Rij (CDA):

Mevrouw de voorzitter, ik ga in herhaling vallen. Wij houden toch graag de orde aan die ook gold toen de partij van de heer Postema deel uitmaakte van de coalitie. Er ligt nu een regeerakkoord en dit maakt onderdeel uit van dat regeerakkoord. De voorstellen moeten nog komen. Daar hoort natuurlijk ook een nadere onderbouwing bij. Het gaat niet alleen om de verhoging van dat verlaagde btw-tarief, het gaat om het totale pakket. Dat is nu niet aan de orde en ik ga daar dus ook niet op vooruitlopen. De CDA-fractie zelf heeft geen effectrapportage gedaan en overigens ben ik zeer benieuwd, mevrouw de voorzitter, wat de heer Postema bedoelde met “het Limburgse parlement”, want dat is voor mij staatsrechtelijk gezien toch een nieuw gegeven.

De voorzitter:

Ik vermoed Provinciale Staten, lijkt mij zo, toch, mevrouw Oomen? Ze knikt ja.

De heer Postema (PvdA):

Voorzitter, dan nodig ik u uit om goed te kijken naar het reglement van het Limburgs parlement. Iedereen kan er nog iets bij leren, ook de heer Van Rij. Ik vind het merkwaardig dat u zegt natuurlijk geen effectrapportage te hebben gemaakt. Dat was nu net iets wat u vroeg om standaard te gaan doen bij fiscale maatregelen met grenseffecten. Daarvan lijkt u nu af te wijken en ik zou het bijzonder kwalijk vinden wanneer u straks, verwijzend naar een kabinetsreactie, geen feitelijk onderzoek wilt naar de effecten van de btw-verhoging.

De heer Van Rij (CDA):

Heel kort. Ik laat toch echt de volgorde zoals die is. Het kabinet komt met de voorstellen. We horen wel van het kabinet of het met een effectrapportage zal komen of niet en pas dan zullen wij reageren. Dus heeft u nog even geduld, meneer Postema.

Mevrouw Vos i (GroenLinks):

Ik kom nog even terug op een onderdeel van de effecten van de btw-verlaging. Het Nibud heeft doorgerekend dat 27% van de diensten en producten die mensen met de allerlaagste inkomens — de mensen met een inkomen op bijstandsniveau en iets daarboven — kopen onder het lage btw-tarief vallen. Voor de gemiddelde inkomens is dit 20%. Er is wel degelijk een extra effect voor de allerlaagste inkomens. Dat tikt daar al heel snel behoorlijk aan. Vindt u niet dat in een nadere effectanalyse moet worden onderzocht of dit voor bepaalde inkomens toch een stevig effect heeft?

De heer Van Rij (CDA):

Die vraag ligt voor. Op verschillende manieren is die vraag aan mij gesteld. Ik blijf zeggen dat ik echt het antwoord van de regering eerst afwacht.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb een tweede vraag op dit punt. De regering zegt dat het gaat om het verschuiven van lasten op arbeid naar lasten op consumptie. We vinden allemaal dat we gezond moeten eten. Vindt u het dan niet merkwaardig dat we consumptie van groente en fruit in feite afremmen?

De heer Van Rij (CDA):

In politieke zin kan je discussiëren over de vraag waar je het accent legt. In algemene zin zou een verschuiving van lasten op arbeid naar lasten op consumptie ook u moeten aanspreken. Alleen maak je daar keuzes in en daar kun je verschillend over denken.

De heer De Grave i (VVD):

Ik wil terugkomen op de samenhang. Ik koppel dit punt aan de motie. Overigens stemmen we pas over moties als zij überhaupt zijn ingediend. We krijgen eerst nog een reactie van de regering en de motie is nog aangehouden. Ook bij ons leeft de vraag wat je aan een effectrapportage hebt als je die niet in samenhang beziet. Het gaat niet alleen om de effecten van de btw-verhoging, maar ook om het inzetten van die 1,5 miljard om de IB-tarieven te verlagen. Daardoor krijgen mensen meer in hun portemonnee en kunnen zij meer besteden. Hoe zou u het vinden als de PvdA zou zeggen dat de effectrapportage ook over de samenhang moet gaan, over het totaalpakket? Wat is dan uw gevoel? Dat bleef hangen tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Ik begrijp u heel goed. Wij zijn ook van mening dat alleen een effectrapportage over de btw zonder samenhang niet zinvol is. Stel nu dat de PvdA zegt dat dit in samenhang bezien moet worden?

