Plenair Kemperman bij behandeling Wijzigingswet Huisvestingswet 2014



Verslag van de vergadering van 5 december 2023 (2023/2024 nr. 10)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.53 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kemperman i (BBB):

Dank u wel, voorzitter. Ik heb hier een heel stapeltje moties. Nee hoor.

De Wijziging van de Huisvestingswet. Voorzitter, dank voor het woord. Aanwezige belanghebbenden. Vandaag debatteren we in deze Kamer over de wijziging van de herziene Huisvestigingswet, een wet die het mogelijk maakt aan gemeentes om met voorrang aan bepaalde beroepsgroepen een woning toe te wijzen. Ook is het een wet die het mogelijk maakt om dat op grond van leefbaarheidsoverwegingen te doen, om de woonruimte — denk aan het voorraadbeheer, de schaarste — op basis van leefbaarheid met voorrang aan anderen, aan bepaalde beroepsgroepen toe te wijzen. Leraren, agenten, verpleegkundigen: ze zoeken allemaal een huis.

Voorzitter. Opnieuw een goedbedoeld wetsvoorstel, maar naar mening van de fractie van de BBB praktisch moeilijk uitvoerbaar. Daarbij komt dat naar onze mening de wet ook helemaal niet nodig is. Immers, de gemeente Utrecht liet onlangs nog zien of toonde nog niet lang geleden aan dat zij met voorrang aan statushouders woningen kon toewijzen. Gisteren liet zelfs de gemeente Groningen weten dat zij mensen met binding tot deze gemeente ook voorrang zal geven bij de woningtoedeling.

Bovendien lijkt onze deze wet strijdig met het gelijkheidsbeginsel. Ik zal u proberen uit te leggen waarom. Het gaat al mis bij artikel 2, lid 1 van de Huisvestingswet. Die luidt: "De gemeenteraad maakt van zijn bevoegdheden op grond van deze wet slechts gebruik indien dat noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte". "Noodzakelijk", "geschikt", "onevenwichtig", "onrechtvaardig": wie bepaalt dat dan en op welke gronden?

Voorzitter. Er kleven bezwaren aan deze gewijzigde Huisvestingswet. Ten eerste is de, zeg maar, positieve discriminatie die deze wet beoogt, strijdig met de gelijke behandeling van eenieder, in dit geval specifiek de woningzoekenden, in deze tijden van woningschaarste en ook met de vrijheid van vestiging. Daar kom ik straks op terug, omdat Aedes, de koepel van woningcorporaties, daar in zijn vrij recente brief indringend op is ingegaan. Kan de minister aangeven hoe het positief discrimineren in een gemeente van bijvoorbeeld een woningzoekende leraar ten opzichte van bijvoorbeeld een woningzoekende automonteur — willekeurige voorbeelden — zich in deze zelfde schaarse woningmarkt verhoudt tot de gelijke behandeling die wij eenieder in dit land wettelijk verplicht zijn?

Ten tweede baart ook het al genoemde woonruimtevoorraadbeheer op grond van leefbaarheidsoverwegingen in combinatie met het voortrekken of daarmee juist achterstellen van doelgroepen van woningzoekenden onze fractie zorgen. De gemeenten moeten dit in hun woonvisie onderbouwen. Dat wordt interessant, want kan een gemeente straks op grond van die leefbaarheidsoverwegingen ook bepalen dat vrijkomende woningen of nieuwbouwwoningen met voorrang worden toegewezen aan bijvoorbeeld jonge moeders met kinderen, alleenstaande Belgen of woningzoekenden met een hond? Ook hier wijzen wij de minister op het gelijkheidsbeginsel waarop deze rechtsstaat gegrondvest is. Immers, positieve discriminatie van de ene groep leidt tot negatieve discriminatie van de andere groep.

De voorzitter:

U heeft een interruptie van mevrouw Janssen.

