Plenair Doornhof bij behandeling Van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning



Verslag van de vergadering van 15 maart 2022 (2021/2022 nr. 21)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.42 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Doornhof i (CDA):

Voorzitter, staat u mij toe u aan te vullen in zoverre dat ik ook namens de fractie van de ChristenUnie spreek.

Dan zou ik willen beginnen met de woorden "alles is familie". Dat wordt natuurlijk aan alle kanten bevestigd als je naar de beelden kijkt van de oorlog die Rusland is begonnen tegen Oekraïne. Het is hartverscheurend wat die Oekraïense en Russische gezinnen meemaken. We leven met hen mee.

Maar voorzitter, nu moeten we het hebben over de regels die gelden voor Nederlandse gezinnen. Het gaat om het voorstel ervoor te zorgen dat, als een kind door een niet met de moeder getrouwde persoon wordt erkend, daar direct het gezamenlijk gezag aan wordt gekoppeld. Daarmee anticipeer je erop dat ouders nogal eens nalaten om hun gezamenlijke gezagsuitoefening aan te laten tekenen in het gezagsregister. Het doel van het voorstel is onder meer om problemen te voorkomen als ouders uit elkaar gaan of als er veel minder harmonie is rond de opvoeding. Daarmee willen de initiatiefnemers het belang van het kind borgen. Alleen daarom al valt het te prijzen dat de initiatiefnemers zo veel energie in hun voorstel steken.

De minister is ook in ons midden. Namens mijn fractie en die van de ChristenUnie zeg ik: van harte gefeliciteerd met uw nieuwe functie en veel succes toegewenst.

Voorzitter. Je kunt er begrip voor hebben dat ouders niet altijd tijdig de verschillende stappen zetten om hun gezin juridisch vorm te geven. In tijden van liefdesgeluk en het krijgen van kinderen heb je niet altijd oog voor het regelen van een samenlevingscontract, testamenten, naamgeving, erkenning en de gezamenlijke gezagsuitoefening. Het is uiteindelijk voor iedereen altijd makkelijk achteraf praten als het toch fout loopt in een relatie, er geen afspraken blijken te zijn gemaakt en dat ernstige negatieve gevolgen heeft voor kinderen. Anderzijds kun je er als partners, ouders, wel voor kiezen om te trouwen, het geregistreerd partnerschap aan te gaan. Alleen vanwege het eventueel krijgen van kinderen kun je zeggen: wij gaan die stap nemen.

Nu heeft mijn fractie gekeken naar de antwoorden op onze schriftelijke vraag of die belangen niet moeten meespelen bij de vraag of je je relatie al dan niet wilt formaliseren. Nou zeggen de initiatiefnemers toch een beetje eenvoudig dat ouders steeds vaker "om hen moverende redenen niet opteren voor een huwelijk of geregistreerd partnerschap". Ook al vind je als ouders een huwelijk of geregistreerd partnerschap te ver gaan, dan is het toch in elk geval verstandig om de verantwoordelijkheid te nemen om het gezin op een andere manier juridisch vorm te geven. Het is echt makkelijk achteraf praten maar vanuit het belang van het kind mag je dat op z'n minst van ouders verwachten. Dat betekent dus dat ze de gezamenlijke gezagsuitoefening moeten laten aantekenen als ze van plan zijn het kind samen op te voeden.

Voorzitter. Dan kom je uit bij de hamvraag: wat als dat niet is gebeurd? Wat is dan echt in het belang van het kind? Is dat de huidige regeling, waarbij het gezag dan uiteindelijk bij de moeder berust, of zou dat een regeling zijn waarin het gezag automatisch bij beide ouders ligt? De fracties van het CDA en van de ChristenUnie vinden het antwoord daarop niet evident. De heer Recourt sprak ook vragend over het belang van het kind als het gaat om dit wetsvoorstel. Kennen de fracties ook betekenis toe aan wat die staatscommissie heeft gezegd? Die staatscommissie heeft gezegd dat, als je ervoor kiest om samen de verantwoordelijkheid te nemen voor de verzorging en opvoeding van een kind, dit een bewuste keuze moet zijn. Daarbij past dus een gezamenlijk besluit om samen het gezag over het kind te willen uitoefenen. Als zo'n besluit er niet is, lijkt het in het belang van het kind dus maar beter te zijn dat het gezag alleen bij de moeder berust. De initiatiefnemers hebben in de schriftelijke beantwoording gezegd dat het staatscommissierapport niet meer van deze tijd zou zijn, omdat je in de huidige tijd een diversiteit aan relatievormen hebt. De cruciale vraag is natuurlijk: hoe wegen de initiatiefnemers daar het belang van het kind dan weer?

