Plenair Geerdink bij behandeling Pakket Belastingplan 2024



Verslag van de vergadering van 11 december 2023 (2023/2024 nr. 11)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 20.28 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Geerdink i (VVD):

Voorzitter. Allereerst, van harte gefeliciteerd, collega Heijnen, met de inspirerende maidenspeech.

Ik ga van de fiscaal econoom Heijnen naar de emeritus hoogleraar fiscale economie Leo Stevens, die op nuchtere wijze verwoordde wat er dit jaar gebeurde met de fiscale wetsvoorstellen die behandeld werden in de Tweede Kamer. Hij beschreef de nacht van 26 oktober als de nacht van het onbesuisd herverdelen, waardoor wij als leden van de Eerste Kamer de ravage na twintig aangenomen amendementen en ongeveer evenveel aangenomen moties op de zeventien wetsvoorstellen mogen beoordelen: rammelende dekkingen, geen of inderhaast opgestelde uitvoeringstoetsen, ontbrekende grondige effect- of impactrapportages, met onbekende ramingen vanwege het ontbreken van de tijd. Het is onverantwoorde wetgeving.

De demissionaire staatssecretaris heeft namens de regering diverse negatieve appreciaties uitgebracht op de amendementen en opgeroepen tot bezinning, maar het mocht niet baten. Er ligt een Belastingplan 2024 voor met zeer negatieve effecten op het vestigingsklimaat, zeer negatieve effecten op de concurrentiekracht van Nederland en zeer negatieve effecten op het innovatieve vermogen van Nederlandse ondernemingen, waarin bedrijven en ondernemers niet gekoesterd worden maar zwaar belast worden. U heeft allen de berichten op de voorpagina van Het Financieele Dagblad gelezen van zowel de fiscale adviseurs, die zich afvragen waar we met fiscaal Nederland naartoe gaan, als het bedrijfsleven, dat zich afvraagt wat ze moeten antwoorden op de vraag waarom ze nog in Nederland gevestigd zijn en niet weten wat er nog in het verschiet ligt.

Grondig voorbereide wetgeving is een voorwaarde voor een betrouwbare overheid. Onvoorspelbaarheid en het ontbreken van bestendige lange lijnen zijn funest voor het Nederlandse ondernemingsklimaat. Wij kunnen in de Eerste Kamer een wetsvoorstel aanvaarden of verwerpen, om toezeggingen vragen of via moties het kabinet oproepen van gedachten te veranderen. De centrale vraag van vandaag is hoe de staatssecretaris denkt de schade te beperken of af te wenden.

U mag best weten dat de VVD-fractie serieus worstelt om voor het Belastingplan 2024 te stemmen, omdat we de uitvoeringsconsequenties en de impact van de amendementen niet kunnen beoordelen. Daarbij hebben we afgewogen: de koopkrachtmaatregelen die in het Belastingplan overeind zijn gebleven versus de in het Belastingplan bij amendement opgenomen — we hebben het daar al eerder over gehad — versoberde 30%-regeling, de afgeschafte inkoopfaciliteit, de verhoogde bankenbelasting en on top de additionele verhogingen van de box 2- en box 3-tarieven met een ontwrichtend effect op het globale evenwicht tussen ib-ondernemers en dga's. Ook de andere wetsvoorstellen die ik vandaag namens mijn fractie behandel, beoordelen we kritisch. We hebben met elkaar afgesproken dat we ons definitieve oordeel laten afhangen van de plenaire behandeling van het Belastingplan vandaag en morgen.

Voorzitter. We hebben onze economische groei, onze welvaart en ons welzijn te danken aan hardwerkende ondernemers, innovatieve start-ups, solide familiebedrijven, het ijzersterke mkb en wereldwijd opererende bedrijven. Allemaal dragen ze bij aan herstel en groei, scheppen ze banen en maken ze innovatieve producten of bieden ze innovatieve diensten aan. Zonder ondernemers is de overheid nergens. Het geld dat de overheid uitgeeft, moet namelijk eerst verdiend worden. We moeten ondernemerschap dus blijven aanmoedigen. Dat is en blijft de rode draad in alle plenaire bijdragen van de VVD over de belastingplannen door de jaren heen.

In deze bijdrage aan het debat over het Belastingplan zal ik namens mijn fractie acht pijnpunten langslopen om de afweging om voor of tegen de wetsvoorstellen te stemmen aan te scherpen. Ik begin met de afschaffing van de inkoopfaciliteit eigen aandelen voor beursgenoteerde vennootschappen. Dit raakt grote bedrijven. Het lijkt alsof grote bedrijven tegenover het mkb staan, maar dat is natuurlijk niet zo. Bedrijven, groot en klein, zijn van elkaar afhankelijk. Als een grote chipmachinemaker uit Eindhoven vertrekt, heeft dat ook gevolgen voor de schilders, de loodgieters, de bloemisten en de bakkers in Eindhoven en omstreken. Grote bedrijven zijn essentieel voor ons innovatievermogen, voor verduurzaming, voor verdigitalisering en voor nog veel meer. Ze zijn goed voor 70% van de private R&D-uitgaven. Ze zijn hard nodig voor de grote transities waar het land voor staat. Grote bedrijven scheppen ongeveer 1,5 miljoen directe voltijdbanen en ze zijn indirect te relateren aan 900.000 voltijdbanen binnen het mkb. Het mkb en grote bedrijven zijn van elkaar afhankelijk. Er is geen tegenstelling.

