Plenair Bredenoord bij debat met de Parlementaire onderzoekscommissie effectiviteit antidiscriminatiewetgeving (POC) over het rapport "Gelijk recht doen"



Verslag van de vergadering van 13 september 2022 (2021/2022 nr. 39)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.21 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Bredenoord i (D66):

Voorzitter. Bij het aanbieden van het rapport van de Parlementaire onderzoekscommissie effectiviteit antidiscriminatiewetgeving noemde de voorzitter van de commissie, de heer Ganzevoort, een paar heel aansprekende persoonlijke anekdotes over discriminatie. Ik kan er als vrouw die getrouwd is met een vrouw ook vele noemen. Maar ook als eerste vrouw in bepaalde functies word ik er regelmatig subtiel aan herinnerd dat ik de eerste vrouw in die situatie of functie ben. In mijn bijna acht jaar als senator is toch wel het meest sprekende, en ook wel grappige, voorbeeld dat ik in de nok van het oude Eerste Kamergebouw op een opblaasbaar matrasje, met een campingkoelkastje, lag te kolven, omdat er geen ruimte was voor kersverse moeders. Het instituut had tot die tijd immers slechts twee zwangere senatoren gekend. Dat staat heel toevallig vandaag ook in Trouw. Door het rapport heb ik geleerd dat het in mijn persoonlijke voorbeelden veelal gaat om vormen van aversieve discriminatie — dat is weerzin tegen lhbtiq-mensen — of onbewuste discriminatie. Dat laatste betreft het beeld dat een rector, hoogleraar of fractievoorzitter een witte man in een pak is, en geen vrouw of zwangere vrouw.

Uit mijn werk als rector van een grote universiteit weet ik dat allerlei subtiele vormen van uitsluiting het moeilijker maken voor eerstegeneratiestudenten om de weg naar de universiteit te vinden. Eenmaal op de universiteit missen ze de tested knowledge, de impliciete kennis die veel studenten met universitair opgeleide ouders en uit sociaaleconomisch welgestelde gezinnen hebben, om te weten welke functies en bijbanen ze moeten bemachtigen om in de juiste netwerken terecht te komen. Ook is het voor studenten met een beperking echt vele malen lastiger om hoger onderwijs te volgen. Door het lezen van dat onderzoeksrapport besef ik nog veel sterker dat het een verantwoordelijkheid is van onderwijsinstellingen om discriminatie tegen te gaan en een veilige leeromgeving te bieden.

Voorzitter. Discriminatie, zo laat het rapport ook zien, sluit mensen uit van toegang tot een passende opleiding, een goede baan, een fijn huis. Zo beperkt discriminatie burgers in de vrijheid om te zijn en te worden wie ze willen zijn. Een gebrek aan gelijke kansen zorgt onder meer voor stress, onzekerheid en boosheid bij de mensen die discriminatie ervaren, en voor isolatie, segregatie en zelfs polarisatie binnen en tussen bepaalde groepen, met grote gevolgen voor de verbondenheid en het welbevinden van onze samenleving. Bovendien wordt zo een schat aan talent onbenut gelaten, talent dat we zeker in deze tijd van grote transities niet onbenut kunnen laten. Discriminatie sluit mensen ook uit van sociale voorzieningen, van zorg of van een menswaardige opvang. Een gebrek aan rechtvaardige en gelijkwaardige behandeling kweekt wantrouwen in de politiek en in de overheid, en ook in ons allemaal. Dat zorgt er in het uiterste geval voor dat mensen afhaken bij de samenleving.

Zoals we net ook gehoord hebben, is discriminatie bij wet verboden. Voor onze Grondwet is iedereen gelijk, maar toch ervaart ruim een op de vier Nederlanders discriminatie. En toch kennen we allemaal verhalen van kinderen uit arme gezinnen, die niet het juiste schooladvies krijgen, van biculturele jongeren die geen stageplek kunnen vinden, oudere werkzoekenden die niet worden uitgenodigd. En dan rijst de vraag: hoe komt het dat die kloof tussen wet en praktijk er is en wat kunnen wij eraan doen? Specifiek: wat kunnen wij hier vanuit onze rol en functie eraan doen?

