Plenair Koole bij behandeling Evaluatiewet Wet financiering politieke partijen



Verslag van de vergadering van 11 oktober 2022 (2022/2023 nr. 3)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.20 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Koole i (PvdA):

Voorzitter, dank u wel. Een van de eerste vergelijkende wetenschappelijke publicaties over partijfinanciën was van de Amerikaan Alexander Heard in 1960 en heette The costs of democracy. Democratie kost geld. Om vrije en eerlijke verkiezingen te hebben, moeten kiezers kunnen kiezen uit verschillende kandidaten van verschillende partijen. Die moeten campagne voeren en dat kost geld. Eenmaal gekozen, moeten zij zich als volksvertegenwoordigers inspannen om hun visie op het algemeen belang te verdedigen en om contact te houden met hun achterbannen. Dat kost tijd en geld. Democratie kan dus niet zonder geld.

Maar geld kan de democratie ook kapotmaken of ten minste onder druk zetten. Dat gebeurt wanneer gelden uit een meer of minder dubieuze bron bij partijen of kandidaten terechtkomen die vervolgens in hun politieke opstelling met de belangen van die bron rekening houden: belangenverstrengeling. Dat gebeurt ook wanneer kapitaalkrachtige mensen of organisaties eenzijdig en op grote schaal bepaalde partijen financieel steunen: ongelijke kansen. Dat moet je niet willen. Daarom is het in een democratie nodig om de democratiekosten te reguleren.

Nederland liep daarin jaren achterop. Corruptie, ongelijke kansen, belangenverstrengeling of de schijn daarvan: dat gebeurde in andere landen, maar niet bij ons. Jarenlang, tot in de jaren zeventig van de twintigste eeuw, vonden we het bovendien volstrekt normaal dat bedrijven of vakbonden geld gaven aan verwante partijen in de eigen zuil. Wat is daar mis mee? Pas heel langzaam drong het in Nederland door dat daar wel degelijk iets mis mee is of kan zijn, niet alleen wanneer van die schenkingen invloed uitgaat op het gedrag van een verwante partij ten gunste van de belangen van vakbonden of bedrijven, maar vooral ook — ik heb daar al even aan gerefereerd — omdat met de grondwetswijziging van 1917 het principe van one person, one vote onder druk kan komen te staan. Het algemeen kiesrecht is juist ingevoerd om de macht van het grote geld, de plutocratie, terug te dringen en om een gelijk speelveld te creëren. Ik ben het dus met de heer Dittrich oneens. Maar wat als sommige georganiseerde belangen over grote sommen geld beschikken die slechts terechtkomen bij bepaalde kandidaten en bepaalde partijen?

Voorzitter. Dat bezwaar werd lang weggewuifd. Partijen die in staat zijn om geldschenkingen te verwerven, lieten zien dat zij geworteld waren in de samenleving. Is dat geen groot goed? Pas langzaam drong het door dat afhankelijkheid van grote geldschieters problematisch is, maar dat besef is nog steeds niet bij iedereen doorgedrongen. Wat blijft er over van het "one person, one vote"-beginsel van de democratie als sommige kandidaten of partijen van enkele grote geldschieters enorme geldbedragen krijgen? Is er dan nog wel sprake van vrije en eerlijke verkiezingen? Langzaam drong het door dat er iets moest gebeuren, mede onder druk van rapporten van GRECO en Transparency International. Vanaf de jaren negentig werden er voorzichtig enkele wetten geformuleerd, maar die hadden nog geen tanden.

De heer Koffeman i (PvdD):

Ik begrijp van de heer Koole dat er in het verleden inderdaad situaties zijn geweest dat de vakbond partijen zoals de zijne steunde. Een voortvloeisel daarvan is dat een aantal partijen, niet per se de Partij van de Arbeid, over geweldige vermogensposities beschikten. Er zijn partijen die op dit moment een eigen vermogen hebben van meer dan 8 miljoen euro. Schiet je als je op zoek gaat naar een gelijk speelveld niet in je eigen voet op het moment dat je partijen die een enorm eigen vermogen hebben, een voorsprong geeft ten opzichte van nieuwere partijen die dat niet hebben?

