Plenair Veldhoen bij behandeling Wet uitbreiding taakstrafverbod



Verslag van de vergadering van 4 oktober 2022 (2022/2023 nr. 2)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.26 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Veldhoen i (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Dat klopt. Ik mag vandaag ook namens de Partij voor de Dieren spreken.

Wij behandelen vandaag het wetsvoorstel Wet uitbreiding taakstrafverbod. Dit voorstel houdt in dat het huidige taakstrafverbod voor geweld en zedenmisdrijven en recidive wordt uitgebreid naar elke vorm van fysiek geweld tegen personen met een publieke taak, in het kader van de handhaving van de openbare orde en de veiligheid. Wij, de beide fracties, willen vooropstellen dat wij geweld tegen publieke ambtsdragers sterk veroordelen. Ook wij vinden dat verdachten die zich daaraan schuldig maken, gestraft moeten worden en zo nodig hard gestraft moeten worden. Dat gebeurt ook. Rechters bewegen mee met de samenleving en reageren op de maatschappelijke verontwaardiging die leeft, en terecht, over dit soort feiten. Maar de ene mishandeling is de andere niet. De vraag die vandaag voorligt is of de taakstraf als kale straf uit de gereedschapskist van de rechter moet worden gehaald. Wij zijn van mening dat dit geen goede keuze is. Dit zal leiden tot onrecht. De rechter moet in staat worden gesteld om maatwerk te leveren, aan de hand van de ernst van het delict, de feiten en omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte. Het voorstel miskent deze elementen.

Een voorbeeld uit de praktijk. Een bijstandsmoeder met een klein kind en zwanger van de tweede komt voor de politierechter in verband met een winkeldiefstal in de supermarkt. Ze heeft het financieel krap en steelt levensmiddelen. Bij haar staandehouding heeft ze de boa die werd ingeschakeld, een duw gegeven. De boa is gevallen en heeft aangifte gedaan. Moet deze moeder naar de gevangenis? De kans is groot dat de rechter, alle feiten en omstandigheden afwegend, onder het huidige recht komt tot het opleggen van een taakstraf, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Onder deze nieuwe wet kan dat niet langer. De rechter kan alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen of kiezen voor een door de rechter bedachte uitweg: één dag gevangenis opleggen in combinatie met een taakstraf.

Onze fracties hebben principiële bezwaren tegen dit voorstel. Allereerst is er geen noodzaak voor deze wet. De Raad van State wees er al op: een cijfermatige onderbouwing van de wijziging ontbreekt. De memorie van toelichting geeft aan dat het aantal zaken waarop het betrekking heeft gering zal zijn en de effecten op de benodigde celcapaciteit verwaarloosbaar is. In de praktijk blijkt dat in de gevallen die de minister voor ogen heeft met deze wet doorgaans al wordt gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ernstig geweld tegen dienstverleners valt ook al onder het huidige taakstrafverbod. Wat is dan nog de noodzaak, zo vragen wij ons af. Kan de minister deze noodzaak met harde cijfers onderbouwen? In hoeveel gevallen wordt er nu door de rechter een taakstraf opgelegd bij geweld tegen publieke dienstverleners? Ik doel dan op recente cijfers, niet cijfers van 2015-2018, want die heb ik wel gezien. Kan de minister een casus noemen waarin een taakstraf is opgelegd en waarvan zij zegt: dat had een gevangenisstraf moeten zijn? Met andere woorden, in welke zaken heeft de rechter het in haar ogen niet goed gedaan en zou het wegnemen van een instrument uit de gereedschapskist dit hebben verhinderd?

Ten tweede zijn er rechtsstatelijke en mensenrechtelijke bezwaren tegen deze wet. Het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten wees daar ook op. Er zijn risico's als het gaat om de bescherming van mensenrechten zoals neergelegd in het EVRM, nu de lichtst denkbare vorm van fysiek geweld tegen een persoon in een publieke functie kan leiden tot een gevangenisstraf. Dit wringt met het evenredigheidsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel en het verbod op willekeur zoals die volgen uit artikelen 5 en 6 van het EVRM en artikel 49 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dit zijn fundamentele en voor onze fracties zwaarwegende argumenten. Kan de minister antwoord geven op de vraag of aan deze beginselen wordt voldaan indien een gevangenisstraf wordt opgelegd op basis van het taakstrafverbod voor een licht vergrijp, bijvoorbeeld aan de moeder die ik in mijn voorbeeld noemde? Graag een gemotiveerd antwoord. En als de minister in het advies van het NJCM geen grond vindt om deze ondeugdelijke wet in te trekken, welke waarde hecht zij dan eigenlijk aan een dergelijk advies? Graag een reactie.