We moeten zorgvuldig omgaan met ons vestigingsklimaat, zeker als in de ons omringende landen, zoals België, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, de inkoop van eigen aandelen — want daar hadden we het over — in de meeste gevallen niet belast wordt met dividendbelasting. Over de inkoop van aandelen anders dan ter tijdelijke belegging wordt in Nederland in beginsel dividendbelasting geheven. De Wet op de dividendbelasting kent enkele uitzonderingen op dit uitgangspunt. Een van de uitzonderingen betreft de inkoopfaciliteit voor beursfondsen. Bij beursfondsen kan onder voorwaarden en tot bepaalde limieten de heffing van dividendbelasting achterwege blijven indien zij eigen aandelen inkopen. In de Tweede Kamer is het amendement aangenomen dat regelt dat die inkoopfaciliteit voor beursfondsen komt te vervallen.

De inkoop van aandelen is een strategisch instrument dat door ongeveer de helft van de in Nederland gevestigde beursfondsen wordt gebruikt. Waarom kopen die beursgenoteerde ondernemingen aandelen in? Aan een inkoop eigen aandelen liggen bedrijfseconomische redenen ten grondslag. Via de beurs halen bedrijven geld op bij aandeelhouders voor investeringen en innovaties. Het kan voorkomen dat een bedrijf meer geld in kas heeft dan het op dat moment nodig heeft, bijvoorbeeld door de verkoop van een bedrijfsonderdeel of bij onverwacht meevallende verkoopcijfers. Als er op dat moment geen verstandige investeringsmogelijkheid is, is het om verschillende redenen belangrijk dat dat geld terug kan naar de aandeelhouders. Daarmee wordt het risico op een vijandige overname verkleind. Denk aan een situatie waarin er veel geld in kas zit en de koers van het aandeel relatief laag is. Een andere belangrijke drijfveer is de wens van bedrijven om aandeelhouders met een langetermijnblik aan zich te binden. Dit zijn institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen die voor hun deelnemers goede rendementen moeten maken.

Kortom, een goede aandelenmarkt betekent een goed pensioen. Het afschaffen van de inkoopfaciliteit voor beursgenoteerde ondernemingen heeft dus veel meer impact dan het binnenhalen van extra dividendbelasting. Kan de staatssecretaris ingaan op de reacties vanuit de institutionele beleggers op de afschaffing van die inkoopfaciliteit? Liggen er al claims en, zo ja, aan welke orde van grootte moeten we dan denken?

Als bedrijven wegtrekken of geen aandelen meer inkopen of op zoek gaan naar andere vormen van onbelaste kapitaaldistributie via de route van het terugbetalen van gestort kapitaal, is de opbrengst van het afschaffen van de inkoopfaciliteit nul. Toch wordt een belastingopbrengst ingeboekt van jaarlijks 770 miljoen ter dekking van het amendement-Van der Lee c.s., terwijl het CPB eerder een raming heeft opgesteld van 800 miljoen. De VVD-fractie constateert dat er geen adequate onderbouwing van de raming ligt. Zonder adequate raming worden aanzienlijke risico's voor de schatkist genomen.

Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij alle macro-economische effecten van de inkoopfaciliteit eigen aandelen voor beursgenoteerde ondernemingen in kaart zal brengen? Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij exact in kaart brengt hoe andere Europese landen omgaan met de inkoop van eigen aandelen? Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om de belastingheffing rond de inkoop van eigen aandelen in Europees verband te coördineren of te harmoniseren? Kortom: kan er nog iets gedaan worden aan deze — ik quote — "onbesuisde herverdeling"? Wij overwegen een motie in tweede termijn op dit punt.

Pijnpunt nummer 2: de versobering van de 30%-regeling. De toon richting de grote bedrijven is de afgelopen jaren verhard. Onderzoek laat zien dat een op de vijf bedrijven overweegt om Nederland te verlaten. En eens vertrokken is altijd weg. Dat mogen we niet laten gebeuren. Er zijn de afgelopen jaren forse fiscale lastenverzwaringen geweest voor grote bedrijven. Een voorspelbare overheid, en dus ook voorspelbare fiscale regels, zijn van zeer groot belang voor ons vestigingsklimaat. Een aantrekkelijk en competitief vestigingsklimaat levert daarnaast de schatkist in de meest brede zin belastingmiddelen op, zo lezen we in de tweede nota naar aanleiding van het verslag. De haastig geamendeerde, thans doeltreffende 30%-regeling, met negatieve gevolgen voor het Nederlandse vestigingsklimaat, is dan ook in de ogen van de VVD zeer onverstandig.