Mevrouw Janssen-van Helvoort i (GroenLinks-PvdA):

Meneer Kemperman, u praat een beetje denigrerend over voorbeelden die de gemeente zou kunnen misbruiken. Heeft u er helemaal geen vertrouwen in dat gemeenteraden daar heel verstandig mee omgaan?

De voorzitter:

Via de voorzitter graag, mevrouw Janssen.

Mevrouw Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA):

Voorzitter …

De heer Kemperman (BBB):

Ik heb er zeker vertrouwen in dat gemeenten verstandige keuzes kunnen maken, maar ik vraag me af of achtergestelden die door de keuzes van die verstandige gemeenteraden benadeeld worden, achter het net vissen of net niet die woning kunnen krijgen — er zijn heel veel beroepsgroepen die dan door de gemeenteraad wellicht niet als prioritair gezien worden — daar zo veel vertrouwen in stellen. Wij stellen iedereen die in deze schaarse markt naar een woning zoekt gelijk. Ik kan me voorstellen dat gemeenten bepaalde doelgroepen willen bevoordelen, maar onze stelling in mijn betoog is dat dat heel moeilijk te regelen is en dat dat tot problemen gaat leiden. Ik zal straks ook nog wat vragen over hoe we dat dan moeten regelen en hoe we dat dan aan die gemeenten moeten overlaten.

Mevrouw Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA):

Nog een vervolgvraag. U schetst nu eigenlijk twee tegenstrijdigheden: eigenlijk zou je iedereen gelijk moeten behandelen, maar er is maatwerk nodig die je in de gemeenteraad zou moeten kunnen toepassen. Dan vraag ik me af waar u het idee vandaan haalt dat gemeenteraden, die toch het democratische gremium zijn dat daar het dichtstbij staat en dat ook de meeste kijk heeft op wat de gemeente nodig heeft, dat niet gewoon in een open democratische discussie zouden doen.

De heer Kemperman (BBB):

Ik ben blij dat u het dilemma dat ook in mijn betoog zit, eruit gevist heeft. Dat is precies wat deze wet zo lastig maakt. Heel concreet: waar haal ik dat vandaan? Bijvoorbeeld uit de onrust die ontstond onder de hele lange lijst met woningzoekenden in de gemeente Utrecht toen diezelfde gemeenteraad besloot om statushouders zes weken lang met voorrang woningen toe te wijzen. Dat gaf een enorme onrust en een enorm onrechtvaardigheidsgevoel bij de mensen die al jarenlang op een woning zaten te wachten en die dus voorbijgestreefd werden. Ik heb daar nu geen oordeel over, maar daar moeten we wel heel zorgvuldig en evenwichtig mee omgaan. Ik wil de gemeenteraden via de minister in de uitwerking van de wet ook meegeven hoe daar met die bijzondere bepalingen wordt omgegaan.

De voorzitter:

Dank u wel. Een interruptie van de heer Rietkerk.

De heer Rietkerk i (CDA):

Een vraag over vele dorpen, vele kernen in de regio. De heer Kemperman heeft het immers over Utrecht; ik heb het over de dorpen en de kernen waar dit vraagstuk echt manifest is. Daar gaat het niet alleen om een huurhuis, maar ook over eigen woningen. Ik vraag de heer Kemperman dus via de voorzitter: heeft u oog voor de situaties in Noord-, Oost- en Zuid-Nederland waar kernen, dorpen en ook gemeenteraden dit instrument juist op dit punt hard nodig hebben, niet alleen vanwege de leefbaarheid maar ook vanwege de sociale samenhang in die dorpen en kernen?

De heer Kemperman (BBB):

Dank u wel, meneer Rietkerk. Dat zeg ik uiteraard via de voorzitter. U kent vast en zeker ons verkiezingsprogramma, dus in die zin is het een retorische vraag. Ja, de BBB staat juist voor de leefbaarheid in die kleinere dorpen, en dus niet in de Randstedelijke gebieden. Wij hebben juist oog voor de woningtoewijzing daar waar schaarste is en waar we aan bepaalde groepen voorrang moeten verlenen. Natuurlijk.