Deze wet beperkt de mogelijkheden van de rechter tot het leveren van maatwerk; ik heb het al gezegd. Ik heb zelf gewerkt met het huidige taakstrafverbod en gezien hoe wij als rechters, maar ook officieren van justitie worstelden met dit verbod. Feiten zijn nooit zwart-wit. Er zijn altijd omstandigheden die ertoe doen. Die feiten en omstandigheden moeten kunnen worden gewogen en beoordeeld. Maatwerk is een vorm van rechtsbescherming. Rechtvaardige straffen en rechtsbescherming dragen bij aan het vertrouwen in de rechtspraak en zo aan de democratische rechtsstaat. We hebben gezien wat het met vertrouwen van burgers doet als wetgeving te knellend wordt geformuleerd en onvoldoende ruimte laat voor maatwerk in individuele gevallen.

Een ander bezwaar van onze fracties is dat het wetsvoorstel getuigt van wantrouwen in de rechter. Dat is onterecht. Rechters bewegen, zoals gezegd, mee met de samenleving en zijn de afgelopen jaren zwaarder gaan straffen in die zaken waar sprake was van grote en terechte maatschappelijke verontwaardiging. Maar de ene mishandeling is de andere niet. Rechters hebben ook oog voor de feiten en omstandigheden, waaronder die rondom de persoon van de verdachte. Dat maakt dat in bepaalde gevallen een taakstraf passend is, zoals in het voorbeeld van de bijstandsmoeder. Over zaken als deze bestaat geen grote maatschappelijke verontwaardiging. Deze moeder is niet gebaat bij een gevangenisstraf en de maatschappij evenmin, integendeel zelfs. In een democratie als de onze dient de rechtsprekende macht een evenwichtige en rechtvaardige afweging te kunnen maken. De rechter verdient op dat punt ons vertrouwen. Kan de minister dat beamen?

Het wetsvoorstel diskwalificeert de taakstraf als volwaardige hoofdstraf. Niet voor niets is ook de reclassering fel tegen deze wet. Het miskent ook het feit dat uit onderzoek blijkt dat recidive na taakstraf beduidend minder is, namelijk 47% minder, dan bij een korte gevangenisstraf. Ook blijkt uit onderzoek dat driekwart van de Nederlandse bevolking het goed vindt dat werkgestraften iets terugdoen voor de samenleving. Twee derde van de bevolking vindt dat een werkstraf passender is dan een korte gevangenisstraf. Waarom wordt de taakstraf uit de gereedschapskist gehaald, terwijl de maatschappij hier kennelijk een zeer positief oordeel over heeft?

Ook wordt met dit voorstel een onjuiste voorstelling gemaakt van wat het strafrecht kan betekenen. Uit criminologische studies blijkt dat een hogere straf niet voor minder geweld zal zorgen. De rechtspraak wijst daar ook op. Het kan zelfs averechts werken, omdat mensen soms hun werk, huis of relatie verliezen bij een gevangenisstraf, en de kans dat ze afglijden sterk aanwezig is, waardoor ze nogmaals de fout in kunnen gaan. Of betwist de regering op dit punt de brede consensus in de wetenschappelijke literatuur? Graag een gemotiveerde reactie van de minister.

Daar komt bij dat ik onlangs begreep dat veel lichte vergrijpen waarbij sprake is van een geringe mate van geweld tegen dienstverleners — ik denk bijvoorbeeld aan dronken verzet bij een aanhouding — nu door het OM worden afgedaan met een taakstraf. Dat betekent dat het OM van oordeel is dat een taakstraf wel degelijk in een heel grote categorie zaken een passende sanctie kan zijn. Anders zou het OM deze zaken niet zelf afdoen, maar voor de rechter brengen en een gevangenisstraf eisen. Kan de minister aangeven hoeveel van dit type zaken door het OM worden afgedaan? En hoe waardeert de minister het feit dat het OM kennelijk van oordeel is dat de taakstraf voor die zaken een passende straf is?