De heer Koole (PvdA):

Ja. Sommige partijen hebben een groter vermogen dan andere partijen. Voor mijn eigen partij geldt dat helaas niet. Maar ik kan niet nu hier bepalen hoe dat vermogen is ontstaan, of het rechtstreeks een-op-een is door giften destijds van 40 jaar geleden uit verwante organisaties. Het kan ook zijn dat je zorgvuldig met je geld omgaat en elk jaar reserveringen doet waardoor je een vermogen opbouwt op basis van kleine giften van heel veel mensen in je achterban. Daar is geen enkel bezwaar tegen. Dus het verschil in vermogen tussen partijen is op zich niet per se strijdig met het gelijkheidsbeginsel; het gaat erom of dat vermogen is ontstaan door grote giften van enkele grote geldschieters waardoor het speelveld ongelijk wordt.

De heer Koffeman (PvdD):

Het gaat me niet om de herkomst van het vermogen of om dat met terugwerkende kracht vast te stellen. Het gaat mij erom dat op het moment dat je een gelijk speelveld wilt creëren, dat gelijke speelveld niet ontstaat op het moment dat nieuwe partijen niet kunnen bouwen aan een vermogen en traditionele partijen die al langer bestaan, al wel dat vermogen opgebouwd hebben.

De heer Koole (PvdA):

In beginsel is dat juist. Dat kun je nooit helemaal oplossen. Wat we hier doen — ik geloof dat de heer Ganzevoort dat ook al zei — is met een wet proberen onrechtvaardigheden in het systeem te dempen, kleiner te maken. Maar je kunt het nooit tot nul reduceren. Wat je ook doet, er zullen altijd verschillen blijven. Maar dat betekent niet dat je niets moet doen. Je moet dus ingrijpen om die verschillen niet te groot te maken en het speelveld niet te ongelijk te maken. Iedere stap die dat speelveld gelijker maakt, verwelkomen wij.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Koffeman.

De heer Koffeman (PvdD):

Dat begrijp ik. Het gaat er nu even om of je een gelijk speelveld kunt creëren op het moment dat een wedstrijd gespeeld wordt tussen een club die 22 spelers op het veld heeft staan en een nieuwe club die met maximaal 4 spelers het veld op mag komen. Dan kun je zeggen dat het in ieder geval een goed uitgangspunt is dat nieuwe clubs niet meer dan vier spelers op mogen stellen, maar het gaat mij erom of dat ooit een gelijke wedstrijd kan opleveren.

De heer Koole (PvdA):

Nee, in dat voorbeeld natuurlijk niet. Maar in de benadering gaat het er vooral om of je het beginsel van gelijke kansen heel belangrijk vindt bij het vormgeven van de regulering van partijen. Dat betekent niet dat je de gelijke kansen 100% kunt invoeren. Maar je moet in je inzet, zeker vanuit de overheid als je het wil reguleren, dat beginsel heel belangrijk vinden en ook toepassen bij de vormgeving van de financiering van politieke partijen.

De heer Van der Linden i (Fractie-Nanninga):

De heer Koole heeft het net als veel anderen over het level playing field. Er is natuurlijk een grote ontbrekende factor. Die is dat lokale partijen momenteel niet profiteren van de Wfpp met bijdragen. De partij van de heer Koole is volgens mij voorstander van meer vermogensbelasting. De minister en haar voorgangers hebben gezegd dat ze geen geld hebben voor de financiering van lokale partijen. Geïnspireerd door de inbreng van de heer Koffeman, zouden we het niet kunnen financieren met een vermogensbelasting voor die landelijke politieke partijen die enorme vermogens hebben opgebouwd, onder meer door de subsidies in het verleden?

