Plenair Sent bij behandeling Aanpak schijnconstructies



Verslag van de vergadering van 26 mei 2015 (2014/2015 nr. 32)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.03 uur


Mevrouw Sent i (PvdA):

Voorzitter. De arbeidsmarkt van de eenentwintigste eeuw kenmerkt zich door een sterke dynamiek en een door de vergrijzing naar achter schuivende pensioendatum. Mensen zullen langer doorwerken en daarbij vaker wisselen van baan. Dit vraagt om een stevig fundament van hechte en solide arbeidsrelaties, waarbij werkgevers en werknemers bereid zijn in elkaar te investeren. Het sociaal akkoord en de daaruit voortvloeiende Wet werk en zekerheid zijn een belangrijke stap naar een eerlijkere arbeidsmarkt. Mensen met flexibele contracten krijgen meer zekerheid en werknemers krijgen een betere bescherming. Voor werkgevers wordt het aantrekkelijker om iemand in vaste dienst te nemen, mede omdat het ontslagrecht sneller, eenvoudiger en eerlijker wordt.

Vandaag bespreken we een volgende stap naar eerlijk werk tegen fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden: de Wet aanpak schijnconstructies. Deze bevat een aantal concrete maatregelen om misstanden tegen te gaan. Zo worden de bevoegdheden van de inspectie uitgebreid, mag het salaris niet meer "contant" worden uitbetaald — controle was daardoor onmogelijk — en is het "verrekenen" van allerlei vaak vage betalingen en toelagen met het salaris niet langer toegestaan. Daardoor hield een werknemer vaak veel minder dan het wettelijk minimumloon over.

Het voorliggende wetsvoorstel introduceert ook een uitgebreide ketenaansprakelijkheid. Die maakt het makkelijker om bij ingewikkelde constructies, waarbij vaak een keten van bedrijven is betrokken, meer schakels dan alleen de directe werkgever aan te spreken. Ten slotte worden bedrijven die bewust de fout ingaan, met naam en toenaam bekend gemaakt.

De PvdA steunt de voortvarende aanpak door de regering van uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt. Wij zijn verheugd over de inzet van de regering op het terrein van handhaving, voorlichting en internationale afspraken. Wij zijn blij met de uitbreiding van het aantal arbeidsinspecteurs, het verstevigen van de aanpak malafide uitzendbureaus (AMU) en een nauwere samenwerking tussen inspectie en sectoren. Ook zien wij het voorliggende wetsvoorstel als een volgende noodzakelijke stap tegen misstanden. Teneinde ons ervan te verzekeren dat dit ook daadwerkelijk een stap in de goede richting is, leg ik graag een aantal vragen voor aan de minister.

Een potentieel knelpunt is de termijn waarbinnen het wetsvoorstel in werking kan treden. De beoogde invoeringsdatum van het voorliggende wetsvoorstel is 1 juli aanstaande. Daarmee krijgen sectoren naar het oordeel van mijn fractie onvoldoende tijd om een sectoraal keurmerk te ontwikkelen. De minister meent dat een dergelijk keurmerk een "nice to have" en geen "need to have" is. Echter, het ontbreken van een dergelijk keurmerk brengt in de tussenperiode additionele administratieve lasten met zich mee. Voorts dragen de keurmerken bij aan de rechtszekerheid en de handhaving. Naar onze mening dient dit zeer serieus meegewogen te worden bij de inwerkingtredingstermijn van het voorliggende wetsvoorstel. Graag vragen wij de minister of hij deze mening met ons deelt en welke consequenties hij bereid is daaraan te verbinden.

Ook tijdens de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel in de Tweede Kamer is gewezen op de mogelijke gevolgen van het feit dat verrekeningen met en inhoudingen op het loon als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel niet zijn toegestaan. Denk aan de zorgverzekering van arbeidsmigranten. Zo zou het aantal onverzekerden, wanbetalers en onterecht verzekerden binnen de groep arbeidsmigranten als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel kunnen toenemen. Of denk aan de naleving van wetgeving op gebied van werken en wonen. Zo zou het minder transparant worden van de betaling van huisvestingskosten door de tijdelijke arbeidsmigrant deze naleving kunnen belemmeren. De minister heeft de Tweede Kamer toegezegd om voor 1 juni aanstaande de voors en tegens van het toestaan van inhoudingen op het wettelijk minimumloon op basis van een schriftelijke volmacht van de werknemer voor betalingsverplichtingen van de werknemer voor huisvesting en ziektekostenverzekering in beeld te brengen. De minister zal deze brief ook naar onze Kamer sturen. Kan hij ons toezeggen dat deze ons zal bereiken voorafgaand aan de verwachte stemming over het voorliggende wetsvoorstel op 2 juni aanstaande?

Voorzitter. Graag vraagt de PvdA aandacht voor constructies om te ontsnappen aan de Wet aanpak schijnconstructies. Zo is er een uitzondering op de verplichting het loon giraal te betalen als er sprake is van dienstverlening aan huis op basis van een arbeidsovereenkomst. Dit valt onder de Regeling dienstverlening aan huis, waarin de zorgverlener minder recht heeft terwijl de opdrachtgever geen premies en belastingen hoeft af te dragen. Bestaat hier eigenlijk niet nog meer het gevaar van een schijnconstructie? Immers, men kan zich afvragen of thuiszorginstellingen of andere bemiddelingsinstanties niet doorgaans zo veel werkgeverstaken vervullen dat zij en niet de zorgvrager moeten worden aangemerkt als werkgever. Graag horen wij een beoordeling van de minister en vernemen wij zijn voornemens op dit terrein.