Om deze vraag te onderzoeken heeft de Eerste Kamer voor de derde keer in haar geschiedenis een parlementair onderzoek ingesteld. Daar zijn we als Kamer terecht terughoudend mee, omdat er voor zo'n onderzoek enorm veel tijd, energie en middelen nodig zijn. Tegelijk ligt in dit soort onderzoeken ook de meerwaarde van de Eerste Kamer, als Kamer die de tijd neemt voor langere lijnen en langzamere politiek. De fractie van D66 wil de leden van de commissie hartelijk bedanken voor hun harde werk, dat zij veelal naast ander werk gedaan hebben. Dat hadden zij niet gekund zonder hun team van onderzoekers en de ondersteunende staf. Ook voor hen veel dank.

Dat de Eerste Kamer pas voor de derde keer een parlementair onderzoek heeft uitgevoerd, onderstreept het belang van een wetgever die zich actief verzet tegen discriminatie en zich ook actief inspant voor gelijke behandeling. De titel "Gelijk recht doen" spoort alle belanghebbenden in de wetgevingscyclus aan om discriminatie te herkennen en te bestrijden, de wetgever voorop. Hoe kunnen wij als medewetgever discriminatie tegengaan? Hierover heb ik een vraag aan de commissie. Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat ook de Tweede Kamer en de regering aan de slag gaan met de aanbevelingen en het afwegingskader? Wat zouden wij als Eerste Kamer aan de regering kunnen vragen om te doen op basis van dit goede rapport?

Voorzitter. Dit rapport bevat veel belangrijke en ook verontrustende inzichten die we ons moeten aantrekken. Wat kunnen we leren en lezen uit het rapport? Allereerst blijkt bestaande wetgeving onvoldoende om structurele of institutionele discriminatie tegen te gaan. Institutionele discriminatie, zo legt het rapport uit, is discriminatie als gevolg van een samenspel van waarden, gewoonten en regels. Een systeem dat over jaren, decennia en soms zelfs eeuwen gegroeid is. Daarom is het lastig en maar langzaam te veranderen, en bovendien valt er geen schuldige voor aan te wijzen en te bestraffen.

Desondanks is het voor de fractie van D66 van belang om juist deze vorm van discriminatie beter aan te pakken. Het etnisch profileren bij de politie en bij de Belastingdienst, net ook genoemd, laten zien dat institutionele discriminatie voorkomt bij overheidsinstanties, die er juist voor iedereen behoren te zijn. Juist structurele discriminatie kan ervoor zorgen dat burgers vastlopen en dat ze zich vervreemd voelen van de overheid en van elkaar. Mijn vraag aan de commissie: om institutionele discriminatie tegen te gaan, zijn recent de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme en de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme aangesteld. Hoe kunnen we de regering aansporen dat ook deze instituten de aanbevelingen uit dit rapport kunnen meenemen in hun werk? Gelukkig zie ik de voorzitter van de commissie op de publieke tribune zitten, dus ik denk dat daar al iets overgebracht wordt.

Tegelijkertijd liggen hier volgens het rapport de meeste kansen voor de wetgever. Uit het rapport blijkt dat we de aanpak van discriminatie niet alleen moeten overlaten aan personen die discriminatie ervaren. Daarmee leggen we de verantwoordelijkheid voor het tegengaan van discriminatie op hun schouders. Zelfs als er klachtenprocedures zijn, blijkt het ongelofelijk lastig om discriminatie te melden. Meldingen zijn daardoor het topje van de ijsberg. Meldingen moeten het sluitstuk zijn, niet de oplossing.

Wat wel werkt, blijkt uit het rapport — daar worden wat ons betreft veel goede suggesties en aanbevelingen gedaan — is het betrekken van mensen die discriminatie ervaren bij het wetgevingsproces. Nothing about us without us, dat hebben we ook ervaren bij de behandeling van het VN-verdrag voor mensen met een handicap. We moeten ook de mensen die discriminatie bestrijden, de beleidsmakers en de uitvoerders erbij betrekken, en in het bijzonder natuurlijk de mensen die beide kanten kennen: de ervaringsdeskundigen. Daar hebben we er ook een aantal van in deze Kamer, meer dan er vaak gedacht wordt.

Tegelijkertijd bevinden wij ons in een bevoorrechte positie. Voor mensen die aan de goede kant van de streep staan, is het lastiger om die streep van in- en uitsluiting goed te zien. Dat hoeft niet eens onwil te zijn, maar als je bijvoorbeeld zelf niet slechtziend of niet laaggeletterd bent, dan is het gewoon lastig om je voor te stellen hoe dat in het alledaagse leven is. Je bent je er gewoon niet van bewust. Mijn vraag is dus ook: welke mogelijkheden zijn, volgens de commissie, voor de Eerste Kamer het meest effectief om belanghebbenden te betrekken bij het beoordelen van mogelijke discriminatoire effecten van wetgeving?