De heer Koole (PvdA):

Dat is een aardig voorstel, voorzitter, als het mag via u.

De voorzitter:

Gaat uw gang.

De heer Koole (PvdA):

Wat heel snel moet gebeuren — dat ben ik met de heer Van der Linden eens — is dat er een regeling komt ten aanzien van de decentrale politieke partijen, de partijen die alleen actief zijn op decentraal niveau. Dat komt eraan, maar wat mij betreft moet dat snel gebeuren. En dat moet dus ook eerlijk zijn ten opzichte van partijen. Die moeten kansen hebben om op een vergelijkbare manier aan subsidiëring te komen, maar natuurlijk ook onderworpen aan de regels van transparantie en het gelijke speelveld. Dat moet zo snel mogelijk gebeuren. Ik zou het niet willen financieren op de manier van de heer Van der Linden. Dat moet gebeuren op een vergelijkbare manier zoals we dat doen voor de nationale partijen.

De voorzitter:

Gaat u door met uw betoog.

De heer Koole (PvdA):

Voorzitter. Ik ga door met mijn betoog. Ik zei dat het langzaam doordrong dat er iets moest gebeuren onder druk van GRECO en Transparency International. Vanaf de jaren negentig werden voorzichtig enkele wettelijke regels geformuleerd, maar nog zonder tanden. Die regels zagen vooral op transparantie van de herkomst van financiële middelen van politieke partijen. Voor sommige partijen was dat helaas ook gelijk hoogste wijsheid. Transparantie. Als de kiezer maar weet waar de partijen hun geld vandaan krijgen, komt het wel goed met die democratiekosten. Nog steeds is dat het mantra: meer transparantie. Inderdaad is transparantie zeer belangrijk. Het is een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde voor gezonde partijfinanciën.

In de Verenigde Staten is de transparantie heel groot. Op de website van de Federal Election Commission kun je precies zien welke politicus van welke partij hoeveel geld heeft ontvangen van de wapenlobby, de National Rifle Association. Maar dat heeft het wapenbezit niet teruggedrongen. Integendeel, veel politici durven niet tegen de belangen van de National Rifle Association in te gaan omdat zij er financieel van afhankelijk zijn. Transparantie is nodig, maar dus niet voldoende. Het tegengaan van belangenverstrengeling en het opkomen voor een gelijk speelveld zijn evenzeer van belang.

Voorzitter. Met voorliggend wetsvoorstel worden nu eindelijk in Nederland stappen gezet, eerste stappen, om naast de bevordering van transparantie ook iets te doen aan het gelijke speelveld, het level playing field, zoals het in internationaal jargon heet. Dankzij een amendement in de Tweede Kamer van de Tweede Kamerleden Leijten, Omtzigt, Arib en Bromet, dat een meerderheid kreeg, is dat gebeurd. De minister spreekt hierbij van een koerswijziging. Daarmee voegen we ons eindelijk een beetje in de rij van democratische landen waar het beginsel van gelijk speelveld als formeel criterium geldt bij de regelgeving van politieke financiën. Chancengleichheit in Duitsland, electoral fairness in Canada, bijvoorbeeld. Er komt nu een maximum aan het totaal van giften van een natuurlijk persoon of rechtspersoon per jaar aan een partij, haar neveninstellingen en kandidaten van €100.000. Dat is een goede stap in de richting van een meer gelijk speelveld. Die stap had wat mij betreft — daar sluiten we ons aan bij GroenLinks — nog wel wat verder gemogen, maar het is een goede eerste stap in de richting van een gelijk speelveld. De indieners van het amendement noemden het beginsel van een gelijk speelveld ook expliciet in de toelichting op het amendement.

