Plenair Janssen bij behandeling Van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning



Verslag van de vergadering van 15 maart 2022 (2021/2022 nr. 21)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.21 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Janssen i (SP):

Voorzitter, dank u wel. Laat ik beginnen met mijn waardering uit te spreken richting de initiatiefnemers om met een initiatiefwetsvoorstel te komen. Het is een groot goed in onze parlementaire democratie dat wij moeten blijven koesteren. Het is niet vanzelfsprekend. Ook een felicitatie aan de minister met zijn benoeming in dit ambt.

De inhoud van het wetsvoorstel roept bij mijn fractie nog enige twijfel op, met name over de uitwerking in de praktijk. Personen- en familierecht is een bijzonder kwetsbaar deel van ons wettenstelsel, in het bijzonder wanneer het kinderen betreft, zo ook in dit voorstel. Wanneer kinderen in het geding zijn, staat voor mijn fractie voorop wat de uitwerking van het voorstel zal zijn op die kinderen. Hoe maakt het hun leven beter? Was het niet mogelijk geweest om bestaande wetten en regels zodanig te verbeteren dat bestaande belemmeringen die nu in de praktijk optreden kunnen worden weggenomen? Is dat door de initiatiefnemers onderzocht als alternatief? Ik zie in de praktijk bijvoorbeeld dat artikel 253c lid 2 uitpakt als "ja, tenzij". Mijn vraag aan de initiatiefnemers is: waarom kon dat in de uitvoering niet worden verbeterd? Is iets bestaands verbeteren niet te prefereren boven weer iets nieuws toevoegen?

Dat brengt mij bij de wezensvraag van dit voorstel. Is dit voorstel alleen een oplossing in theorie, of is het dat straks ook in de praktijk? Geschillen ontstaan immers niet wanneer alles koek en ei is en de onderlinge verhoudingen tussen ouders goed zijn. Problemen ontstaan wanneer er frictie is, of erger, wanneer sprake is van totaal verstoorde verhoudingen en kinderen dan letterlijk het kind van de rekening worden. Als SP-fractie willen we graag oplossingen die ook daadwerkelijk voor de kinderen werken. Want als sprake is van zo'n conflictsituatie is natuurlijk de vraag of erkenning — anderen spraken er ook al over — niet onthouden zal worden aan de verzoekende ouder. Zeker nu volgens het voorstel met erkenning ook meteen van rechtswege gezag wordt gevestigd. De initiatiefnemers hebben aangegeven dat zij denken dat het wel mee zal vallen met die weigering, maar mijn fractie vindt het nog moeilijk te vatten waarop die mening is gebaseerd. Het lijkt een gok die beide kanten op kan gaan. Het risico lijkt groot dat juist bij verstoorde verhoudingen de erkenning, en daarmee het gezag, onderdeel gaat worden van de onderhandelingen over de boedelscheiding, om het maar even oneerbiedig zo te zeggen. Ik vraag de initiatiefnemers daarom om nogmaals op dit punt in te gaan. Zullen de verhoudingen niet eerder verharden, terwijl de initiatiefnemers juist aangeven dat dit voorstel de verhoudingen zal verbeteren en dat hiermee conflicten worden voorkomen? Nogmaals, wij zijn op zoek naar oplossingen die in de praktijk recht doen aan het kind en ook aan de ouders.

Mijn fractie ziet ook dat er risico's ontstaan op meer procedures, gelet op de verdergaande gevolgen van de erkenning. Meer zaken zullen dan bij de rechter eindigen, met alle kosten en tijd die daarmee gemoeid zijn. Kinderen zijn altijd de dupe als ouders hun conflict bij een rechter uitvechten. Dat willen we waar mogelijk voorkomen. Graag ook een reactie op dit punt.

Voorzitter. Daarmee maak ik maar meteen gebruik van de gelegenheid om de minister voor Rechtsbescherming te vragen welke mogelijke gevolgen van dit initiatiefvoorstel hij ziet voor de rechtspraktijk, en meer in het bijzonder voor de bijstand door een advocaat als het voorstel tot meer procedures zou leiden. De heer Recourt en de heer Dittrich spraken daar ook al over. Houdt de minister rekening met een extra vraag naar gefinancierde rechtsbijstand, in welke vorm dan ook, zoals in de vorm van mediation — we drukken even op de knop bij de heer Dittrich — of in een andere vorm? Ziet de minister daar een verband mee? Ik vraag de minister ook hoe dit voorstel past binnen zijn plannen voor het versterken van de toegang tot het recht, en dan vandaag in het bijzonder voor bijstand in het personen- en familierecht. Dat is een heel specifiek onderwerp. Graag een reactie van de minister op dit punt.

Voorzitter. Ik hou mijn bijdrage kort. Bijna afsluitend kan ik zeggen dat, alles overziend, het de initiatiefnemers zal zijn opgevallen …

De heer Dittrich i (D66):

Ik heb een punt over de gefinancierde rechtshulp. Minister Dekker heeft een brief gestuurd. Daarin heeft hij laten weten dat, ondanks eerdere pogingen om te bezuinigen op de rechtshulp, daarvan bij het familierecht geen sprake zou zijn. Hoe staat u daartegenover?

De heer Janssen (SP):

In de praktijk zal moeten blijken of de woorden van voormalig minister Dekker bewaarheid worden. Ik denk dat het goed is als ik de nieuwe minister, die daar ook politieke verantwoordelijkheid voor draagt, vraag om daar zijn reflectie op te geven, met name voor het personen- en familierecht.

Voorzitter. Ik neem aan dat de publieke tribune ook kennis heeft genomen van deze beraadslaging. Het is als vanouds. Dat laatste wil ik graag geschrapt hebben uit de notulen. Het was niet mijn bedoeling om dat zo te zeggen.

Voorzitter. Alles overziend, zeg ik richting de initiatiefnemers en de minister, zijn mijn vragen grotendeels in lijn met de vragen van mijn collega Van Nispen bij de behandeling in de Tweede Kamer. Die vragen zullen zij herkennen. Uit het feit dat ik hier een aantal vragen herhaal en daar nogmaals over heb doorgevraagd, mogen de initiatiefnemers afleiden dat mijn fractie voor de toetsing in deze Kamer van met name de rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van het initiatiefvoorstel ook een eigen afweging zal moeten maken. Ik kijk daarom uit naar de beantwoording door de initiatiefnemers en de minister van de door mij gestelde vragen. In de beantwoording zie ik de positieve houding die mijn fractie heeft ten opzichte van dit wetsvoorstel graag bevestigd.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Janssen. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan schors ik de vergadering voor de pauze tot 18.00 uur.