De heer Rietkerk (CDA):

Dan zie je in die dorpen en die kernen dat juist de jonge mensen en de starters weggejaagd worden doordat er geen ruimte is. Er moet natuurlijk gebouwd worden. De wijziging van de Huisvestingswet biedt een instrument aan de gemeenten om met 30% van de woningen de groep jongeren en starters met lokale binding in die dorpen en wijken de mogelijkheid te geven om te wonen. Hoe is dan de reactie van de heer Kemperman?

De heer Kemperman (BBB):

Ik denk dat deze wet daar inderdaad in voorziet. Daarom is het ook niet zo dat wij a priori maar gelijk weer tegen zijn. We zijn wel kritisch op de grond op basis waarvan die afwegingen nou gemaakt worden, want ik kan me voorstellen dat een leraar onder die aanwijzing, die huisvestingsvergunning, voorrang krijgt, terwijl de automonteur ook dringend behoefte heeft aan een woning en deze niet krijgt. Ik vind het knap dat een gemeente die afweging dan kan maken.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Rietkerk.

De heer Rietkerk (CDA):

Kiest de heer Kemperman dan voor vier dagen naar de basisschool, zodat die leraar niet gehuisvest wordt? Of kiest hij voor een auto die ook elders gemaakt kan worden?

De heer Kemperman (BBB):

U vraagt of ik vier dagen naar de basisschool … Nee hoor, ik heb uw vergelijking begrepen, meneer Rietkerk. Dat zeg ik uiteraard via de voorzitter. Gelukkig hoef ik daar niet tussen te kiezen, want ik vind het een hele moeilijk keuze. Het kan ook een bakker zijn die een winkel overneemt en in het dorp wil wonen, die boven de winkel wil gaan wonen en geen huisvestingsvergunning krijgt omdat de leraar voorgaat. Of het kan de agent of de verpleegkundige zijn aan wie de gemeenteraad voorkeur heeft gegeven. Dus dat is tot op heden een duivels dilemma en dat is precies wat ik hier probeer te duiden. Vanzelfsprekend kom ik in mijn betoog straks bij de eigenaren van de woningen, als ik door mag.

Voorzitter. Door deze wet kunnen eigenaren van woningen die behoren tot de door de gemeente aangewezen woonruimtecategorieën, als zij deze willen verhuren of verkopen, verplicht worden om deze voor een zekere periode aan te bieden aan eveneens door de gemeente bepaalde categorieën kopers of huurders. Maar stel nu dat een eigenaar een huurder of een koper heeft die niet voldoet aan deze voorkeurscategorie en aan wie dus geen huisvestingsvergunning wordt verleend. De woning kan in die beschermingsperiode worden verhuurd of verkocht, maar de woning mág niet worden verhuurd of verkocht. De potentiële koper of huurder haakt vervolgens af. De woning staat leeg of kan niet worden verkocht. Dit botst dan, denken wij, een beetje met artikel 14, lid 3 van de Grondwet, die bepaalt dat je in zekere mate een goede legitimatie moeten hebben en dat je daarnaast ook schadeplichtig wordt als je het eigendomsrecht beperkt. Je beperkt namelijk de uitoefening van het eigendomsrecht van de woningeigenaar wanneer je zegt: u mag de woning in dit geval niet verhuren en u krijgt geen vergunning. Ik vraag aan de minister wie er dan voor deze schade gaat opdraaien.

Dan kom ik op het punt van de huisvestingsvergunning, die door de gemeente moet worden verleend aan de aangewezen categorieën woningzoekenden.

De voorzitter:

Maar niet voordat de heer Meijer een interruptie heeft gepleegd.

De heer Meijer i (VVD):

Mag ik via u aan de heer Kemperman vragen over welke categorie hij het nu precies had? Ik had namelijk de indruk dat hij over bestaande koopwoningen sprak, en ik dacht dat die nu juist uit het voorstel waren verdwenen door een amendement uit de Tweede Kamer.