Voorzitter. Deze wet komt voort uit een motie uit de Tweede Kamer uit 2018. Inmiddels is de wereld aanzienlijk veranderd. Wij zijn als samenleving geconfronteerd geweest met excessief geweld tegen publieke dienstverleners. Ik denk aan de coronarellen. Het OM en de rechtspraak hebben daar snel, adequaat en hard op gereageerd. Er was lik op stuk met snelrecht en er zijn fikse straffen uitgedeeld. De rechter doet dus feitelijk al wat met deze wet is beoogd. Er was geen sprake van maatschappelijke verontwaardiging over die wijze van afdoening. Nogmaals, wat is nog de noodzaak van deze wet? Niet alleen is de wereld in dat opzicht aanzienlijk veranderd, ook hebben wij de verwoestende effecten kunnen zien van wat te stringente wetgeving heeft gedaan. De rechter heeft de mogelijkheid om maatwerk te leveren. Wat kan het betekenen als er geen hardheidsclausule is? Dat leidt tot onrechtvaardige uitkomsten. Vandaag bespreken we een wet die de bestaande mogelijkheid tot maatwerk sloopt en waarbij een hardheidsclausule willens en wetens ontbreekt.

Ik ga afronden. Wij hebben vandaag en vorige week in deze Kamer gesproken over de lessen die wij hebben geleerd van het toeslagenschandaal. We hebben gesproken over het feit dat we meer belang moeten hechten aan evaluaties. Over de waarde van de adviezen van de Raad van State. Over het oog hebben voor geluiden uit de uitvoeringspraktijk. Ik heb collega's horen bepleiten dat uitvoerders meer ruimte krijgen om de menselijke maat te hanteren. Zij hebben de noodzaak van hardheidsclausules genoemd. Als wij deze lessen daadwerkelijk willen toepassen in de praktijk, staat ons maar één ding te doen, en dat is deze wet niet aannemen.

Het huidige taakstrafverbod is geëvalueerd. Een belangrijke aanbeveling die daaruit kwam, was om het weer mogelijk te maken een taakstraf te combineren met een voorwaardelijke straf, iets wat zoals gezegd nu niet kan. Een uitbreiding van de gereedschapskist van de rechter dus. Maar wat doen we? We doen exact het tegenovergestelde en beperken de toepassing van de taakstraf verder.

Rechters zeggen met klem: doe het niet, wij kunnen zo geen maatwerk leveren. Het is een van de buikpijndossiers die zij expliciet benoemen, omdat knellende wetgeving leidt tot onrechtvaardige situaties. De reclassering zegt: doe het niet, het is onnodig en onwenselijk. De advocatuur zegt: doe het niet, laat de rechter de ruimte voor maatwerk. De Raad van State zegt: de noodzaak is onvoldoende onderbouwd. Het taakstrafverbod is absoluut geformuleerd en laat de rechter geen enkele ruimte om in individuele gevallen een uitzondering te maken. Het kan daarmee tot disproportionele uitkomsten leiden.

Er zijn, tot slot, serieuze vraagtekens te plaatsen bij de rechtmatigheid van het voorstel als het gaat om mensenrechtelijke elementen. De conclusie kan naar het oordeel van onze fracties alleen maar zijn dat deze wet niet moet worden aangenomen.

Mevrouw Nanninga i (Fractie-Nanninga):

Dank voor uw betoog namens GroenLinks en de Partij voor de Dieren. "Omstandigheden doen ertoe", hoor ik u zeggen. Dat klopt, maar rechters, strafadvocaten en de reclassering zijn altijd dol op tranentrekkende verhalen, van de zielige bijstandsmoeder die ook nog zwanger was en uit wanhoop brood voor haar hongerige kinderen steelt. Dan komt er een beveiliger en die krijgt een duw. Is het lid Veldhoen het niet met mij eens dat voor die beveiliger ook omstandigheden gelden die rechtvaardigen dat er niet een taakstrafje wordt opgelegd, maar gewoon een gevangenisstraf? Is het lid Veldhoen het met mij eens dat wij ook die bijstandsmoeder met dat zielige verhaal serieus moeten nemen als een vrouw die gewoon keuzes maakt, verantwoordelijk is voor haar daden en de consequenties van haar daden kan en moet dragen?