De heer Van Rij (CDA):

Ik ben het met de heer De Grave eens. Je moet de samenhang van het totale pakket bezien. Een effectrapportage moet daarop toegespitst worden. Dan hoop ik wel dat het dusdanig gespecificeerd is dat je de discussie kunt krijgen die de heer Postema graag wil, namelijk die over de effecten in de grensstreek. Ik begrijp heel goed dat hij dat punt maakt. Dat maakt dan onderdeel uit van de grotere effectrapportage. Als de PvdA de motie in die zin wil aanpassen, is dat misschien wel aantrekkelijk. Dat is uiteraard afhankelijk van de wijze waarop de regering daarop reageert.

De voorzitter:

De heer Postema tot slot op dit punt.

De heer Postema (PvdA):

Het is belangrijk om nu tot een soort conclusie te komen, ook met dank aan collega De Grave. Een standalone analyse is nooit zaligmakend. We moeten voorkomen dat daarmee de specifieke focus op grenseffecten ondergesneeuwd raakt, ook op het mkb. We hebben veel oproepen gehad om hier heel kritisch naar te kijken. Het gaat dan ook om het koopgedrag van burgers van specifieke producten. Dit is het punt dat mevrouw Vos maakte. Ik neem de suggesties van beide collega’s mee om op die manier nog eens naar die motie te kijken.

De heer Van Rij (CDA):

Dat lijkt op een zeer constructieve interruptieronde.

De voorzitter:

Maar daar is meneer Ribnnooy Kan nog.

De heer Rinnooy Kan i (D66):

Zo mogelijk ben ik nog constructiever. Ik wil graag nu of op een ander moment weten waarin die totaalrapportage waar wij nu op afstevenen wezenlijk verschilt van wat het Centraal Planbureau allang heeft aangeleverd. Als het enige verschil het grensstreekeffect is, moeten wij dat nu vaststellen want dan kunnen we ons een hoop werk besparen.

De heer Van Rij (CDA):

Dit is een zeer terechte vraag. Daar wordt vast nog wat verder over nagedacht. De positieve grondhouding is er in ieder geval. Het is goed dat we het debat niet geïsoleerd maar in samenhang voeren. Dat vind ik de winst van deze interruptieronde.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Ter verduidelijking het volgende. Volgens mij is in de CPB-doorrekeningen de verhoging van het lage tarief van de btw niet meegenomen, maar misschien heb ik het verkeerd gelezen. Er staat dat dit niet is meegenomen in de koopkrachtplaatjes, maar dat dit alleen een algemeen effect heeft op de inflatie. Het punt is dat die verhoging wel degelijk bepaalde groepen meer treft en dat dit niet is meegenomen in de huidige koopkrachtplaatjes. Misschien kan de heer Van Rij dit betrekken in zijn overwegingen?

De heer Van Rij (CDA):

Ik laat dat graag over aan de echte minister en de echte staatssecretaris van Financiën, als u dat goedvindt.

Ik vervolg mijn betoog. Een andere vraag is of de belastingheffing zowel qua directe belastingen als ook qua indirecte belastingen nog wel aansluit bij de digitalisering van de economie. De CDA-fractie is het met de regering eens dat bij belastingheffing in de digitale economie eventuele maatregelen primair op mondiaal niveau, binnen de OESO, moeten worden genomen. Maar onze vraag aan de staatssecretaris van Financiën is hoe lang wij deze positie kunnen blijven innemen, wanneer landen als Frankrijk anders overwegen om eenzijdig een zogenaamde GAFA-tax, een Google-Apple-Facebook-Amazon-belasting in te voeren.

Digitalisering biedt ook voordelen voor de Belastingdienst als het gaat om het analyseren van gegevens, zeker nu de uitwisseling van informatie goed op gang is gekomen. De vraag is of onze Belastingdienst voldoende voorbereid is om de enorme informatie aan data goed en efficiënt te kunnen verwerken. Kan de staatssecretaris daar op reageren?