De heer Kemperman (BBB):

Als dat zo is, dan is dat inderdaad geen probleem. Ik dacht dat het er nog in zat. Dat is niet het geval. Dan is dat bij dezen niet relevant. Ik zie ook dat bij alle interrupties mijn tijd doorloopt.

De voorzitter:

Ik zal u extra tijd geven want dat ben ik vergeten, maar gaat u vooral door. Fijn dat de heer Meijer deze opheldering heeft gegeven.

De heer Kemperman (BBB):

Aan de huisvestingsvergunning kleven volgens ons een aantal praktische bezwaren. We hebben hierover een aantal vragen aan de minister.

Stel dat ik op zoek ben naar een woning en ik een geschikte woning zie waarvoor ik die huisvestingsvergunning nodig heb, die ik alleen krijg als ik een zeker beroep heb. Hoe bewijs ik dat dan? En moet ik dan een beroepsopleiding of een arbeidsovereenkomst overleggen? Krijg ik die vergunning vooraf of moet ik achteraf wachten op de toekenning? En wat als blijkt dat ik bijvoorbeeld van baan verander of mijn persoonlijke omstandigheden door eigen keuze of door omstandigheden veranderen? Ben ik dan niet in strijd met andere artikelen, die maken dat ik wellicht niet meer voldoe aan de criteria op grond waarvan ik die vergunning gekregen heb? En stel dat dat zo is. Wordt er dan gehandhaafd? Stel dat ik als leraar begin in een gemeente maar ik het onderwijs eigenlijk niet naar mijn zin vind en toch besluit om een ander beroep te kiezen, maar wel een huisvestingsvergunning heb gekregen. Hoe gaan we met dat soort praktische zaken om? Dit gaat natuurlijk gebeuren.

De fractie van de BBB zou graag een soort handelingskader zien dat deze praktische vragen beantwoordt, zodat lagere overheden hiermee rekening kunnen houden en er in ons land straks eenduidig met de uitvoering van deze wet wordt omgegaan.

Ten slotte, voorzitter. De gewijzigde Huisvestingswet voorziet in een cascade van een ministeriële aanwijzing, via opdrachten aan provincies, tot toezicht op gemeenten, een en ander doorspekt met overleg en advisering van de een aan de ander. Er is een woon- en bouwprogramma en er zijn nationale prestatieafspraken, die weer zijn vertaald in regiowoondeals. De wet beoogt een eerlijke verdeling van schaarse woningen te stimuleren, maar bevat nog steeds veel onduidelijkheid over de rolverdeling tussen Rijk, gemeenten, provincies en niet te vergeten woningcorporaties. Die laatsten stemmen sinds jaar en dag hun woningtoewijzing, portefeuillestrategie en nieuwbouwplannen af met hun lokale partners, te weten de gemeenten, welzijnsinstellingen en huurdersorganisaties. Zij kennen hun markten en hun doelgroepen en verdelen de schaarste op basis van kennis en kunde, rentmeesterschap en objectieve, transparante criteria. Dat er te veel woningzoekenden zijn voor te weinig huizen, is niet hun schuld.

Daar komt nu, ook met deze wet, weer een soort top-downdirectief bovenop. Een werkend bottom-upsysteem van woonruimteverdeling op lokaal niveau wordt omgedraaid in wat ik een "top-downdirectief" systeem noem vanuit het Rijk. We zagen dit al eerder bij de vaststelling van de nationale prestatieafspraken. De minister bepaalde de 1 miljoen woningen. De gedeputeerden spoedden zich als provincie-sinterklazen naar de minister met hun bod. En die telde alles bij elkaar op en concludeerde tevreden dat hij 1 miljoen woningen kan gaan bouwen tot 2030. Daarna mochten de gemeenten de realitycheck doen en de sector die dit moet realiseren moest deze afdwingbare afspraken inrekenen en tekenen. Daar kregen de woningcorporaties de afschaffing van de verhuurderheffing voor terug die vervolgens grotendeels teniet werd gedaan door huurbevriezing en huurmatiging. Vanaf dag een was het de sector bekend dat deze "foie gras"-ambitie niet realistisch was. Toen kwamen daar ook nog de gestegen rente en de bouwkosten bij. Iedereen maar dan ook iedereen met kennis van deze sector wist vanaf dag een dat dit een "death on arrival" was, gedoemd te mislukken. En voor wat minder ingewijden in dit grote monopolyspel als voorbeeld: sinds de deal met bijvoorbeeld de provincie Gelderland hadden er elke maand 1.100 nieuwe woningen moeten worden opgeleverd. Nou, we weten allemaal dat dat er elke maand minder zijn en dat we op achterstand raken.