Ik werd ook nog gewezen op een reactie van de toenmalige staatssecretaris van Justitie, mevrouw Kalsbeek. Het was een reactie op een amendement uit 2001 van het Tweede Kamerlid Rabbae. Dat amendement had dezelfde strekking als het wetsvoorstel waarover we nu praten. Zij zei dat het niet wenselijk is dat de belangen van de erkenner zomaar gaan prevaleren boven die van de moeder en het kind. Volgens de staatssecretaris diende afhankelijk van de omstandigheden van het geval te worden beoordeeld of het gezag mede aan de erkenner zou moeten toekomen. Praat je nou over een situatie waarin het onduidelijk is of je samen een kind gaat opvoeden, of waarin het evident en expliciet niet de bedoeling is om dat te doen, dan ligt het natuurlijk helemaal niet voor de hand om te zeggen: erkenning betekent ook meteen gezag. Nu hebben de initiatiefnemers in hun schriftelijke beantwoording gewezen op het belang van goede voorlichting: "Gedacht kan onder meer worden aan een duidelijke standaardopmerking over de gevolgen van erkenning op het toestemmingsformulier van erkenning dat door de moeder dient te worden ingevuld."

Als de initiatiefnemers zo veel betekenis toekennen aan goede voorlichting, kom je meteen op het advies van de Raad van State, want die zei: is het nou niet beter om in plaats van de regel te introduceren dat erkenning gezag meebrengt, in te zetten op voorlichting om daarmee te voorkomen dat de vader geen gezag heeft? Dat is de vraag die de fracties van het CDA en de ChristenUnie aan de initiatiefnemers zouden willen voorleggen. Ook de Raad voor de rechtspraak heeft heel veel belang toegekend aan brede bekendheid van die aanvraag van gezamenlijk gezag.

Als je dat alles overziet, zou je kunnen zeggen dat uiteindelijk in alle gevallen een voorlichtingsimpuls nodig is: ofwel na inwerkingtreding van de wetswijziging, mocht die worden aangenomen, een impuls met informatie aan de moeder dat erkenning nu ook meteen het gezag van de vader betekent ofwel, mocht het wetsvoorstel worden verworpen, een impuls waarbij aan beide ouders duidelijk wordt gemaakt dat erkenning van het kind niet automatisch betekent dat de vader ook het gezag krijgt. Als het de mooie intentie is om samen voor de opvoeding te zorgen, is het belangrijk om er ook voor te zorgen dat er gezamenlijk gezagsuitoefening wordt aangetekend in het gezagsregister. Meer specifiek luidt onze vraag aan de initiatiefnemers dan ook als volgt: als niet duidelijk is of het wetsvoorstel al met al echt de belangen van het kind dient, is het dan niet beter om op deze laatste informatiecampagne in te zetten? De wetswijziging, die wellicht meer kwaad dan goed doet, hoeft dan niet plaats te vinden.

De heer Dittrich i (D66):

Op dit punt een vraag aan de heer Doornhof. Hij heeft een aantal adviesorganen genoemd en heeft gezegd dat die meer op het voorlichtingstraject zitten, maar hij vergeet bijvoorbeeld de vereniging van familierechtadvocaten te noemen. Die is ook geraadpleegd en die heeft juist allerlei problemen in de praktijk gesignaleerd die juist door het omzetten van de hoofdregel, zoals in het wetsvoorstel gebeurt, kunnen worden voorkomen of opgelost. Heeft de heer Doornhof dat ook in zijn afweging betrokken?

De heer Doornhof (CDA):

Goed dat de heer Dittrich die vraag stelt. Dat hebben we gedaan. Enerzijds heb je natuurlijk de vraag rond het belang van het kind. Dat zijn behoorlijk zwaarwegende vragen. De initiatiefnemers hebben dat natuurlijk ook als belang van het wetsvoorstel naar voren gebracht. Net zoals de heer Recourt en de ChristenUnie stellen wij dan de vraag: is het belang van het kind er wel mee gediend als je dit voorstel zou aannemen?

Daarnaast zijn er de praktische bezwaren. Daar kunnen u en ik, zeg ik via de voorzitter, een lange discussie over voeren. Professor Punselie heeft natuurlijk ook gezegd dat het maar de vraag is hoe dit in de rechtszaal precies gaat uitpakken. Dat zijn situaties waar je niet te lang over wil discussiëren, maar dat is natuurlijk wel waar je in het uiterste geval terechtkomt. U heeft zelf in uw woordvoering naar voren gebracht, en u heeft het meegemaakt als rechter, hoe water en vuur in de rechtszaal aan de orde is. Dat is soms over het hoofd van het kind, zou ik bijna zeggen. De vraag is dan: wat brengt het wetsvoorstel voor de positie? Nu is het toch vaak de erkenner die bij de rechter moet vechten om ook dat gezag te krijgen. Je gaat natuurlijk meer een omkering krijgen, namelijk de moeder die moet gaan zeggen: ik wil de vader op afstand krijgen, want die gezamenlijke gezagsuitoefening is niet in het belang van het kind. Ik snap dus wat de vereniging van familierechtadvocaten zegt, maar ik zie ook wat er in de wetenschap wordt gezegd over de nieuwe verhoudingen in de rechtszaal, om het zo maar te zeggen.

