Plenair Gerkens bij behandeling Onderwijs in de Engelse, Duitse of Franse taal



Verslag van de vergadering van 22 september 2015 (2015/2016 nr. 1)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 16.43 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Gerkens i (SP):

Voorzitter. Ik begin met mevrouw Nooren vanaf deze plek te feliciteren met haar maidenspeech. Ik kijk uit naar de vele debatten die wij samen zullen hebben.

Afgelopen week zat ik in de trein met een groep jongedames. Zij bespraken veelgemaakte taalfouten, zoals "zich irriteren" in plaats van "zich ergeren". Ze klaagden over een studiegenoot die slecht Nederlands sprak en toch een hbo-opleiding kon doen. U kent ze wel, voorzitter, deze klachten, want ook in de politiek wordt vaak gesproken over taalachterstand. Dit kabinet voerde er zelfs de omstreden taal- en rekentoets voor in. Niet zelden spreek ik mensen die onze lidwoorden en aanwijzend voornaamwoorden niet juist gebruiken: "de gras, deze nummer, die boek." Taal is zeg maar echt mijn ding, zegt Paulien Cornelisse. Het is prachtig zoals zij de kunst van de Nederlandse taal voor een groot publiek helder kan maken. Helaas zijn mensen zoals zij zeldzaam aan het worden. Het spelen met woorden was een aantal decennia geleden de kracht van cabaretiers. Ze gebruikten het spel van taal in hun conferences en kregen zo menig lacher op hun hand. Ik kan de Kamer heden ten dage Kees Torn van harte aanbevelen. Taal is de essentie van onze cultuur, van iedere cultuur. Typisch Nederlands zijn woorden als "lekker" en "gezellig". De rijkheid van deze twee woorden maakt dat ze haast niet te vertalen zijn.

De Nederlandse taal lijkt ook haar beperkingen te hebben. Maar weinigen vermoeden dat het Nederlands een waardige plek in de wereld van de taal inneemt. Het is een van de 40 meest gesproken talen ter wereld, een wereld die meer dan 6.000 gesproken talen kent. 23 miljoen mensen spreken Nederlands en in Europa neemt het Nederlands een achtste plek in. Het Woordenboek der Nederlandse Taal is het grootste ter wereld: er staan maar liefst 400.000 woorden in. Nederlands, met recht een taal om trots op te zijn.

Taal is ook het meest krachtige instrument in de politiek. Vele kabinetten zijn meesters gebleken in het gebruik van eufemismen. Zo gaat er geen bank failliet, maar tegenwoordig valt een bank om. We kennen geen armen, maar sociaaleconomisch zwakkeren. En een ongelukkige handeling wordt gebruikt voor het toegeven van stommiteiten. Opmerkelijk is overigens dat in de 20ste eeuw het aantal eufemismen op sociaal terrein is toegenomen. Ik hoef maar te verwijzen naar het debat van vorige week, waar de heer Pechtold het voornemen uitsprak om zich minder van clichés te bedienen. Ze zijn bekend: "wisselen", "klip-en-klaar", "het is linksom of rechtsom", "met alle respect", "van tweeën één", noem ze maar op. Eenieder die het debat heeft gemist, raad ik aan de toespraak van de heer Holdijk bij het verlaten van deze Kamer te lezen. Een toespraak met afgewogen woorden, ieder woord vol betekenis, kort, krachtig en welbespraakt. Met deze inleiding besef ik terdege dat ik nu goed op mijn woorden zal moeten letten!