Daarom tekenden veel partijen geen woondeals maar ondersteuningsverklaringen, een soort meestribbelen. De minister, via zijn ambtenaren, wilde voorkomen dat de woningcorporaties — ik citeer — "Dagobert Duck-pakhuizen" worden. Dus kondigde de minister binnen enkele maanden na zijn aantreden als woonminister al de Wet versterken regie volkshuisvesting aan en een aantal andere woninghuurwetten, waarvan we er vandaag een behandelen.

Ik citeer uit een bijeenkomst bij de introductie van het bouw- en woonprogramma aan 100 toezichthoudende woningcorporaties de woorden van de ambtenaren van het ministerie van BZK: "Er is een wooncrisis en dat komt omdat er te weinig woningen zijn gebouwd. En dat komt omdat de volkshuisvesting te gedecentraliseerd is. Er moet dus regie terug op de volkshuisvesting." Voorzitter, als ik er zelf niet bij was geweest, dan had ik dit niet geloofd. De rijksoverheid wijzigt een wet die extra inzet van lagere overheden vraagt en die dus ook extra lasten voor provinciale en gemeentelijke organisaties veroorzaakt. Waar hebben we dit meer gezien? Los van de kosten is het nog maar de vraag of de lagere overheden de personele capaciteit kunnen vrijmaken of aantrekken om deze extra taken uit te voeren. Kan de minister toezeggen dat de verzwaring van deze taken van de lagere overheden door een wijziging van de Huisvestingswet op de een of andere manier wordt gecompenseerd? We kunnen niet alles maar over de schutting blijven gooien of afduwen naar de lagere overheden.

Voorzitter. Steeds meer bereiken ons berichten en adviezen van experts in de woningmarkt, stapelen de negatieve adviezen van de Raad van State zich op en waarschuwen professionals uit de praktijk van de woningmarkt. Recent nog voegde de voormalig directeur van het Centraal Planbureau, inmiddels hoogleraar, Coen Teulings er in niet mis te verstane bewoordingen steekhoudende kritiek op het woningmarktbeleid van de minister aan toe. Een stapeling van woningwetten waarmee de minister bouw, huur en koop wil regisseren. Wetten die, opgeteld, eigenlijk een ingrijpende stelselwijziging nastreven maar meer onrust, onduidelijkheid en hiermee schade veroorzaken dan we juist nu aankunnen. Waar regie beoogd wordt, verwachten wij chaos als resultaat. Beleggers lopen weg. Woningcorporaties komen in de financiële problemen en projecten vallen stil. Dit is geen doembeeld in de toekomst, dit is op dit moment gaande. Uiteindelijk is de woningzoekende de dupe.

En de minister gaat door, zoals hij naar ik verwacht ook straks zal vertellen. Goed bedoeld, zonder enige twijfel, maar het lijkt erop alsof een cv-ketelmonteur een Zwitsers horloge probeert te repareren. Maar ook de fractie van de BBB gunt vanzelfsprekend de leraar, de agent en de verpleegkundige een betaalbare woning, maar ook de kapster, de automonteur, de buschauffeur en noemt u maar op. En wij willen niet elke wet die de minister voorstelt, fileren. We willen wel wetten die werken en die in samenhang worden beoordeeld voordat ze in werking treden in plaats van gefragmenteerd ingrijpen in het complexe samenspel dat de woningmarkt is. Kan de minister ons toezeggen dat hij met een integrale analyse komt van de woningmarkt, de impact van de afzonderlijke wetten en de samenhang tussen deze wetten? Het hoeft geen afstudeerscriptie of een uitgebreid wetenschappelijk onderzoek te zijn, maar wij hebben behoefte aan een samenhang der dingen, omdat we elke week hier wel een stukje van de woningmarkt behandelen.