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Allereerst over de tranentrekkende voorbeelden. Dit zijn gewoon voorbeelden uit de praktijk. Ze kunnen wel tranentrekkend zijn, maar het zijn wel voorbeelden die ik ook zelf in mijn dagelijkse praktijk heb gezien. Natuurlijk nemen we ook de positie van die boa mee die in dit geval die duw heeft gekregen. De rechter neemt die ook mee in de afweging. Dat laat onverlet dat er ook oog moet zijn voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Dat kan leiden tot het oordeel dat een taakstraf een passende sanctie is. Dat laat onverlet dat je inderdaad ook oog hebt voor de positie van de boa. In de praktijk blijkt vaak dat ook slachtoffers van oordeel zijn dat in dit soort situaties een taakstraf een passende oplossing kan zijn. Zij zitten ook helemaal niet te wachten op een gevangenisstraf voor deze ene verdachte.

Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):

Een vervolginterruptie over iets anders wat mij opviel in het betoog van mevrouw Veldhoen: het wantrouwen in de rechter. Dat vind ik best een zware beschuldiging. Wij stellen hier als wetgevende macht een bandbreedte vast waarbinnen rechters wel degelijk maatwerk kunnen leveren. De vraag is eigenlijk: waar komt dat heel zwaar aangezette verhaal van wantrouwen in de rechter vandaan door een wetsvoorstel dat gewoon rechtvaardigheid voorstelt voor een heel zwaar misdrijf?

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Het element van wantrouwen zit daarin dat er een ondergrens wordt bepaald waar de rechter zich aan moet houden, terwijl de rechter alles afwegend tot een rechtvaardige oplossing komt in een individuele strafzaak. De wetgevende macht zou het vertrouwen in de rechter moeten hebben dat een gevangenisstraf, als dat het aangewezen middel is, wordt ingezet. Dat neemt niet weg dat het opleggen van een taakstraf ook tot de gereedschapskist moet behoren. In mijn ogen getuigt dat van wantrouwen in de rechter. Die doet kennelijk niet wat in de ogen van enkelen als juist wordt aangemerkt. De rechter verdient het vertrouwen dat hij op de zitting, alles afwegende, tot een rechtvaardige straf komt en hard straft als dat nodig is, maar ook milder straft als een taakstraf op z'n plaats is.

De voorzitter:

Dank u wel. Nog een keer mevrouw Nanninga.

Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):

Nog een laatste, alstublieft, omdat ook het woord "disproportioneel" gevallen is. Mag ik dan concluderen dat de fracties van GroenLinks en Partij voor de Dieren, anders dan mijn fractie, niet van mening zijn dat een gevangenisstraf gewoon nooit disproportioneel is als je een hulpverlener, een bewaker of wat dan ook aanvalt in zijn of haar werk? Naar ons idee is een gevangenisstraf dan nooit disproportioneel. Ik constateer dat we elkaar hierin niet gaan vinden.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Veldhoen.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Nee, daar gaan we elkaar zeker niet vinden. Ik kan zeker feiten en omstandigheden bedenken — ik heb er een aantal genoemd — waarin een gevangenisstraf disproportioneel is. Dat geldt niet voor excessief geweld. Absoluut niet. Daar moet hard gestraft worden, zo nodig ook met een gevangenisstraf. Maar er zijn een heleboel casussen, inderdaad die moeder of iemand die in het uitgangsgeweld iemand een duw geeft, niet bedoeld, in een opwelling, waar een gevangenisstraf gewoon geen passende sanctie is. Daar is de maatschappij niet bij gebaat, daar is het slachtoffer niet bij gebaat en daar is de verdachte ook niet bij gebaat. We gaan elkaar inderdaad niet vinden op dat punt.

Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):

Nee.

De voorzitter:

Dank u. Dan is het woord vervolgens aan de heer Dittrich. Hij spreekt namens de fractie van D66.