Als de eerdergenoemde chipmachinemaker uit Eindhoven zijn aanwezigheid in de Verenigde Staten sterk uitbreidt, zoals vorige week in het FD stond, en de CTO letterlijk zegt "hier is het talent op ons terrein geconcentreerd en waar de mensen zijn, daar is waar je als bedrijf wilt zijn", is dat een stevig signaal naar ons. Wij in Nederland vinden het binden van buitenlands talent minder belangrijk dan andere landen in de wereld. Wij versoberen de 30%-regeling om nota bene geld te geven aan studenten die gestudeerd hebben zonder basisbeurs. Het moet niet of-of zijn, het moet en-en zijn. En internationaal talent aan ons binden, zodat onze bedrijven in Nederland blijven en onze studenten zicht op werk in Nederland blijven houden. En onze studenten het beste onderwijs bieden door de beste hoogleraar uit de wereld in Nederland onderwijs te laten geven met behulp van die 30%-regeling. En, net zo belangrijk, door de dramatische laaggeletterdheid bij onze jongeren in Nederland aan te pakken. Het is alle hens aan dek.

De versobering van de 30%-regeling moet geld opleveren. Het is de VVD onduidelijk wat dat versoberen de schatkist uiteindelijk gaat opleveren. Kan de staatssecretaris verduidelijken hoe het versoberen van een regeling die zal leiden tot fors minder gebruik, omdat er geen talent meer naar Nederland komt, leidt tot een hogere belastingopbrengst? In het zicht van de evaluatie van de 30%-regeling, daarbij tevens betrekkend de ET-regeling, de extraterritoriale kostenregeling, en de keuzeregeling partiële belastingplicht, vragen we de staatssecretaris dringend om de voorgenomen evaluatie naar voren te halen, liefst in het eerste kwartaal van 2024 af te ronden en op basis van deze evaluatie met een beter voorstel in het Belastingplan 2025 te komen dat minder schadelijk is voor onze economie. Kan de staatssecretaris dit toezeggen? Ook hierover overwegen wij een motie in te dienen in tweede termijn.

Dan naar het globale evenwicht, het derde pijnpunt vandaag. Bij de behandeling van het Belastingplan 2021 heeft de zeer gewaardeerde oud-collega Essers van het CDA bij motie verzocht om een onderzoek naar een meer neutrale behandeling van ondernemers in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting, omdat in het belastingrecht het uitgangspunt geldt dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden en ongelijke gevallen ongelijk, voor zover dat gerechtvaardigd wordt door de mate van het verschil. Uitgangspunt is tevens dat de aard van de activiteit bepalend dient te zijn voor bijvoorbeeld de rechtsvorm en dat de keuze voor de rechtsvorm zo min mogelijk wordt verstoord door de fiscaliteit. De brief van de staatssecretaris uit 2021 in reactie op de motie is helder. De gewenste neutraliteit, het gewenste globale evenwicht tussen ib-ondernemers en Vpb-ondernemers, wordt met name beïnvloed door de hoogte van de tarieven, de aanspraak op ondernemersfaciliteiten, verliesverrekening, belastinggrondslag, de fictieve of daadwerkelijke arbeidsbeloning en de mogelijkheden tot uitstel van het genieten van inkomsten.

Laat ik positief beginnen. Er is gelukkig dit jaar niet gedraaid aan de knoppen of aan de grondslag van de vennootschapsbelasting, ook al had dat misschien wel gemoeten in het licht van de 15% minimumwinstbelasting. Daarover later meer. Negatief in het licht van het globale evenwicht is de forse stijging van het belastingtarief van box 2. De belastingdruk, dus niet het tarief, voor Vpb-ondernemers — dga's — stijgt met 6%, terwijl in box 1 sprake is van een verlaging van de belastingdruk voor ib-ondernemers door tariefsverlagingen die deels weer teniet worden gedaan door de verlaagde mkb-winstvrijstelling en de verdere afschaling van de zelfstandigenaftrek. Graag verzoeken wij de staatssecretaris om reflectie op de effecten van de maatregelen in het voorliggende Belastingplan na amendering op het globale evenwicht tussen ib- en Vpb-ondernemers. Het is tijd voor een update van de brief. Kan de staatssecretaris dit toezeggen? Kan de staatssecretaris ook toezeggen dat in het Belastingplan 2025 wel rekening gehouden zal worden met het globale evenwicht tussen Vpb-ondernemers en ib-ondernemers?