Sinds de campagne van de Tweede Kamerverkiezing van 2021 zijn we de onschuld wel voorbij. Toen kregen sommige partijen grote bedragen van enkele geldschieters, variërend van honderdduizenden euro's tot giften van meer dan een miljoen euro. Heel transparant allemaal. De schenker van meer dan een miljoen deed er openlijk kond van in praatprogramma's op televisie. Maar dat nam niet weg dat hiermee wel een zeer ongelijk speelveld werd gecreëerd. Dat vindt de minister ook, waar zij in de memorie van antwoord schrijft dat zij gelet op de zeer grote donaties in 2021 nu voorstander is van de invoering van een maximum, ook al vond de commissie-Veling het eerder daar nog te vroeg voor. In 2012 debatteerden wij in deze Kamer ook over de wetgeving ten aanzien van partijfinanciën. De toenmalige voorganger van de huidige minister zei destijds dat hij transparantie op dat moment, net als de commissie-Veling later, nog voldoende vond en daarom toen nog niet het beginsel van gelijkheid van kansen als nevengeschikt principe wilde omarmen. De huidige minister is nu wel voorstander van een maximum aan donaties. Mijn vraag aan de minister is daarom of zij, zoals de toelichting bij het amendement ook aangeeft, daarmee accepteert dat het beginsel van gelijke kansen naast dat van transparantie net als in verschillende andere democratieën voortaan mede leidend moet zijn bij regelgeving van partijfinanciën.

Voorzitter. Al vaker is de minister gevraagd waarom zij met deze tussenwet is gekomen, terwijl zij aangeeft al dit najaar de door de staatscommissie parlementair stelsel voorgestelde Wet op de politieke partijen in consultatie te brengen. Kan de minister nog eens uitleggen waarom de voorstellen van deze Evaluatiewet niet konden wachten tot een integrale Wet op de politieke partijen, waarbij ook partijen op decentraal niveau en de positie van de onafhankelijke toezichthouder aan de orde komen? Deze thema's raken toch ook aan de in deze Evaluatiewet gedane voorstellen?

De urgentie van regulering van partijfinanciën op lokaal niveau is overigens hoog. Ik sprak er net al even over. Het bleek ook nog eens uit een artikel afgelopen zaterdag in het Algemeen Dagblad over de stad Den Haag, met als titel "Bij de Groep-De Mos was ritselen goed gebruik". Wanneer denkt de minister de Wet op de politieke partijen bij de Tweede Kamer te kunnen indienen?

Voorzitter. De vele aangenomen amendementen in de Tweede Kamer hebben het voorstel op nog meer punten ingrijpend veranderd. Wat onze fractie betreft meestal ten goede, ook al hebben we bij een enkele wijziging wel vragen. Wij verwelkomen zoals gezegd de introductie van het maximum aan jaarlijkse donaties van een ton. Daarnaast vinden we het verlagen van het bedrag waarboven transparantie moet worden gegeven van €4.500 naar €1.000 een verstandige stap. Datzelfde geldt voor de verlaging van het maximum van anonieme giften van €1.000 naar €250.

Ook de verkorting van de periode waarbinnen een bedrag van €10.000 of meer publiek moet worden gemaakt, beoordelen wij positief. Natuurlijk vraagt dit ook een inspanning van politieke partijen. Daar is al eerder over gesproken. In het verleden — en ik hoorde het hier vanmorgen ook weer — opperden sommige partijen en hun vertegenwoordigers in het parlement steevast het bezwaar van een te grote bureaucratische last door de voorgestelde maatregelen. Gelukkig gaat de minister daarin niet mee. Ze noemt dit wetsvoorstel immers "in balans". Maar zij is wel voornemens om met de partijen in overleg te treden om de praktische uitvoerbaarheid van nieuwe en aangepaste regels zo goed mogelijk vorm te geven. Dat voornemen heeft de minister al uitgesproken en volgens mij is een toezegging in dezen vandaag niet meer nodig. Kan de minister aangeven waaraan zij denkt als zij spreekt met de partijen over de praktische uitvoerbaarheid van nieuwe en aangepaste regels? Reikt het departement bijvoorbeeld de partijen een digitale gereedschapskist aan, die een uniforme manier van verslaglegging en openbaarmaking op korte termijn door partijen faciliteert, opdat het makkelijker wordt voor partijen om tegemoet te komen aan de gestelde eisen?