Ondanks het feit dat het ijs er zo glad en mooi bijligt, zullen wij het weer goed in de gaten moeten houden. Het kan zo maar gaan sneeuwen en dan zie je niet goed of je een wak in schaatst. De kwetsbaarheden voor de komende periode zou ik kort willen langslopen. Het kabinet heeft terecht gekozen voor een stevige investeringsagenda. Bij elkaar gaat het in de periode 2017-2021 om 14,5 miljard, deels door een verhoging van de uitgaven en deels door een verlaging van de lasten.

De Raad van State wijst erop dat er bij conjuncturele tegenwind — in schaatstermen: een snijdende wind uit het oosten — direct ingegrepen zal moeten worden. De marge ten opzichte van de middellange termijndoelstelling voor het begrotingssaldo is klein. De gekozen aanname van 2% groei is wel onderbouwd, maar niet behoedzaam te noemen. De CDA-fractie vond de reactie van het kabinet op het advies van de Raad van State wat magertjes. Zou de minister alsnog uitgebreid en concreet willen ingaan op de analyse en de suggesties van de Raad van State, zoals het voorwaardelijk toekennen van intensiveringen voor latere jaren, het werken met een begrotingsreserve of besluitvormingsenveloppe?

Wanneer het beleid van de Europese Centrale Bank qua monetaire financiering minder geleidelijk en met grotere schokken wordt teruggedraaid kan het zo maar klunen worden. In wezen is het monetaire experiment van de ECB nog nooit eerder vertoond en heeft het de banken in de zuidelijke landen van de eurozone op de been gehouden. Maar werkt het ook echt? Stel dat de lange rente forser gaat stijgen, dan nu op de korte en middellange termijn is voorzien, dan heeft dat ook direct gevolg voor de rijksbegroting, zeker nu ook besloten is om de rentelasten te rangschikken onder het kader van de rijksbegroting. En welke rekening krijgt Nederland gepresenteerd, bijvoorbeeld als het toch alsnog fout zou gaan met Griekenland? Kan de minister daar op reflecteren?

Nu wij het over rente hebben, zou ik de overstap willen maken naar de kwetsbaarheid van de aflossingsvrije hypotheken, zoals door De Nederlandsche Bank beschreven in de laatste halfjaarlijkse rapportage. Bijna 55% van de uitstaande bancaire leningen gedekt door een hypotheek op een woning bestaat uit een zogenaamde aflossingsvrije hypotheek. Dat gaat om 340 miljard euro en is volgend jaar bijna gelijk aan de helft van ons bbp, een gigantisch bedrag. DNB wees er terecht op dat de banken hier iets aan moeten doen richting hun klanten. De grote bulk van de leningen moet over een kleine twintig jaar worden afgelost. Dat klinkt ver weg, maar dat is het niet. Dat kan toch een soort “braam op de schaats” worden.

De Wet inkomstenbelasting 2001 is op het punt van de eigen woning een volstrekt ondoorzichtige lappendeken geworden. De Raad van State spreekt van een complexe stapeling van regelingen. De afgelopen zeventien jaren zijn zeven verschillende kabinetten daarvoor verantwoordelijk geweest. In de uitvoering levert dat problemen op. Je moet er als burger een aparte boekhouding op nahouden, wil je de cumulatie van de genomen maatregelen nog kunnen volgen. Dan is het niet meer schaatsen op glad ijs, maar schaatsen op bobbelig ijs met veel wakken.

Strikt wetssystematisch is de eigen woning een bron van inkomen in box 1 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Dat betekent dat er altijd een forfaitair inkomen, bestaande uit een bestedingscomponent en een beleggingscomponent, aangegeven zou moeten worden en dat de rente volledig aftrekbaar zou moeten zijn. Dat is allang niet meer het geval.

De antwoorden op onze schriftelijke vragen geven een bijna onthutsend beeld. Ik som op. De maximale duur van de hypotheekrenteaftrek voor één hoofdverblijf werd op 1 januari 2001 beperkt tot 30 jaar. De bijleenregeling van 1 januari 2004 beperkte de facto de hoogte van de hypotheekrenteaftrek bij het realiseren van een positief vervreemdingssaldo. De introductie op 1 januari 2005 van de Hillen-aftrek probeerde het aflossen te stimuleren. In 2008 werd de villabelasting ingevoerd. In 2010 werd de bijleenregeling bij goedkoper wonen afgeschaft. Met ingang van 1 januari 2013 is de aflossingsverplichting voor de eigenwoningschuld ingevoerd. Deze voorziet in een verplichting tot minimaal annuïtaire aflossing in maximaal 30 jaar. In 2014 is de zogenaamde tariefmaatregel ingevoerd. En dan laat ik de veranderingen in het vrijgesteld sparen voor de eigen woning buiten beschouwing, alsmede de invoering en daarna weer de afschaffing van de aftrekbare rente op de restschuld. Laat staan hoe de huidige regelingen uitpakken bij samenwonen, huwelijk, echtscheiding, immigratie en emigratie.