De basis voor onze taal is niet alleen het taalonderwijs, maar ook het dagelijks gebruik ervan. Voertaal zorgt voor een beter taalgebruik. Dat is precies de achterliggende gedachte van dit wetsvoorstel. Vreemde talen mogen de voertaal worden op de basisschool. Mijn fractie heeft hier grote zorgen over. Om te beginnen baseert de staatssecretaris zich op onderzoeken die niet eenduidig zijn. Zo blijkt dat anderstalige kinderen die ondergedompeld worden in tweetalig onderwijs betere resultaten behalen. Maar daarbij is niet onderzocht of dit komt doordat deze kinderen academisch sterker zijn dan anderstalige kinderen op het regulier onderwijs. Toen ik, op zoek naar middelbaar onderwijs voor mijn jongste kind, vorig jaar de voorlichtingsavond van een tto-school bezocht, werd daar een aantal malen herhaald dat dit onderwijs wordt gekozen door kinderen die een extra uitdaging kunnen gebruiken, anders deden ze dit niet. Zo stelt ook de expert Fred Genesee dat kinderen die moeite hebben met leren, zich bewijsbaar kunnen redden in tweetalig onderwijs. Maar hij zegt wel expliciet dat er nog geen onderzoek is gedaan naar kinderen met ernstige taalproblemen. Er is geen gedegen onderzoek naar het verwerven van de Nederlandse taal tijdens tweetalig onderwijs aan anderstaligen, ook niet bij kinderen met een taalachterstand. Ik wil erop wijzen dat dit niet alleen allochtone kinderen zijn, maar ook kinderen die Nederlands als moedertaal hebben. Kinderen met een taalachterstand sluiten de basisschool af met een woordenschat van 10.000 woorden, waar kinderen zonder taalachterstand er 17.000 kennen. Dat betekent dat deze kinderen al in de eigen taal moeite hebben, kennis te verwerven van de andere vakken, laat staan in een vreemde taal. De zo belangrijke schooljaren in het primair onderwijs worden kwetsbaar door de invoering van tweetalig onderwijs, zeker zolang de onderzoeken nog geen uitsluitsel kunnen geven over dit risico.

De SP-fractie heeft nog een andere zorg. Immersie- of onderdompelingsonderwijs is een vorm van onderwijs die de voorkeur geniet van ouders die een uitdaging zoeken voor hun kind. Er zullen scholen zijn die deze kans aangrijpen om bij de poort te gaan selecteren. Na groep 1 en 2 blijkt al snel welke leerlingen deze uitdaging met gemak wel aankunnen en welke toch maar beter met zachte hand naar een reguliere school kunnen worden verwezen. Hoewel mijn fractie zeer voor differentiatie in het basisonderwijs is, is zij niet voor differentiatie tussen scholen, maar voor maatwerk binnen de scholen. Deze ontwikkeling heeft vervolgens niet alleen gevolgen voor het basisonderwijs, maar ook voor het vervolgonderwijs. De leerlingen zullen instromen op een divers taalniveau. Dat geeft het voortgezet onderwijs een nieuwe uitdaging, zeg maar gerust een nieuwe belasting. Op welke wijze denkt de staatssecretaris dit dan op te lossen?

Ook zien wij het risico van verhoogde vrijwillige ouderbijdragen om docenten te kunnen aanstellen die het immersieonderwijs kunnen gaan geven. Sociale druk maakt dan dat een ouder die het niet kan betalen, toch tot een andere schoolkeuze gedwongen is. Daarmee vervalt het gelijkheidsbeginsel van ons basisonderwijs. Maar daarnaast biedt het wetsvoorstel geen randvoorwaarde, anders dan de hoeveelheid tijd waarin het immersieonderwijs mag worden gegeven. Dat roept veel vragen op. Hebben we dan straks een native speaker in de vreemde taal die Nederlandse geschiedenis gaat geven? Of hebben we pabo-docenten die de geschiedenis in de Engelse, de Duitse of de Franse taal gaan geven?

Het moge duidelijk zijn dat mijn fractie geen voorstander is van immersie op het basisonderwijs. Dat wil niet zeggen dat mijn fractie de achterliggende gedachte niet begrijpt. Op jonge leeftijd leert men makkelijker een taal, zo wordt gesteld. Klopt dat? Ik lees enkele conclusies voor van een review van de onderzoeksliteratuur, gedaan door de Universiteit van Leiden, over het effect van vroeg-Engels op de basisschool. Daarbij is gekeken naar de effecten van volledig en gedeeltelijk immersie-onderwijs en vroegtijdig taalonderwijs. "Zowel uit onderzoek naar immersieonderwijs als naar regulier vvto is bekend dat bij dezelfde hoeveelheid input leerlingen die later starten vrijwel in alle aspecten van de taalvaardigheid beter kunnen presteren dan kinderen die vroeg starten. Late starters leren sneller, omdat ze verder zijn in hun cognitieve ontwikkeling en ook omdat ze gebruik maken van vaardigheden die ze in de eerste taal hebben ontwikkeld. Kinderen die eerder starten, presteren even goed als en soms beter dan leerlingen die later starten, omdat ze substantieel meer input hebben gehad en zelfs dan niet altijd. Dit is in tegenspraak met wat bekend is uit onderzoek over tweetaligheid en het leren van een tweede taal buiten de schoolcontext. Daar wordt de hypothese "jong is beter" wél bevestigd. Maar deze resultaten moeten niet zonder meer worden toegepast op het leren van een vreemde taal in een formele onderwijssituatie, waarin de hoeveelheid en de variëteit van de input door het curriculum worden bepaald. Aan het einde van het voortgezet onderwijs lijken vroege starters in het immersieonderwijs alleen beter op bepaalde vormen van luistervaardigheid."