Dan is iedereen het erover eens dat werken moet lonen en dat meer werken meer moet lonen. Maar daarnaast moet, naar het oordeel van de VVD, een fiscaal systeem ook prikkels bieden om ondernemerschap te stimuleren. Ook ondernemerschap moet lonen. Daarbij is het van belang om vast te stellen dat winst nog niet meteen inkomsten of inkomen betekent. Het resultaat uit een onderneming is noodzakelijk voor het doen van investeringen en voor innovaties die het voortbestaan van de onderneming borgen. Verder is de winst nodig om reserveringen te maken voor slechtere tijden of voor het doen van overnames en, tot slot, natuurlijk ook voor het inkomen van de ondernemer zelf. Het systeem moet altijd prikkels blijven bevatten die ondernemerschap stimuleren.

Ter afsluiting van dit blokje over het globale evenwicht, maak ik nog een kleine zijstap naar het verhogen van het box 3-tarief. Zoals u allen weet, zijn wij niet voor hogere belastingtarieven, ook niet als het gaat om het belasten van inkomsten uit vermogen, en de spanning loopt op: hogere tarieven en een wankel box 3-stelsel. Jaar in, jaar uit spreken wij in deze Kamer de wens uit om te komen tot een nieuw box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement. Simpel gezegd: als je echt rendement maakt, betaal je over dat echte rendement belasting. Als je geen of weinig rendement maakt, betaal je niets of weinig. En als je veel rendement maakt, betaal je meer. Simpel, rechtvaardig, logisch, maar schijnbaar nog steeds onuitvoerbaar. De volgende uitspraak door de Hoge Raad over box 3 is aanstaande. De conclusie van advocaat-generaal Wattel over de Wet rechtsherstel box 3 was niet mals. Staatssecretaris, wat gaat u doen? Afwachten, voorbereiden of handelen?

Dan pijnpunt nummer vier: de verhoging van de bankenbelasting. Op 22 september gingen de Nederlandse banken heel hard onderuit op de effectenbeurs in Amsterdam. Beleggers reageerden op de dreigende verhoging van de bankenbelasting. In totaal ging er 4 miljard euro aan beurswaarde in de Nederlandse financiële sector in rook op. De eerste aanzet was om de bankenbelasting met 350 miljoen euro te verhogen, bovenop de huidige 450 miljoen. Uiteindelijk is de verhoging teruggeschroefd naar 150 miljoen euro. De bankenbelasting is ooit ingevoerd om de bancaire sector mee te laten betalen aan het gezond houden van de sector na de crisis. Nu, in 2023, is de reden voor de bankenbelasting puur budgettair, zo blijkt uit de beantwoording van de schriftelijke vragen.

De landen om ons heen kennen geen bankenbelasting. De internationale concurrentiepositie van onze bancaire sector wordt direct geraakt door deze belasting. Naar de mening van de VVD-fractie ligt het eerder voor de hand om de bankenbelasting af te bouwen dan deze te verzwaren, want de oorspronkelijke reden voor de bankenbelasting doet geen opgeld meer. Op vragen van de VVD naar een analyse van de effecten van een verhoging van de bankenbelasting op de verhoging van de kosten van kredietverlening voor burgers en mkb-bedrijven antwoordt de staatssecretaris dat een hogere bankenbelasting leidt tot een evenredig hogere renteopslag. Kortom, naast het verslechteren van de internationale concurrentiepositie is het effect van een bankenbelasting dat de dienstverlening van de banken duurder wordt. Dat kan toch niet de bedoeling zijn van de wetgever? Graag ontvangen we een reflectie van de staatssecretaris op de effecten van de bankenbelasting en het verhogen ervan voor de grootbanken en voor de Nederlandse economie.

De ECB heeft zich bij monde van Andrea Enria, de voorzitter van de raad van toezicht, kritisch uitgelaten over de voorgenomen fiscale maatregelen voor banken. De ECB geeft aan dat banken lagere winsten of hogere verliezen kunnen realiseren op het moment dat de belasting wordt geïnd. Daarnaast geeft de ECB aan dat het opleggen van een belasting het moeilijker kan maken voor banken om kapitaalbuffers op te bouwen of om voorzieningen te treffen. Ook kan de belasting het voor banken moeilijker maken om nieuw eigen vermogen en financiering aan te trekken, aangezien investeerders minder bereid zijn te investeren in banken met een onzekerder vooruitzicht. De staatssecretaris heeft advies gevraagd aan de ECB. Is de staatssecretaris bereid om het advies van de ECB, zodra dit wordt ontvangen, om te zetten in actie door in het Belastingplan 2025 de bankenbelasting te verminderen of liever nog af te schaffen?