“Weten is nog niet doen”, liet de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid eerder dit jaar weten. De vraag is: wie weet het nog echt bij de fiscale behandeling van de eigen woning? Zelfs de meest gezagsgetrouwe burger is argwanend geworden ten opzichte van de politiek die elke kabinetsperiode weer sleutelt aan het eigen woningforfait en de hypotheekrenteaftrek. En het huis is voor veel mensen het enige bezit. Daar nemen zij geen lichtvaardige beslissingen over, gezien de grote financiële consequenties op lange termijn.

Inmiddels zijn de budgettaire consequenties van het saldo van het eigenwoningforfait en de hypotheekrenteaftrek met vele miljarden afgenomen. Dit is het gevolg van een beperking van de hypotheekrenteaftrek en de lagere rente. In die zin spreekt het argument dat de wet-Hillen onbetaalbaar wordt, niet echt aan. In 30 jaar zou Hillen 1,1 miljard kosten, terwijl het netto saldo van het eigenwoningforfait en de hypotheekrenteaftrek naar verwachting verder zal dalen tot 4,8 miljard euro. Met behoud van Hillen zou dat 5,9 miljard structureel kosten. Dat is nog altijd 2 miljard goedkoper dan de budgettaire kosten van het saldo van het eigenwoningforfait en de hypotheekrenteaftrek plus Hillen-aftrek in 2018. Kunnen de bewindslieden nog eens uitleggen waarom de regeling-Hillen onbetaalbaar zou zijn in relatie tot de totale budgettaire uitgaven met betrekking tot de eigen woning?

Mevrouw de voorzitter. U begrijpt het al, de bewindslieden zullen de nodige overredingskracht moeten gebruiken om de CDA-Eerste Kamerfractie over de streep te trekken voor wat betreft de geleidelijke afschaffing van de aftrek-Hillen. Hopelijk wordt bij de beantwoording het draaien van pirouetjes vermeden.

De heer Backer i (D66):

Ik beluister met grote aandacht de schaatsavonturen van collega Van Rij. Hij heeft zelf de vraag gesteld die buitengewoon inzichtelijke antwoorden heeft gegeven over de totale budgettaire belasting, die van 10 miljoen per jaar afloopt naar 7. Daaruit kun je de conclusie trekken dat het dus reuze meevalt. Je kunt ook omgekeerd redeneren: vanuit de rijkskas is ongelooflijk lang en heel veel gesubsidieerd aan de eigen woning. Dat is een andere politieke weging van de getallen, natuurlijk. Die maakt hij niet. Naar aanleiding daarvan komt hij op zijn vraag aan de regering. Hij heeft de complexiteit van de regeling geschetst. Er zijn natuurlijk tal van discussies over geweest en er is ook veel literatuur over. Ik zie achter de heer Van Rij de schaduw van Leo Stevens, denk ik, die daarover ook heeft gepubliceerd. Die zegt: breng het dan naar box 3 of maak het simpel en overzichtelijk. Er zijn meerdere mensen die daarover spreken. De heer Van Rij vraagt de regering nu om een oordeel, maar heeft hij zelf een gedachte die hij daarbij wil ontwikkelen? Of is het louter het vaststellen van complexiteit?

De heer Van Rij (CDA):

Wat de vraag betreft over het budgettaire belang het volgende. U heeft gelijk dat jarenlang — dat is overigens ook altijd beleid van het CDA geweest, decennialang — het eigenwoningbeleid is gestimuleerd. Dat is in het verleden eigenlijk altijd gedaan door de hypotheekrenteaftrek volledig aftrekbaar te laten zijn. Naar ik denk terecht heeft het inzicht terrein gewonnen dat daar grote risico’s aan zitten. Nu zie je dat steeds meer mensen eigen vermogen in de eigen woning stoppen, onder meer met gebruik van de wet-Hillen maar ook sinds de wijziging in 2013. Als je nu een nieuwe lening aangaat, moet je aflossen in 30 jaar. Je ziet dus een verschuiving van vreemd vermogen naar sparen met de eigen woning, om het zo te noemen. Wij zouden graag het debat willen aangaan over de vraag in hoeverre je dat niet als overheid moet stimuleren. Vervolgens krijg je de vraag: tot op welke hoogte? Dat is een heel terecht punt, want dat moet weer niet de nieuwe openeindregeling worden. Zijn wij al zover? Nee, wij zijn nog niet zover.