De voorzitter:

De heer Schalk heeft een verhelderende vraag.

De heer Schalk i (SGP):

Precies voorzitter, een hele korte, verhelderende vraag aan de heer Koole. Als de minister met de politieke partijen gaat spreken over de vraag of de uitvoerbaarheid haalbaar is, dan is dat toch het paard achter de wagen spannen, zou ik zeggen?

De heer Koole (PvdA):

Nee. De minister heeft gezegd dat het in balans is. Het gaat dus niet over de haalbaarheid van de uitvoerbaarheid. Die is haalbaar. Dat zegt de minister en dat vinden wij als PvdA-fractie ook. Maar je kunt wel op verschillende manieren tot die uitvoerbaarheid komen. De haalbaarheid is te doen. Ik noemde een suggestie, bijvoorbeeld dat er vanuit het departement een gereedschapskist wordt aangeboden, waardoor het voor partijen veel makkelijker wordt om binnen drie dagen een ontvangen bedrag publiek te maken en te voldoen aan al die andere eisen die gesteld zijn en die door de amendementen zijn aangescherpt. Dat moet in goed overleg. De haalbaarheid op zich moet niet ter discussie staan en staat voor ons ook niet ter discussie. Maar ze kan op vele manieren worden bereikt en daar is goed overleg voor nodig. Mijn vraag aan de minister is waar zij dan aan denkt, hoe ze dat wil doen en wat haar inzet is bij dat gesprek met de partijen.

Voorzitter. Ook over het amendement dat ziet op de verdeling van de zogeheten Jettengelden is al gesproken. Wij verwelkomen het zeer om die verdeling te doen volgens de systematiek van de Wet financiering politieke partijen. Het is goed dat jongerenorganisaties en wetenschappelijke bureaus die volgens de Wfpp onder condities geoormerkt geld krijgen voor hun activiteiten, ook hun aandeel van de extra Jettengelden op die manier ontvangen. Het argument van de minister dat dat verdelingsmechanisme niet in de motie-Jetten was genoemd en dat het daarom aan de partijorganisaties was om naar eigen inzicht de verkregen extra subsidie te verdelen, werd al in november 2019 gelogenstraft door een brief hierover van de voorganger van deze minister. Ik meen dat dat op dat moment even Knops was. In die brief werden de extra Jettengelden namelijk voor partijen al expliciet benoemd als "ophoging Wfpp-subsidie". Als het ophoging is van de Wfpp-subsidie, dan moet je ook de verdelingssystematiek van de Wfpp hanteren, en dat is nu per amendement terecht hersteld.

Voorzitter. Een enkel amendement roept echter bij onze fractie vragen op. De vraag aan de minister is niet of zij het met die wijziging eens is. Zij heeft daar in haar beantwoording al wat over gezegd, ook in de Tweede Kamer, want "geamendeerd is geamendeerd". Maar de vraag is hoe zij de praktijk ziet als gevolg van dat amendement, en ik doel op de wijziging om elke gift uit het buitenland te verbieden, met uitzondering van giften van Nederlanders die in het buitenland woonachtig zijn.

Het oorspronkelijke wetsvoorstel liet giften uit de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte nog buiten dat verbod, met het oog op samenwerking van Nederlandse politieke partijen met geestverwanten in Europa. In haar antwoord op vragen van deze Kamer hanteert de minister een strenge interpretatie van het amendement, en dus ook van het wetsvoorstel. Gratis medewerking aan een door een Nederlandse partij in Nederland georganiseerde bijeenkomst van een spreker van een buitenlandse zusterpartij is niet meer mogelijk, tenzij aan die buitenlandse spreker een marktconforme vergoeding wordt uitbetaald. Slaan we hier niet een beetje door, vraag ik de minister.