Ook is er een uitzondering voor vervoers- en expeditieovereenkomsten. Immers, vervoer van personen en goederen is bij wet uitgezonderd van de overeenkomst van opdracht en vervoer valt niet onder de overeenkomst van aanneming van werk. Vooralsnog is de ketenaansprakelijkheid derhalve niet van toepassing op vervoers- en expeditieovereenkomsten. Acht de minister dit wenselijk? Toegegeven, gezien de specifieke aard van dergelijke overeenkomsten en gegeven de omstandigheden waaronder werknemers werkzaamheden verrichten in deze ketens, zou het in de praktijk niet eenvoudig zijn voor werknemers om hun recht te effectueren. Desalniettemin vragen wij de minister te bezien of dergelijke overeenkomsten ook onder het toepassingsbereik van de ketenaansprakelijkheid voor het loon kunnen vallen.

De regering meent dat de inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer — artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden — gerechtvaardigd wordt door het belang van openbaarmaking. Immers, het bereiken van transparantie vergt altijd de openbaarheid van stukken. De minister geeft in de memorie van antwoord aan dat de inmenging in de persoonlijke levenssfeer steeds zal worden meegewogen in de nader te maken keuzes in de lagere regelgeving. Maar wat nu als de gewenste openheid alleen gecreëerd kan worden met ongewenste inmenging? Dat behoeft naar de mening van mijn fractie nadere toelichting. Graag nodigen wij de minister uit dit te doen tijdens dit plenaire debat.

De situatie in de landen rondom ons mag ook niet onbesproken blijven waar het gaat om de aanpak van schijnconstructies. Zo is de Europese handhavingsrichtlijn een belangrijke stap om op EU-niveau schijnconstructies te voorkomen en aan te pakken. Daarnaast streeft de regering naar een aanpassing van de Detacheringsrichtlijn, zo schrijft de minister in de memorie van antwoord. Deze richtlijn garandeert alleen de minimumarbeidsvoorwaarden voor werknemers die vanuit een andere lidstaat worden gedetacheerd, maar sociale zekerheid en pensioenen bijvoorbeeld niet. Het gevolg is een verschil in arbeidsvoorwaarden tussen werknemers in dienst bij Nederlandse werkgevers en vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers die voor de Nederlandse werkgevers werken. De minister schrijft in de memorie van antwoord dat dit verschil in arbeidsvoorwaarden leidt tot een ongewenste vorm van concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Wat doet hij op Europees niveau om dit tegen te gaan? Wij vernemen dit graag van de minister.

Graag wil ik, ter afsluiting, de hoop uitspreken dat het wetsvoorstel dat regelt dat het wettelijk minimumloon en de minimumvakantiebijslag ook gaan gelden voor personen die tegen beloning arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht, door de Kamer aangenomen zal worden.

Met de regering acht de PvdA-fractie het ontoelaatbaar dat de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt omzeild bij degenen die onder vergelijkbare omstandigheden arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht. Met de regering vindt mijn fractie het van belang om de positie van kwetsbare opdrachtnemers te versterken door oneigenlijk gebruik van de overeenkomst van opdracht aan te pakken.

De heer Backer i (D66):

Ik was even bezorgd, maar het wetsvoorstel dat mevrouw Sent nu benoemt, staat niet op de agenda vandaag. Dit is dus een vooruitblik van mevrouw Sent?

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik vind het belangrijk om wetsvoorstellen in een breder perspectief te plaatsen. Dat hoort bij onze taak als Eerste Kamer. Om die reden vormt het plenaire debat een aanleiding om het nog even kort over dat wetsvoorstel te hebben.

De heer Backer (D66):

Dat zal ik straks ook doen.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik verheug me erop.

Het voornoemde wetsvoorstel zet hiertoe een belangrijke stap. Dat neemt niet weg dat wij geen zorgen hadden met betrekking tot het wetsvoorstel, over de relatie met andere wetgeving, over de groep waarop het wetsvoorstel betrekking heeft, over de aantallen die het betreft, over de benodigde financiële middelen, over de handhaving van het wetsvoorstel en over additionele mogelijkheden. In zijn mondelinge beantwoording en schriftelijke reactie heeft de minister onze zorgen op overtuigende wijze weggenomen. De PvdA-fractie meent dan ook dat uitbreiding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag zoals deze in het verleden heeft voorgelegen en binnenkort weer voor ons ligt, een belangrijke aanvullende stap is in de aanpak van schijnconstructies.

Ten slotte spreek ik graag de hoop uit dat de fiscale prikkels die aanzetten tot schijnzelfstandigheid, door de regering worden aangepakt. De PvdA staat voor een eerlijke en evenwichtige fiscale behandeling van werknemers ten opzichte van zelfstandigen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de risico's die ondernemers lopen en met de kosten van verzekering voor ziekte en ouderdom. Anderzijds dient schijnzelfstandigheid te worden tegengegaan en moet worden voorkomen dat louter fiscaal gedreven "ondernemerschap" het draagvlak onder onze sociale zekerheid uitholt. De keuze tussen loondienst of zelfstandigheid dient een reële keuze te zijn. Is de minister dat met ons eens? Zo ja, tot welke initiatieven leidt dit van zijn kant en die van de regering?

Na deze afsluitende woorden kijk ik met mijn fractie uit naar de antwoorden van de minister.