Voorzitter. Dan het wetsvoorstel over de compensatie van FSV-gedupeerden, het vijfde pijnpunt. Wij staan volledig achter het doel van de compensatie. Als er grondrechten worden geschonden of als er niet uitgesloten kan worden dat er grondrechten worden geschonden bij de selectie van aangiften voor de inkomstenbelasting 2012 tot en met 2019, dan moeten er maatregelen getroffen worden. Dat moet in de eerste plaats gebeuren bij de Belastingdienst, die nooit meer een foute selectie mag uitvoeren, en in de tweede plaats in de richting van de gedupeerden of mogelijk gedupeerden. Máár een compensatieregeling die uitgaat van het principe "hoe fouter de ingediende aangifte, hoe hoger de compensatie" druist in tegen het gevoel van een rechtvaardige belastingheffing. Waarom is gekozen voor deze bijzondere wijze van berekenen van de hoogte van de compensatie? Waren er echt geen andere mogelijkheden? En nog veel belangrijker: kan deze onrechtvaardige selectiemethode nou nooit meer voorkomen bij de Belastingdienst?

Het zesde pijnpunt betreft de afschaffing van de vrijstellingen voor metallurgische en mineralogische procedés. Het wetsvoorstel fiscale klimaatmaatregelen industrie en elektriciteit heeft grote impact op de Nederlandse mineralebouwmaterialenindustrie. De voorgestelde maatregelen zijn bedoeld om de sector te prikkelen of te stimuleren om sneller te verduurzamen. Daarbij erkent het kabinet dat het de sector ontbreekt aan handelingsperspectief om te verduurzamen. Uit de antwoorden op de gestelde vragen blijkt dat de mogelijkheden tot verduurzamen op de korte termijn niet beschikbaar zijn. Er is voorlopig geen beschikbaar of toepasbaar alternatief voor aardgas!

Het afschaffen van de vrijstelling mineralogisch procedé heeft dan ook totaal geen zin. Het leidt namelijk niet tot enige CO2-productie. De maatregel ontmoedigt niet en stimuleert evenmin efficiënter gebruik. Elektrificatie van bijvoorbeeld het stookproces in de keramiek is gewoon nog niet mogelijk. Wel stimuleert het afschaffen van de vrijstelling de zogenoemde weglek van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland, zeker nu net over de grens deze bedrijvigheid met open armen wordt ontvangen. Er is geen sprake van een level playing field.

Het is onduidelijk wat de relatie is tussen het afschaffen van de vrijstelling en de Critical Raw Materials Act. De grondstof rivierklei is geen kritische grondstof. Het moet juist uit de rivieren worden verwijderd om aan de hoogwaterveiligheid bij te dragen. Hoe beoordeelt de staatssecretaris de doeltreffendheid van het afschaffen van deze vrijstelling? Hoe zorgvuldig is het om een sector te dwingen tot iets wat hij niet kan? Waarom zet de staatssecretaris deze bedrijvigheid en bijbehorende werkgelegenheid op het spel? Waarom helpen we de sector niet door bijvoorbeeld de groene energie-infra versneld aan te leggen, zodat de sector kan overschakelen van aardgas op duurzame gasvormige alternatieven?

Het zevende pijnpunt betreft de gevolgen van de 15% minimumbelastingwetgeving voor de innovatieve slagkracht van het Nederlandse bedrijfsleven. Op 8 oktober 2021 bereikte het Inclusive Framework van de OESO en de G20 een akkoord over de herziening van het internationale belastingstelsel. Aan de hand van twee pijlers tracht het IF de fiscale uitdagingen van onze gedigitaliseerde en geglobaliseerde wereldeconomie op te lossen. Pijler 1 behelst een nieuw heffingsrecht voor marktjurisdicties, terwijl pijler 2 een wereldwijd minimumniveau aan winstbelasting voor grote multinationals moet waarborgen. De zogenaamde Global Anti-Base Erosion Rules, de GloBE Rules, vormen de basis voor de minimumbelasting. Ze zijn voorzien van voorbeelden en toelichtend commentaar. Kort na het verschijnen van de GloBE-regels publiceerde de Europese Commissie een richtlijnvoorstel ter implementatie van pijler 2 in de lidstaten, waarna de definitieve richtlijntekst werd aangenomen in de EU. Deze richtlijn wordt nu via het wetsvoorstel Minimumbelasting 2024 geïmplementeerd. Via de GloBE-regels wordt een minimumniveau aan winstbelasting geïntroduceerd van effectief 15% per jurisdictie. Tegelijkertijd kunnen fiscale regels, ook wel "tax incentives" genoemd, zoals aftrekposten, vrijstellingen en verlaagde tarieven, de effectieve belastingdruk verlagen. Het is de vraag welke impact tax incentives kunnen hebben onder pijler 2, omdat in beginsel moet worden bijgeheven indien deze incentives een effectief tarief van minder dan 15% tot gevolg hebben. Dan hebben we het over tax incentives gericht op investeringen om milieuvervuiling te beperken, energiebesparing te stimuleren en innovatie te bevorderen. Denk aan de Energie- en Milieu-investeringsaftrek, de Willekeurige afschrijving op milieubedrijfsmiddelen en de Innovatiebox, maar ook de tonnageregeling. Kan de staatssecretaris een onderzoek in 2024 toezeggen naar de gevolgen van de invoering van de minimumbelasting voor het fiscale investerings- en innovatie-instrumentarium? En zou hij daarbij kunnen betrekken met welke maatregelen Nederland uit die Europese achterhoede kan komen? Wij overwegen ook hierover in tweede termijn een motie in te dienen.