Dit is een stevige conclusie: er is nagenoeg geen voordeel van vroegtijdig immersieonderwijs. Dat lijkt de gedachte te steunen dat die positieve resultaten eerder komen door begaafde kinderen die een extra uitdaging kunnen gebruiken dan door het immersieonderwijs zelf. Dit roept op zijn minst twijfel op over het wetsvoorstel. Is de staatssecretaris dit met mij eens? Kent hij dit onderzoek van de Universiteit van Leiden? Wat is zijn reactie op deze bevindingen?

Zoals gezegd begrijpt mijn fractie de achterliggende gedachte. Wat mijn fractie niet begrijpt, is het daarop volgende argument van de staatssecretaris: "Vanwege economische redenen is het beter zo snel mogelijk een vreemde taal te leren." Hoe eerder, hoe beter, lijkt de gedachte. Minister Asscher bereidt een wet voor die het mogelijk maakt om op de kinderopvang 50% van de tijd een vreemde taal te spreken. Ik vraag me trouwens af hoe dat praktisch gemeten gaat worden, maar daar zullen we het in het kader van dat wetsvoorstel nog wel over hebben.

Ik citeer de staatssecretaris weer: "Dit wetsvoorstel biedt jongeren een betere kans op banen bij multinationals." Nederlanders een betere kans op banen bij multinationals. Welk probleem lossen we hiermee op, vraag ik aan de staatssecretaris. Hebben we nu een tekort aan Nederlanders die werken bij een multinational? Als dat het doel is, waarom geven we dan geen Chinees, Arabisch, Russisch of Spaans? Frans en Duits komen niet eens in de top tien van de talen voor. Waarom heeft de staatssecretaris dan niet gekozen voor een van deze talen? Het meest bevreemdt mij de onderliggende aanname dat wij het zo slecht doen met ons vreemdetaalonderwijs. Ik hoor werkelijk mijn leven lang in het buitenland telkens weer de verbazing over de beheersing van vreemde talen door Nederlanders. Wij leren de basis van Duits, Engels, Frans en ook Spaans. Op het voortgezet onderwijs biedt men vaak ook Chinees of nog andere talen aan. De Nederlander is koploper in de beheersing van vreemde talen. 75% van de Nederlanders zegt een tweede taal goed te beheersen.

Opnieuw vraag ik de staatssecretaris welk probleem wij hier oplossen. Wat is zo prangend dat we op basis van twijfelachtige onderzoeken dit wetsvoorstel moeten doorvoeren? Is ons talenonderwijs in Nederland dan zo slecht dat Nederlanders geen buitenlandse carrière kunnen krijgen? Ik ken anders voldoende mensen die zich voor werk over de grens gevestigd hebben, overigens niet alleen in Vlaanderen.

Hier ligt een wetsvoorstel dat de tweedeling in het onderwijs versterkt, onbekende effecten heeft op kinderen met een taalachterstand, geen bewezen meerwaarde heeft en over het geheel gezien misschien geen schade aanricht aan de Nederlandse taalontwikkeling, maar zeker ook niet zorgt voor versterking en verrijking van onze mooie taal. Als de SP-fractie de balans opmaakt, komt zij tot de conclusie dat het zeer twijfelachtig is dat dit wetsvoorstel een positieve bijdrage levert. We wensen op z'n minst een langjarig onderzoek naar de hiaten in de bestaande onderzoeken. Tot die tijd is niet duidelijk dat immersieonderwijs op jonge leeftijd daadwerkelijk effectiever is dan regulier taalonderwijs.

Omdat ik met haar begon, sluit ik ook graag af met een kort citaat van Paulien Cornelisse. Zij beschrijft een hedendaags gesprekje. "Helder? Ja. Nee, als ik vraag "helder?", moet jij antwoorden "helder". Oké. Helder? Helder."

Ik kijk met belangstelling uit naar de beantwoording door de staatssecretaris.