Een ander voorbeeld uit mijn eigen praktijk. Dit voorjaar reisde ik op uitnodiging van het wetenschappelijk bureau van de Duitse SPD, de Friedrich-Ebert-Stiftung, naar een conferentie in Italië over het Europese veiligheidsbeleid. Reis- en verblijfkosten werden door de Friedrich-Ebert-Stiftung vergoed. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, hoe moet ik dan handelen volgens de minister? Moet ik de waarde van de reis- en verblijfskosten opgeven als schenkingen in natura aan de partij? Of zegt het aangescherpte verbod dat ik helemaal geen schenkingen mag aannemen en die reis- en verblijfkosten zelf moet betalen, of anders helemaal niet moet afreizen? Of nog anders: is er een minder strenge interpretatie mogelijk, die ervoor zorgt dat het onderhouden van contacten met zusterpartijen in Europa door voorliggend wetsvoorstel niet wordt geschaad? Is de minister bereid om te onderzoeken of een dergelijke interpretatie mogelijk is?

De voorzitter:

De heer Ganzevoort heeft een vraag.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Misschien om de vraag van de heer Koole, die ik wel snap, nog iets aan te scherpen. Het verschil tussen de politicus en de partij. Moet de heer Koole die vergoeding in dit geval als politicus opnemen in ons eigen geschenkenregister, of telt hij als politicus onmiddellijk ook als vertegenwoordiger van de partij en is het dus een inkomst van de partij? Dat lijkt mij een aanvullende vraag om dit goed scherp te krijgen.

De heer Koole (PvdA):

Voorzitter. Die vraag geef ik gelijk door aan de minister.

Voorzitter, tot slot. In haar antwoord op vragen van deze Kamer is de minister op andere plekken juist weer heel coulant, of anders gezegd nog niet precies genoeg. In de memorie van antwoord zegt de minister dat wanneer derden campagneactiviteiten ten bate van een partij uitvoeren, die activiteiten kwalificeren als "gift in natura" en dus onder het regime van de wet vallen. Maar wanneer geldt een campagneactiviteit van derden als "ten bate van een politieke partij", zo vraag ik de minister. Wie bepaalt dat? Wanneer een derde persoon of organisatie groots campagne voert met de leuze: stem op een partij die opkomt voor de belangen van boeren en burgers, is die campagne dan ten bate van de BoerBurgerBeweging? Of als de leuze is: stem voor een partij die opkomt voor de dieren, geldt dat dan als ten bate van de Partij voor de Dieren? Ook tamelijk onbepaald is de opmerking van de minister over fondsenwervingdiners. Wanneer inkomsten daaruit bestaan uit bijdragen aan de partij waar geen tegenprestatie voor wordt verwacht, zegt de minister, zijn het giften en vallen zij dus onder het regime van de wet. Maar wat als gesteld wordt door de partij die het organiseert, dat er wel degelijk een tegenprestatie wordt geleverd, namelijk een geweldige avond met de premier en een heerlijk diner wat toch wel €1.000 per persoon waard is? Is het dan geen gift?

Voorzitter. Zo zijn er op detailniveau nog vele vragen te stellen. Ook de vorige sprekers hebben al veel vragen op detailniveau gesteld. Mijn vraag aan de minister is of zij bij de evaluatie van deze wet en bij de voorbereiding van de Wet op de politieke partijen veel uitgebreider op dergelijke praktische vragen wil ingaan.

Verder ziet de PvdA-fractie uit naar de beantwoording door de minister van de vragen die nu reeds zijn gesteld.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Koole. Waar u in het betoog "een ton" gebruikte, bedoelde u €100.000 euro, zeg ik maar even voor de Handelingen.

De heer Koole (PvdA):

Ja.

De voorzitter:

Juist. Het woord is aan de heer Meijer.