Andere landen in Europa implementeren nu de richtlijn, maar Nederland loopt voorop. Uit diverse kanalen begrijpen wij dat sommige landen bewust de datum van 31 december 2023 niet nastreven en andere de datum niet halen. Het overzicht ontbreekt. Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel landen in Europa de richtlijn niet op tijd implementeren? Kan hij aangeven wat het betekent voor Nederland als andere landen die richtlijn later implementeren, voor zowel de belastingplichtige als de Nederlandse Belastingdienst? En kan de staatssecretaris aangeven welke gevolgen het in meerderheid tegen dit wetsvoorstel stemmen heeft?

Uit onze schriftelijke inbreng kunt u opmaken dat de VVD-fractie zich zorgen maakt over de uitvoerbaarheid, de vormgeving, de complexiteit en de werking van de maatregelen. Het wetsvoorstel leent zich vanwege het hoge technische gehalte van de wet slecht voor een plenaire behandeling. Complexe wetgeving leidt meestal tot hoge advieskosten. De big four varen hier naar verwachting wel bij. De Nederlandse schatkist schiet er waarschijnlijk nu en in de toekomst niets mee op, zonder pijler 1 al helemaal niet. Hoe staat het ondertussen met het akkoord over pijler 1 staatssecretaris? Kan de Belastingdienst deze wetgeving wél aan?

Voorzitter. Dan zijn we weer bij de Belastingdienst, het jaarlijks terugkerend pijnpunt. Elk jaar komt bij de behandeling van het Belastingplan aan de orde dat de Belastingdienst nog niet op sterkte is. De complexiteit van de belastingwetgeving neemt met deze zeventien wetsvoorstellen niet af. We zien dat er op social media geworven wordt om uitvoering te kunnen geven aan het wetsvoorstel minimumwinstbelasting, terwijl de grote kantoren reclame maken om toch vooral advies te vragen over de maatregelen die genomen moeten worden in het kader van datzelfde wetsvoorstel. Belastingrecht heeft de toekomst — ik ben er zelf mee opgegroeid — maar ik hoop toch echt dat iedereen zonder een leger adviseurs zijn eigen belastingaangifte kan blijven doen. Ik hoop al helemaal niet dat een uitdijende Belastingdienst het nog steeds niet aankan, omdat wij zeventien wetsvoorstellen na amendering hebben goedgekeurd. Kan de staatssecretaris ons daarover geruststellen?

Tot slot, voorzitter. Wij weten allen dat het onverstandig is om over één nacht ijs te gaan. Dat is wel gebeurd in de nacht van het onbesuisd herverdelen. Laten we proberen te voorkomen dat we door het ijs zakken. Wij blijven als VVD waakzaam op ons vestigingsklimaat, op dubbele belastingheffing, op nationale koppen op EU-richtlijnen of -verordeningen, op het globale evenwicht tussen ib-ondernemers en Vpb-ondernemers, op onnodige administratievelastendruk en op onbedoelde effecten van belastingheffing.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Geerdink.

De heer Martens i (GroenLinks-PvdA):

Ik wou graag terugkomen op het punt van de bankenbelasting. Toen mevrouw Geerdink het daarover had, dacht ik eerst gevoelsmatig: is het nou inderdaad zo erg? Toen heb ik het nog even opgezocht. Ik richt mij dan op de grootbanken. In de eerste helft van 2023 heeft de Rabobank 2,5 miljard euro winst gemaakt, twee keer meer dan het jaar daarvoor. ING heeft 3,7 miljard euro winst gemaakt, tweeënhalf keer meer dan het jaar daarvoor. ABN AMRO heeft 1,9 miljard euro winst gemaakt, 90% meer dan het jaar daarvoor. Dat is mooi, want daar hebben wij aandelen van. Dat is 8,1 miljard. Dat is natuurlijk onder andere het gevolg van beleid van de Europese Centrale Bank om de rente te verhogen. De bankenbelasting, die blijkbaar ertoe leidt dat banken gillend wegrennen uit Nederland, is 1,8% van deze winst. Dat is een piepklein hapje dat de Belastingdienst neemt uit de exorbitante winsten die worden gemaakt dankzij publiek beleid. Dat lijkt me toch volkomen in verhouding. Als ik één conclusie zou kunnen trekken uit deze cijfers, dan is het dat de bankenbelasting veel verder verhoogd zou moeten worden dan in het voorstel dat er nu ligt.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Ik hoorde geen vraag, maar ik kan de vraag wel ongeveer bedenken: "wat vindt u ervan?" waarschijnlijk. Als wij dit alleen in Nederland doen en de landen om ons heen het niet doen, dan is de reactie dat het buitenland toch lonkt. In deze wereld waarin fusies van banken niet uitgesloten zijn, is vervolgens het vestigingsklimaat in Nederland slechter dan in het buitenland. Dat is één. Als je dat alleen doet als Nederland, dan is het een puur budgettaire discussie waarmee je jezelf op achterstand zet. Dat vinden wij geen goed idee.