Voorzitter. De commissie heeft nog een aantal andere concrete aanbevelingen gedaan. D66 steunt het idee om discriminatie vast onderdeel te maken van het debat over de staat van de rechtsstaat. Daarnaast ziet mijn fractie ook goede aanknopingspunten voor het werk van de relevante commissies in de deelrapporten bij dit rapport over sociale zekerheid, arbeidsmarkt, onderwijs en politie. Ook in een rapportage over de ongewenste discriminatoire effecten van wetgeving, voorafgaand aan nieuwe wetgeving en bij de evaluatie van bestaande wetgeving, ziet mijn fractie een manier om blijvend aandacht te besteden aan discriminatie. Mijn fractie vraagt zich wel af hoe dit soort instrumenten zich verhoudt tot de groeiende regeldruk en het tekort aan personeel. Hoe ziet de commissie zulke rapportages voor zich? Kan de commissie daarop reflecteren, en dan vooral op de praktische uitvoering daarvan?

Voorzitter. Mijn fractie is ook op zoek naar manieren om de aanbevelingen te internaliseren in de werkwijze van de Eerste Kamer, niet alleen voor ons hier, maar ook voor de vele Kamersamenstellingen die na ons zullen volgen. Het past in onze kerntaak van het toetsen van kwaliteit van wetgeving. Zoals ik al eerder aangaf, is de oproep aan ons allemaal dat we het gaan doen. De vragen moeten niet een extra afvinklijstje worden, maar onderdeel van elk gesprek dat wij over wetgeving voeren. We moeten deze vragen ook juist stellen bij wetgeving waar discriminatie op het eerste gezicht geen rol speelt. Het zou daarom volgens mijn fractie goed zijn om in het reguliere commissievoorzittersoverleg het onderwerp antidiscriminatie in wetgeving regelmatig ook op de agenda te zetten en te kijken naar de vragen in het afwegingskader van dit rapport. Dat zijn er namelijk veel. Het afwegingskader heeft zes elementen met elk vier tot vijf vragen over ons eigen werk. De veelheid kan ook een excuus worden om niets te doen. Hoe kunnen wij volgens de commissie prioriteiten stellen daarin?

Voorzitter. De eerste zin van dit rapport luidt: "Dit onderzoek begint met de verhalen van gewone mensen." Juist de voorbeelden uit de gesprekken en de reacties op de oproep maken dit rapport zo indringend en tastbaar. Daarom sluit ik af met een ervaring die laat zien dat we voor de wet misschien wel gelijk zijn, maar dat mensen in de praktijk toch discriminatie kunnen ervaren. Ik heb een van de vele persoonlijke voorbeelden. Toen mijn zoon ruim een jaar was, gingen mijn vrouw en ik samen op reis. Wij zijn getrouwd en beiden de juridische ouder van ons kind. Bij de douane op Schiphol konden we echter niet meteen doorlopen. "Waar is de vader van deze baby?", werd er gevraagd. "Heeft u wel een verklaring dat hij mee mag het vliegtuig in?" Alle mensen om ons heen hoorden hoe wij uitlegden dat wij toch echt de ouders zijn van dit jongetje. Op een gegeven moment werd ik zo woedend dat ik vervolgens mijn trouwring op de balie gooide, met de hand van mijn vrouw erbij, en zei: "Wij zijn getrouwd. Wij zijn de moeders. Wij gaan nu op reis!" Volledig geschrokken liet de douaneambtenaar ons daarna door. Ik weet ook best dat hij zijn werk moet doen en dat hij het kidnappen van kinderen moet checken, maar toch voelde ik mij vernederd. Wij hebben gelijke rechten, maar ik, en velen met mij, moeten regelmatig flink van ons afbijten om toch op een bepaalde manier niet vernederd te worden in de alledaagse praktijk. Dat zal ik ook zeker blijven doen om het iedereen na mij makkelijker te maken, zoals de vorige generatie voor mij en voor vele anderen natuurlijk al ontzettend veel kolen uit het vuur gehaald heeft.

Voorzitter. Afsluitend wil mijn fractie de commissie nogmaals danken voor het werk. Ook onze toekomstige collega's zullen hier profijt van hebben als routekaart om op een zorgvuldige manier naar wetgeving te kijken.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Bredenoord. Dan is het woord aan mevrouw Vos, namens de fractie van de Partij van de Arbeid.