Als je dat allemaal bij elkaar telt, dan durf ik daar met u eigenlijk geen eindoordeel over te geven. Zoals ik al zei, u heeft zelf de ervaring, dus ik ben misschien ook niet in de positie om u zomaar tegen te spreken. Maar dan kom ik wel terug bij de andere adviezen. Laten we gewoon naar de inhoud van die adviezen kijken. Aan de hand daarvan zeg ik dat het een bewuste keuze moet zijn. Dat is namelijk wat de commissie-Wolfsen zegt. En is het ook niet beter om in te zetten op het belang van voorlichting? Dat zegt de Raad voor de rechtspraak en de Raad van State zegt dat ook. Op dit moment is het vraagteken dat wij zetten bij het belang van het kind groter dan de uitspraak: er zijn praktische bezwaren die toch zouden moeten meebrengen dat we op dit moment overwegen om voor het voorstel te stemmen. We twijfelen er ook even aan of de bezwaren terecht zijn.

De heer Dittrich (D66):

Ik denk dat iedereen het erover eens is dat de meerderheid van de zaken door de hoofdregel gedekt gaat worden. Dat gebeurt automatisch, tenzij er uitzonderingsgronden zijn. Mijn vraag aan u, als CDA-woordvoerder en ook woordvoerder namens de ChristenUnie, is: vindt u dan niet dat wij als wetgever het de burgers van Nederland makkelijker moeten maken door een wet te wijzigen waardoor de hoofdregel de hoofdregel wordt, en dat als er uitzonderingssituaties zijn — die zijn in dit wetsvoorstel geregeld — daar dan een beroep op kan worden gedaan? Als u dat niet onderschrijft, dan zou ik zeggen dat deze twee fracties mensen dwingen om een gang naar de rechter te maken als ze er onderling niet uitkomen.

De heer Doornhof (CDA):

Het is even de vraag of collega Dittrich en ik elkaar verstaan. We kunnen de discussie voortzetten over de vraag of er daadwerkelijk zo veel praktische bezwaren zijn. Zoals ik al zei: ik ben daar niet van overtuigd. Bovendien zou het een heel groot deel van de problemen wegnemen als ouders zich er veel meer van bewust zijn dat erkenning niet meteen dat gezamenlijke gezag meebrengt en dat ze dus die stap moeten zetten om dat te laten aantekenen bij het register. Als je die discussie laat, maar je wel ziet dat betere voorlichting een oplossing kan geven — misschien ook voor de problemen waar de heer Dittrich op ziet — dan kom je uit bij de vraag over het belang van het kind dat zo vooropstaat. Als daar te veel vraagtekens bij zijn … Ik weet niet of u die vraagtekens deelt. Volgens mij heeft u daar wat minder vragen over gesteld dan bijvoorbeeld de heer Recourt. Maar als die vragen gesteld worden en als je daar op dit moment nog geen toereikende antwoorden van de initiatiefnemers op hebt gehoord, dan kunnen we nog heel lang discussiëren over hoe dat praktisch gezien gaat uitpakken. De oplossing van voorlichting nog even daargelaten. Maar dan moeten die twijfels meebrengen dat je niet zomaar voor dit voorstel stemt. Dat is hoe de fracties van het CDA en de ChristenUnie er nu naar kijken.

De heer Dittrich (D66):

Tot slot. Ik hoor de heer Doornhof zeggen dat het belang van voorlichting in het vizier komt. In andere debatten, met u onder anderen, maar ook bijvoorbeeld met de fractie van de Partij van de Arbeid, spreken we in dit huis vaak over dat rapport Weten is nog geen doen. Dat betekent in dit kader dat we misschien ook met goede voorlichting toch nog te veel verwachten van burgers die net een kind hebben gekregen en dan aangifte doen. Dan moeten ze weer van alles tot zich nemen. Dan zou het toch een soort service van de overheid zijn om voor de bulk van de gevallen te zeggen dat de hoofdregel is: automatisch gezamenlijk gezag, tenzij. Maar als u het helemaal op de voorlichtingstoer gooit, dan moeten mensen die voorlichting tot zich nemen en een extra handeling verrichten. Dat lijkt mijn fractie in dit kader te veel gevraagd. Mijn vraag aan u is: vindt u dat ook niet?

De heer Doornhof (CDA):

Ik geloof dat collega Dittrich en ik elkaar vinden waar het gaat om het begrip voor het besef dat het allemaal zo werkt, met die stappen, met die erkenning, met het vragen om die aantekening in het gezagsregister en zo. Dus daar zijn we het over eens. Ik heb dat begrip ook getoond. Ik heb ook gezegd dat dat begrip niet meteen meebrengt dat je je twijfels over het belang van het kind en de discussie over de praktische bezwaren, zomaar aan de kant moet schuiven. Ik wil nog wel naar voren brengen dat ik wel heb gezegd: bij de vraag of je als aanstaande ouders al dan niet besluit om je relatie te formaliseren via een huwelijk of een geregistreerd partnerschap, mogen de belangen van het kind wel een rol spelen. Maar het is mogelijk dat we daar ook van mening over verschillen. Want zou je daar "ja" tegen zeggen, dan kom je natuurlijk aan de discussies die u en ik zojuist hadden, überhaupt niet toe.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Doornhof. Dan ga ik nu op verzoek voor enkele ogenblikken schorsen. Dan vraag ik de woordvoerders en de heer Van Wijngaarden graag even bij het rostrum.