De heer Martens (GroenLinks-PvdA):

Ik geloof dat diverse Europese landen ook naar deze windfall profits hebben gekeken en een speciale belasting daarop hebben ingevoerd, dus zo gek en uitzonderlijk is het niet. Het tweede punt is dat de ontstaansreden van deze belasting in feite nog steeds geldt. Het is een soort verzekeringspremie voor het feit dat in Nederland gevestigde banken uitstekende bescherming genieten op het moment dat het monetair niet goed gaat. Dat is in het verleden aangetoond en dat blijft gelden. Ik denk dat Nederlandse banken er ongelofelijk onverstandig aan zouden doen om te vertrekken uit Nederland naar landen die geen enkele — het is niet helemaal het goede woord — emotionele binding met deze banken hebben ...

De voorzitter:

Dus uw vraag is?

De heer Martens (GroenLinks-PvdA):

... terwijl wij die wel hebben. Dat is een riposte op wat net gezegd werd.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Mag ik dan daarop riposteren? U hebt het over een verzekering. Als je kijkt naar de reden waarom de bankenbelasting is ingevoerd, dan denk ik dat een structurele verzekering simpelweg niet in de rede ligt. Er is iets gebeurd in het verleden, daar is een maatregel op genomen en het gaat weer goed met de banken; dat zegt u zelf. Naar de mening van de VVD hoeft dan vervolgens die structurele belasting niet meer daarop te worden geheven.

Mevrouw Visseren-Hamakers i (PvdD):

Ik geloof dat ik mevrouw Geerdink, met alle respect, heb betrapt op een wat ouderwets en niet genuanceerd paradigma op de economie. Zij heeft het over het ondersteunen van bedrijven, wat een centrale rol speelt in het VVD-beleid. We moeten de schatkist vullen. We moeten het eerst verdienen voordat we het kunnen uitgeven. Volgens mij is modern economisch beleid genuanceerder dan dat, ook omdat heel veel van de uitgaven die de rijksoverheid doet terugvloeien naar het bedrijfsleven, bijvoorbeeld door middel van fossiele subsidies. Daar hebben we het eerder over gehad. Het is dus niet zo dat het bedrijfsleven de zaken verdient en dat dat dan aan andere maatschappelijke actoren wordt uitgegeven. Dat is één. Ik kom tot een vraag hoor, voorzitter; maakt u zich geen zorgen.

Ten tweede. Als je niet vervuilt, hoef je die vervuiling ook niet op te ruimen en hoef je geen kosten te maken. Je hoeft de schatkist minder te vullen als je niet vervuilt. Niet alle groei in het bruto nationaal product is dus positief of zelfs nodig. Sterker nog, de nieuwe duurzame en diervriendelijke economie heeft juist zo'n genuanceerd beleid nodig. Als we geen onderscheid maken tussen minder gewenste economische activiteiten en meer gewenste economische activiteiten, gaat de transitie naar die duurzame economie dus trager of wordt zij helemaal niet vormgegeven. Hoe kijkt collega Geerdink naar deze analyse van hoe het ouderwetse paradigma duurzame economische ontwikkeling eigenlijk in de weg staat?

De voorzitter:

Mevrouw Geerdink, graag een beknopt antwoord.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Ja, ik zal mijn best doen, voorzitter. Volgens mij is er geen sprake van een ouderwetse economie en een nieuwerwetse economie; ik weet niet hoe u ze noemde. In beide gevallen moet het geld eerst verdiend worden voordat het kan worden uitgegeven. Ook aan de economische kant die gaat over verduurzamen, heb je dus eerst geld nodig om dat te kunnen doen. Ik denk dat bedrijven bij uitstek die kracht hebben en ook de drive en de incentives nodig hebben om die slag te maken. Ik geloof dus niet dat het tegenover elkaar staat. Ik denk dat we het over hetzelfde hebben.

Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):

Tot op zekere hoogte, maar als de Nederlandse of de mondiale economie verduurzaamt, zou je dus minder omzet nodig hebben omdat je die vervuiling niet hoeft op te ruimen. Je hebt dus minder economische groei nodig als je een duurzame economie bewerkstelligt.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Daar kan ik het alleen maar mee eens zijn.

