Plenair Janssen bij behandeling Verlengen werkingsduur Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding



Verslag van de vergadering van 22 februari 2022 (2021/2022 nr. 19)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.37 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Janssen i (SP):

Voorzitter, dank u wel. De volgende tijdelijke wet is vandaag aan de orde. Het lijkt wel mode te worden. Opnieuw een wet waarbij het WODC onderzoek heeft gedaan naar de effectiviteit van de wet in de praktijk. Ook ten aanzien van de werking van deze wet is het oordeel kritisch. Het WODC heeft vastgesteld dat de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding geen bijdrage heeft geleverd aan een proces van deradicalisering, dat de maatregelen niet hebben geleid tot beter contact en een betere band met de betrokken personen of hebben bijgedragen aan meer kennis over beweegredenen en gedragingen van die personen. Daarnaast ging het ook maar om een zeer beperkt aantal personen. Als ik dan de reactie van het kabinet lees op de WODC-bevindingen, lijkt het of het kabinet zegt dat het WODC niets heeft begrepen van de doelstellingen van de wet. Is dat werkelijk wat de minister bedoelt te zeggen?

Ook bij deze wet geldt voor mijn fractie dat het predicaat tijdelijk hier niet op past. Je maakt een tijdelijke wet die vijf jaar geldig is. Ondertussen beoordeel je de effectiviteit in de praktijk en besluit je of je de wet permanent wil maken. Nu wordt de tijdelijke wet weer met vijf jaar verlengd als het aan het kabinet ligt. Mijn fractie vindt dat geen goede zaak. Tijdelijk moet tijdelijk blijven en niet permanent in een verhullend jasje.

De wet vindt volgens de minister de rechtvaardiging in de bescherming van de nationale veiligheid. Tegelijkertijd zegt de minister dat de mate waarin de nationale veiligheid wordt bedreigd geen criterium is voor de wet. Daar raak ik het spoor bijster. Ik citeer uit de nota naar aanleiding van het verslag: "De noodzaak tot behoud van de mogelijkheid om bestuurlijke maatregelen uit de Twbmt in te kunnen zetten wordt dus niet bepaald door het dreigingsbeeld en/of het dreigingsniveau, net zo goed als dat het niet wordt bepaald door het aantal keren dat de wet is toegepast. Het bepalen van een dreigingsniveau waarbij de Twbmt niet meer noodzakelijk wordt geacht, is volgens het kabinet onwenselijk."

Hier gaat de rechtsstatelijke schoen wringen. Hier wordt een semipermanente wet mogelijk gemaakt, waarvan het kabinet zegt dat de effectiviteit geen beoordelingscriterium is en die eigenlijk permanent zou moeten zijn. Als je de redeneerlijn van de minister volgt, is het: ook al is de dreiging nul, je weet maar nooit. Overigens maakt dat ook een jaarlijkse evaluatie tot een absolute lege huls, want het gaat tot niets leiden. Graag een reactie van de minister op dit punt.

Voorzitter. Vergaande in grondrechten ingrijpende maatregelen horen, buiten acute crisissituaties voor een zo kort mogelijke periode, niet thuis in een tijdelijke wet als uitgangspunt. Alles in de beantwoording van de minister schreeuwt echter om permanent. Coalitiepartijen in de Tweede Kamer wilden vijf jaar verlenging; dus doet het kabinet net alsof het maar om een verlenging gaat, maar daar gaat het natuurlijk helemaal niet om. Jihadisme lag inhoudelijk ten grondslag aan de oorsprong van deze wet, als we terugkijken. Er wordt wel van alles aan geplakt als afleiding, maar zonder jihadistische dreiging zou deze wet nooit tot stand zijn gekomen. Deelt de minister deze opvatting?

Het invoegen van artikel 7a en b over gegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke, religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging blijken, hoort naar de mening van mijn fractie niet thuis bij een verlenging van een tijdelijke bestaande wet. Het kabinet schrijft dat naar aanleiding van het advies van de Raad van State in het voorgestelde artikel 7a ten aanzien van de verwerking van bijzondere persoonsgegevens. Deze verwerking is beperkt tot gegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke, religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging blijken en gegevens over gezondheid. Maar dat is niet wat de Raad van State adviseerde. Het kabinet wekt de suggestie dat het de Raad van State volgt, maar doet dat niet. De Raad van State — ik citeer — stelt: de afdeling adviseert de grondslag om bijzondere categorieën van persoonsgegevens te beperken tot gegevens waaruit religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging en eventueel de politieke opvatting blijkt.

Heeft de Raad van State dan een fout gemaakt door de AVG-plicht waar de minister naar verwijst over ras en etniciteit over het hoofd te zien? Waarom kent de minister deze bepaling en deze verplichting blijkbaar wel, maar de Raad van State en de Afdeling advisering niet?

Voorzitter. De vermenging van straf- en bestuursrecht op de wijze zoals die in deze wet is opgenomen, vindt mijn fractie gewoon rechtsstatelijk ongewenst en daarom wijzen we dat ook af.

Voorzitter, afrondend. De minister geeft aan dat ook het huidige dreigingsbeeld aanleiding geeft om de Twbmt te behouden ter bescherming van de nationale veiligheid. Daarentegen speelt het dreigingsbeeld geen enkele rol bij de verlenging van de wet om het Nederlanderschap ter bescherming van de nationale veiligheid. Het komt op mijn fractie allemaal nogal gezocht en geconstrueerd over. De NCTV zegt dat het niet goed mogelijk is en niet goed mogelijk blijkt empirisch onderzoek te doen en te onderzoeken of door de Twbmt terroristische aanslagen of misdrijven worden voorkomen of dat het dreigingsniveau wordt verminderd door de inzet van de Twbmt. Het WODC concludeert dat verwachtingen van de werking van de Twbmt grotendeels niet zijn uitgekomen. Het WODC concludeert verder dat de Twbmt een kaal toezicht- en controlemiddel is, waarvan de meerwaarde ontbreekt. Nut, noodzaak en effectiviteit van de wet die het kabinet nú wenst te verlengen zijn daarmee voor mijn fractie niet aangetoond.

Ik kijk uit naar de beantwoording door de minister.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is vervolgens het woord aan de heer Talsma. Hij spreekt namens de fractie van de ChristenUnie.