Ik maak even mijn laatste stukje af, meneer Van Meenen — ik zeg dit uiteraard ook richting de voorzitter — en dan ben ik klaar voor de interrupties.

Ook Aedes, de vereniging van woningcorporaties, heeft zich vrijdag jongstleden zeer kritisch geuit over de thans voorliggende wetswijziging. Mijn laatste vraag luidt: kan de minister aan de Kamer een brief toezeggen waarin hij inhoudelijk ingaat op de kritiek van Aedes, voordat wij deze wet straks in stemming brengen in deze Kamer? Mogelijk kunnen we daar bij het agenderen van deze stemming rekening mee houden, zodat de minister ietwat meer tijd gegund wordt om deze beantwoording zorgvuldig te doen.

Ik ben klaar met mijn termijn.

De heer Van Meenen i (D66):

Het is altijd goed om naar de samenhang der dingen te kijken. Er is alleen één ding in die totale samenhang dat ik de heer Kemperman helemaal niet heb horen noemen en dat er volgens mij een belangrijke reden voor is dat er te weinig gebouwd wordt. Dat is stikstof. Laten we het daar dan toch eens even over hebben. De partij van de heer Kemperman, BBB, heeft er samen met bijvoorbeeld GroenLinks-Partij van de Arbeid in deze zaal voor gezorgd dat het stikstoffonds er niet kan komen, waardoor er op provinciaal niveau onvoldoende maatregelen genomen worden. Is de heer Kemperman het met mij eens dat dat een belangrijk aspect is van het feit dat er te weinig woningen gebouwd worden?

De heer Kemperman (BBB):

Zeker ben ik dat met de heer Van Meenen eens, maar wij denken dat er bij het stikstoffonds als financiering voor de hele stikstofoplossing — zo die er al is — wel iets meer komt kijken dan alleen de woningmarkt. Ja, stikstof is een probleem dat de bedrijvigheid en het bouwen in Nederland stillegt, maar wij denken aan andere oplossingen dan alleen een stikstoffonds. Wij zijn namelijk bang dat dat met name de agrarische sector onjuist en onevenredig hard gaat treffen. Daar maken wij als BBB een vuist voor.

De heer Van Meenen (D66):

Nou, ik dacht dat de bedoeling van het stikstoffonds juist ook was om de agrarische sector te helpen, maar dat heb ik dan blijkbaar niet helemaal goed begrepen. Maar laat ik het dan anders vragen. De heer Kemperman vraagt hier aan de minister om een uitgebreide analyse, om de samenhang der dingen. Is hij het met mij eens dat we daarin dan ook de huidige situatie rondom stikstof moeten betrekken? Dan krijgen we gewoon een scherp beeld van wat precies de gevolgen zijn van het feit — hoe je er verder ook over denkt — dat er op dit moment geen enkel beleid is.

De heer Kemperman (BBB):

Zeker, meneer Van Meenen. Ik ben dat juist van harte met u eens. Het maken van die integrale afweging en het kijken naar de oplossing voor stikstof kunnen namelijk misschien wel tot hele andere keuzes leiden dan die we nu elke week weer hier in deze Kamer behandelen, als we het hebben over fragmentarisch ingrijpen in dat complexe stelsel van woningwetten. Ik ben het dus zeker van harte met u eens daarover.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kemperman. Dan gaan we naar de volgende spreker. Dat is mevrouw Janssen-van Helvoort. Zij spreekt namens de fractie van GroenLinks-PvdA, maar ook namens de fractie van Volt.