Plenair Janssen bij behandeling Regeling financiële ondersteuning fracties Eerste Kamer 2023



Verslag van de vergadering van 28 november 2023 (2023/2024 nr. 9)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 19.41 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Janssen i (SP):

Voorzitter, dank u wel. Ik heb twee punten die ik naar voren zou willen brengen. Het eerste punt is dat ik vind dat we voorzichtig moeten zijn met de vergelijking met de werkzaamheden in de Tweede Kamer; hoe daar wetsvoorstellen worden ontvangen en wat er daar mee gedaan wordt. Er wordt gekeken of er misschien ruimte is voor amendementen en of er misschien initiatiefwetsvoorstellen geschreven moeten worden et cetera. Dat is toch een andere manier van kijken naar wetten die worden voorgelegd, ondanks dat ze daar natuurlijk ook zouden moeten kijken naar de kwaliteit van de wetgeving. Maar wij zien in de praktijk dat er hier nog weleens wat reparaties op moeten worden uitgevoerd. Ik denk dus dat we voorzichtig moeten zijn met die een-op-eenvergelijking, zo van: in de Tweede Kamer hebben ze zo veel en hier hebben we maar zo veel, dus dat is totaal uit verhouding. Dat is het eerste. We moeten kijken naar ons eigen werk.

Het tweede punt waarnaar ik wil kijken, is het volgende. Als we werkelijk de kwaliteit van het parlement in zijn totaliteit willen verbeteren, dan moet de Tweede Kamer kijken wat zij nodig heeft. De Raad voor het Openbaar Bestuur heeft er een paar jaar geleden al iets over gezegd. Die begon meteen over minimaal verdubbelen. Daar gaat de Tweede Kamer zelf over. Maar wij gaan over wat wij hier doen. Wat doen wij met wetsvoorstellen? Hoe kijken wij naar wetsvoorstellen? Ik zou het komend jaar met het oog op de evaluatie van wat we nu gaan doen en wat nu voorligt, weleens willen bespreken wat nu als uitgangspunt genomen wordt, namelijk de grootte van de fracties. Als we namelijk als uitgangspunt nemen dat de fractiegrootte bepalend is voor de hoogte van de ondersteuning, zou je daar bijvoorbeeld het volgende tegenin kunnen brengen. Een grotere fractie betekent meer leden en kleinere portefeuilles per lid. Dat betekent dat je daar eigenlijk minder ondersteuning voor nodig zou moeten hebben dan een kleine fractie, die hetzelfde aantal wetsvoorstellen moet beoordelen. Dan is de vraag of je daar niet omgekeerd evenredig naar zou moeten kijken en dus zou moeten zeggen: hoe kleiner de fractie, hoe meer ondersteuning er zou moeten zijn. Het omgekeerde is nu eigenlijk het geval. Op die manier zou je wellicht een wat andere bijdrage kunnen leveren aan de kwaliteit van de beoordeling en behandeling van wetsvoorstellen.

Niet om dit voorstel nu te amenderen, maar omdat er een evaluatie is aangekondigd, zou ik ook niet willen wachten tot de evaluatie over een jaar. Ik vind eigenlijk dat we gaande het nieuwe jaar eens met elkaar de discussie zouden moeten voeren over de vraag of we wat betreft het referentiepunt niet moeten uitgaan van de fractiegrootte, maar van het aantal wetsvoorstellen dat wij kwalitatief moeten behandelen. Ik ben heel benieuwd naar wat daar dan uit zou komen. Dat zou ik graag mee willen geven. Ik vraag de heer Van Meenen niet of hij daar eens over na wil denken, want dan zegt hij: ja, we zullen er eens over nadenken. Ik vraag om met elkaar daarover het gesprek aan te gaan. Daar komen vast hele goede discussies uit. Maar ik vind dat we daarmee niet moeten wachten tot het einde van het jaar.

De heer Dessing i (FVD):

De SP brengt een interessant punt op. Ik zat daar even op te kauwen. De grootte van een fractie is normaal gesproken stabiel.

De heer Janssen (SP):

Dat is geen wet van Meden en Perzen.