De heer Bruijn i (VVD):

Ik heb het onderzoek van de Onderwijsraad van enige tijd geleden er nog eens bij gepakt. Wat mevrouw Gerkens zegt, klopt. De eigen ervaring van Nederlanders over hun eigen taalbeheersing is hoog. Veel respondenten geven aan dat ze zelf op het niveau van een vergevorderde zitten. Maar als je toetst of dat ook zo is, blijken ze vaak te zitten op het niveau van een beginner of een gevorderde. Ander onderzoek uit 1998 laat zien dat veel bedrijven ontevreden zijn over de beheersing van vreemde talen door Nederlanders en daarom kiezen — dus toen al — voor buitenlanders. Dat geldt zeker voor grote bedrijven en inmiddels ook voor kleine bedrijven, waarvoor taalbeheersing belangrijk is. Kleine bedrijven moeten immers steeds vaker exporteren et cetera. Doen we er niet verkeerd aan om te blijven hangen in dat adagium dat onze taalbeheersing in Nederland zo goed is? Volgens de Onderwijsraad is dat niet zo. Maken we geen denkfout als we ervan uitgaan dat het wel goed zit en het vervolgens maar laten liggen?

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik ben blij dat de heer Bruijn een vraag beantwoordt die ik aan de staatssecretaris heb gesteld. Je kunt je overigens ook afvragen wat dan de reden is van die onvoldoende taalbeheersing die de Onderwijsraad constateert. Als dat het probleem is, is dit dan de oplossing? Dat is de vraag. Het onderzoek van de universiteit van Leiden toont aan dat immersieonderwijs alleen een voordeel heeft als je meer dan 50% van de onderwijstijd immersieonderwijs geeft en daarmee vroeg start. Dan lost dit wetsvoorstel dat probleem dus niet op, want dan moet je veel eerder kijken naar de manier waarop we het onderwijs kunnen versterken op een latere leeftijd waarop leerlingen, naar blijkt, dit ook makkelijk leren. We hebben hier ook geen discussie over het tweetalig onderwijs op het middelbaar onderwijs, het gaat echt over de vroege starters. Hierover is gezegd dat dat geen voordeel heeft. Als de heer Bruijn zegt dat er een probleem is, wil ik daarin best met hem meegaan. Dan denk ik echter nog steeds dat dit niet de oplossing is.

De heer Bruijn (VVD):

Een kleine correctie. Het onderzoek van Leiden laat zien dat het voordeel beperkt is en groter wordt naarmate het percentage wordt verhoogd. Ik heb de regering gevraagd om het percentage te gebruiken als richtsnoer, niet als maximum, en dat percentage in de toekomst misschien uit te breiden. Ik denk dat we op één lijn zitten. Naarmate het percentage immersieonderwijs hoger wordt, is het voordeel groter. Dat wijst onderzoek in Leiden ook uit, net zoals het onderzoek van de Onderwijsraad dat eerder al uitwees. Doen we komende generaties niet tekort door het onderzoek verkeerd te citeren en te zeggen "laten we maar geen vreemdetaalonderwijs toestaan", terwijl dit al op 1.000 scholen in Nederland gebeurt omdat ouders en leraren ervan overtuigd zijn, samen met de werkgevers, dat dit voor onze economie maar ook sociaal-cultureel essentieel is.

Mevrouw Gerkens (SP):

De heer Bruijn presenteert even een aantal conclusies waar ik het niet allemaal mee eens ben. Het is een beetje een drogredenering. Allereerst is de SP geen tegenstander van vreemdetaalonderwijs. We hebben het hier over immersieonderwijs. De heer Bruijn stelt voor om als het kan het percentage immersieonderwijs zo snel mogelijk te verhogen. Mijn ervaring is echter dat daar waar tweetalig onderwijs wordt gegeven, meestal in de onderbouw, leerlingen in de bovenbouw de vaktermen in het Nederlands niet kennen. Dan komen we bij een totaal andere discussie, namelijk die over de vraag of we het Nederlands nog wel als taal moeten houden of niet. De heer Bruijn is bereid om die discussie aan te gaan. Mijn antwoord daarop is: ja, onze taal is rijk genoeg om te behouden. We moeten daar sterk en krachtig in zijn. Ik denk dus nog steeds dat dit het probleem dat er volgens de heer Bruijn is, niet oplost.