De voorzitter:

Nee, mevrouw Visseren heeft nog heel even het woord.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Sorry.

Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):

We zijn het eens.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Ja, ik denk dat we het in de basis helemaal eens zijn. Sorry, voorzitter.

De voorzitter:

Mooi. Dan is het woord aan de heer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Ik hoorde een hoop pijnpunten van VVD-collega Geerdink tegenover het eigen kabinet. In ieder geval is duidelijk voor welke belangen de VVD het wenst op te nemen, namelijk die van het bedrijfsleven, met name de grote bedrijven. Mevrouw Geerdink was daar zelf heel helder over. Het bedrijfsleven en met name de grote bedrijven hebben het kennelijk heel zwaar. Die worden met allerlei lasten verzwaard en hebben het dus ontzettend moeilijk. Dan vraag ik me af hoe het zit met het feit dat datzelfde bedrijfsleven en met name de grote bedrijven vorig jaar enorme recordwinsten maakten, bij elkaar opgeteld volgens mij een winst van 327 miljard. Zo zwaar heeft dat bedrijfsleven het volgens mij dus niet. Maar mijn vraag, die hier wel aan gerelateerd is, is een andere: zijn voor de VVD-fractie bij de beoordeling van de belastingplannen van de regering ook nog andere criteria belangrijk dan de vraag of het al dan niet goed is voor het ondernemingsklimaat? Bijvoorbeeld: is het rechtvaardig en eerlijk of dragen de sterkste schouders ook de zwaarste lasten? Doet dat er ook nog toe voor de VVD-fractie?

Mevrouw Geerdink (VVD):

Natuurlijk zijn er andere overwegingen bij de VVD. Ik heb ook gezegd dat wij ook de koopkrachtmaatregelen daarin meewegen. We wegen ook mee dat als je daartegen zou stemmen, bijvoorbeeld het begrotingstekort zal toenemen. Het is een afweging die wij nog gaan maken, maar waarvan ik u op dit moment nog niet de uiteindelijke uitkomst kan meegeven.

De heer Van Apeldoorn (SP):

U maakt het spannend voor het demissionaire kabinet, maar dat zullen we dan wel zien. Maar mijn vraag was eigenlijk een andere: hoe zit het dan voor de VVD met het principe dat ook door de BBB-fractie wordt onderschreven - dat hebben we in de eerste termijn gehoord van de heer Heijnen — namelijk dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dienen te dragen? Ik heb in mijn eigen termijn aangegeven dat dat in Nederland feitelijk niet het geval is. De allerrijksten betalen misschien wel de helft minder belasting dan de gemiddelde Nederlander, waarvoor de belastingdruk 40% is. Hoe kijkt de VVD-fractie daartegen aan?

Mevrouw Geerdink (VVD):

Dan krijgen we weer dezelfde discussie als elk jaar, want deze aannames zijn gebaseerd op een onderzoek waar we het vorig jaar ook over gehad hebben. We hebben daarover gezegd dat je scheve verhoudingen krijgt als je een aantal zaken niet in die berekeningen meeneemt. Wij zijn echt voor het draagkrachtprincipe. Ik ben het dus niet met u eens dat dat niet in onze belastingheffing zit. Dat zit wél in ons belastingstelsel verweven. Wij hebben een progressief belastingtarief en dat geldt voor iedereen.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ja, tot slot. Het spijt me om het te moeten zeggen, maar het is feitelijk onjuist wat mevrouw Geerdink hier zegt. Mevrouw Geerdink verwijst nu naar het ibo-rapport en naar de discussie over het wel of niet meetellen van het pensioenvermogen. Die discussie wou ik hier dit keer niet overdoen, zeg ik ter geruststelling van mevrouw Geerdink, maar het gaat hier dus niet om de verdeling van vermogen maar om de belasting van inkomsten uit arbeid en vermogen bij elkaar opgeteld. Het CPB — dit gaat niet over de ibo-studie — heeft daarvan vastgesteld dat als je kijkt naar de belasting op vermogen en arbeid bij elkaar opgeteld, de allerrijkste 0,01% veel minder belasting betaalt dan de gemiddelde Nederlander. Dat scheelt ongeveer de helft. Mijn vraag is dus nogmaals wat mevrouw Geerdink ervan vindt dat het belastingstelsel feitelijk degressief is. En waarom wil ze daar niks aan doen? Ze zei namelijk eerder: we gaan niet de belastingen op vermogen verhogen. Dan zul je dus ook een degressief belastingstelsel houden.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Geerdink.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Ik kan het blijven herhalen, maar ik vind niet dat wij een degressief belastingstelsel hebben. Punt.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan schors ik nu op verzoek voor enkele minuten.