Uw tweede vraag, als ik het zo mag analyseren, is: waarom vraagt u eigenlijk naar de complexiteit, want die ziet u zelf toch ook wel? Daar zitten inmiddels zo veel inconsistenties in, ook in de uitvoering, dat het in de uitvoering echt een probleem is, niet alleen bij de burger maar ook bij de Belastingdienst. De vraag is of we met de huidige wet al vereenvoudigingen kunnen doorvoeren. De staatssecretaris heeft in de Tweede Kamer al een evaluatie van die regeling toegezegd voor 2020. Ik wacht het antwoord van het kabinet hierop nog even af, als u het goedvindt. We zullen er in tweede termijn nog wel op terugkomen.

De voorzitter:

Dank u wel. O nee, u was nog niet klaar. Neem me niet kwalijk.

De heer Van Rij (CDA):

Ik ben bijna klaar; aan dat schaatsen komt een einde.

Mevrouw de voorzitter. Het regeerakkoord kondigt een heel maatregelenpakket aan met betrekking tot de veranderingen in het pensioenstelsel. Ik vat kort samen. De zogenoemde doorsneesystematiek wordt afgeschaft. Voor alle contracten wordt een leeftijdsonafhankelijke premie verplicht en de deelnemers krijgen een opbouw die past bij de ingelegde premie. Mensen blijven risico’s delen, sociale partners ontwikkelen een nieuw pensioencontract, er blijft sprake van een collectieve uitkeringsfase en er komt een collectieve buffer. Het stelsel kent keuzevrijheid als uitgangspunt. Aldus het regeerakkoord.

Ook is er een bedrag van 1 miljard gereserveerd om in fiscale zin de doorsneesystematiek aan te pakken. Kan de staatssecretaris daarover al wat specifieker zijn? Wij weten uit ervaring in dit huis dat de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer een zeer lange weg heeft moeten afleggen, alvorens daar een parlementaire meerderheid voor ontstond. Deze wet is op 1 april jongstleden vertraagd ingegaan, nadat vorig jaar door de voorganger van deze staatssecretaris van Financiën werd besloten tot een novelle. Wanneer kan de staatsecretaris overigens aangeven hoeveel belastingplichtigen hebben gekozen voor een afkoop in 2017?

Ten slotte, mevrouw de voorzitter, kom ik tot een afronding. Ten aanzien van het Belastingplan 2018 en de overige wetsontwerpen heeft de CDA-fractie naar behoren antwoord gekregen op de schriftelijke vragen, waarvoor dank. Onze complimenten voor de snelheid en, in algemene zin, ook de duidelijkheid van de antwoorden. Met belangstelling zien wij uit naar de notitie over het belasten van het reële rendement, zoals die door de staatssecretaris voor begin volgend jaar is toegezegd. Dat klinkt voortvarend! Ten slotte brengen wij de problematiek van de grenswerknemers onder uw aandacht, zoals die gisteren ook beschreven is in Het Financieele Dagblad. Het gaat dan om belastingplichtigen, met name uit Duitsland en België, die straks via een heel omslachtige procedure de algemene heffingskorting moeten terugvragen. Zou u daarop willen reageren? Heeft u daar in administratieve zin niet een betere oplossing voor? Wij hebben veel vertrouwen in beide bewindslieden en wachten met interesse hun antwoorden op onze vragen af.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Van Rij.

Ik kijk even naar de klok. Ik zou de heer Postema nog het woord kunnen geven, maar mevrouw Sent niet. Is het zo dat u zo aan elkaar gekoppeld bent, of dat mevrouw Sent zegt: soit? Ik zie dat u niet zo vastzit aan mevrouw Sent, mijnheer Postema. Ja, wel ideologisch politiek gezien, maar op dit moment kan het wel even. U heeft het woord, mijnheer Postema.