De heer Dessing (FVD):

Ik zei: normaal gesproken. Ik spreek uit ervaring, maar ik zeg: normaal gesproken is de grootte van fracties stabiel. Maar het aantal wetsvoorstellen dat in ultimo per jaar hier door de Kamer komt, heeft misschien niet die stabiliteit. Zouden we dan met het instabiele aantal wetsvoorstellen niet terechtkomen in een instabiele vergoedingsmethodiek? Laat ik het zo maar zeggen.

De heer Janssen (SP):

Laat ik het zo zeggen: het kan soms enige tijd duren voordat die stabiliteit van fractiegroottes bereikt is. Het aantal wetsvoorstellen hangt normaal gesproken ook af van hoeveel wisselingen er in de Tweede Kamer zijn en of er verkiezingen zijn. We hebben bij de vorige kabinetswisseling, waarbij beleid een-op-een werd doorgezet, gezien dat er eigenlijk geen wetsvoorstellen werden ingetrokken en dat alles dus redelijk stabiel bleef. Als er nu een ander kabinet komt dat heel anders en naar hele andere wetsvoorstellen wil kijken, zal er ongetwijfeld heel veel worden ingetrokken wat nog in de pijplijn zit. Ik vind het interessant om die gedachte ook bij de discussie te betrekken. Het is ook niet mijn punt en bedoeling om dit hier vanavond met elkaar uit te discussiëren. Dit punt zouden we zeker moeten kunnen bespreken. Kijkend naar de historie zouden we kunnen kijken of daar een bepaalde stabiliteit in zit. Je hoeft het ook niet allemaal tot twee cijfers achter de komma gelijk te houden, maar qua basisvoorziening zou je kunnen zeggen: ja, er kan iets bij of iets af, afhankelijk van de grootte en drukte. Het is misschien ook afhankelijk van de ondersteuning vanuit een centraal punt dat er misschien binnen de Eerste Kamer kan zijn. Het is zeker een punt om mee te wegen.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Ik hoop dat u mij wilt toestaan om dit iets nader toe te lichten, want ik heb namelijk uitgezocht hoeveel wetsvoorstellen er gemiddeld per jaar beoordeeld worden. Ik ben teruggegaan tot 2011. Dat was het moment dat de PVV de Kamer inkwam. Ik heb het even gewoon per lid gedaan, minus de voorzitter. Je komt dan toch zo'n beetje uit op 3 of 3,4. We hebben in 2017-2018 een uitschieter gehad naar 4. In 2011, tijdens Rutte I, was het 4,2 en dat was echt het hoogste aantal. Toen waren wij aan het gedogen, dus toen schoot het wel lekker op met al die wetgeving. Dat is misschien een tip voor het volgende kabinet. Maar goed, het aantal wetten dat hier wordt aangeboden is vrij stabiel en de doorlooptijden zijn dat ook.

De heer Janssen (SP):

Ik begrijp niet zo goed wat mevrouw Faber bedoelt met "het aantal wetsvoorstellen per lid". Het aantal wetsvoorstellen per lid verschilt namelijk per fractiegrootte, want het aantal wetsvoorstellen is een gegeven voor wat aan wetsvoorstellen naar de Kamer komt. Als dat gedeeld moet worden door vier of door drie of door tien, dan krijg je het aantal wetsvoorstellen per lid per fractie. Maar volgens mij komen we niet uit als we het generaliseren en alles door 75 delen.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Laat ik het dan anders stellen: het aantal beoordeelde of behandelde wetten is door de bank genomen de afgelopen twaalf, dertien jaar gelijk.

De heer Janssen (SP):

Dan hangt het af van het aantal wetsvoorstellen dat wordt aangeboden en van de beperkingen die wij onszelf opleggen: willen we alles bespreken of laten we wat meer wetsvoorstellen doorgaan? Dat kan ook nog. Maar mij gaat het, ook voor de ondersteuning en de kwaliteit van de behandeling van wetsvoorstellen, om de vraag hoeveel wetsvoorstellen een fractie moet kunnen behappen. Kleinere fracties zullen daar wellicht meer hulp bij nodig hebben dan grote fracties, omdat die laatste ook onderling nog wat meer kunnen verdelen. Dat is mijn punt.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Janssen. Dan is het woord aan mevrouw Perin-Gopie namens Volt.