Plenair Janssen bij behandeling wetsvoorstel 35874 en debat over de verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19



Verslag van de vergadering van 12 juli 2021 (2020/2021 nr. 45)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 18.54 uur


De heer Janssen i (SP):

Voorzitter. Heel Nederland kleurt rood. Dat zou mijn fractie bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer op 17 maart tot grote tevredenheid hebben gestemd, maar nu kijken we met verbijstering naar het met duizelingwekkende snelheid oplopen van het aantal coronabesmettingen. Die snelheid blijken zelfs de modellen van het RIVM niet te kunnen bevatten. Collega De Boer zei het al: de minister gaat woensdagmiddag op deze plek, in de Ridderzaal, weer in debat met de Tweede Kamer over corona. Dan zal dit ook een cruciaal punt zijn, maar ik ga de minister toch vragen om ook in dit debat op een aantal vragen in te gaan, omdat dat van belang is om vooruit te kijken naar de eventuele verlenging per 1 september.

Maar laat ik beginnen met het complimenteren van de betrokken ministers omdat zij er uiteindelijk voor hebben gekozen om zelf een wetsvoorstel in te dienen om uitvoering te geven aan de wensen van deze Eerste Kamer. Die wensen zijn neergelegd in twee moties, ten eerste de motie-Janssen/Nicolaï/Otten/Van Pareren/Van Rooijen/De Vries over het regelen van bepalende zeggenschap voor de Staten-Generaal bij verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 en in vervolg daarop de motie-De Boer/Janssen/Nicolaï/Pouw-Verweij/Recourt/Van Rooijen, waarin een voorkeur werd uitgesproken voor hoe de bepalende zeggenschap geregeld zou moeten worden. Nu zijn de "cum suis" ook nog een keer genoemd voor de Handelingen. Ik stel vast dat het wetsvoorstel in de Tweede Kamer met grote meerderheid is aangenomen. Met uitzondering van de VVD en D66 hebben alle partijen voor dit wetsvoorstel gestemd. Dat leidt weliswaar tot tevredenheid over de stemming, maar toch ook tot blijvende zorg over hoe het zover is gekomen. Ik wil daar beschouwend iets langer bij stilstaan.

De minister gaf in de inleidende woorden van zijn eerste termijn in het wetgevingsoverleg in de Tweede Kamer aan dat dit een wetsvoorstel is waar noch de Tweede Kamer, noch het kabinet om gevraagd had. Ik zie dat toch anders. Weliswaar is het juist dat er niet in woord om gevraagd is maar wel door gedrag. Zowel de Tweede Kamer als het kabinet hebben door hun manier van handelen en optreden, niet alleen in de aanloop naar de wetsbehandeling van de Twm in 2020 maar ook tijdens die behandeling en daarna, bewerkstelligd dat een meerderheid van de Eerste Kamer zich door het kabinet niet gehoord en betrokken voelde. Het kabinet deed zaken met een deel van de Tweede Kamer, voorafgaand aan dat debat. Er werd een deal gemaakt over het vetorecht voor de Tweede Kamer op individuele maatregelen. Noch de Tweede Kamer, noch het kabinet had daarbij oog voor de positie van de Eerste Kamer. Ik zou tegen de minister willen zeggen: als u daar anders over denkt, wijst u mij dan de passages in de eerste termijn van dat debat aan waarin het ging over de positie van de Eerste Kamer bij deze vergaande maatregelen voor de toen ontstane crisissituatie. Er werd alleen kort over gesproken in reactie op de ingediende amendementen die aandacht vroegen voor zeggenschap voor het hele parlement en niet alleen het deel dat zeggenschap voor zichzelf had geregeld. "Daar is het kabinet niet voor" was het kort afgemeten antwoord van de minister in de Tweede Kamer. Met dat zijdelings aankaarten van de positie van de Eerste Kamer in reactie op amendementen kun je toch werkelijk niet volhouden dat de positie van de Eerste Kamer bij de Twm destijds onderwerp van het debat is geweest.

Ik blijf herhalen — ik heb dat in eerdere debatten ook gezegd — dat je in tijden van crisis meer en niet minder democratie moet nastreven; niet langer en niet méér overleg, maar wel meer democratie. Dat kan ook snel; dat laat deze Kamer keer op keer weer zien. Dat betekent dat je zo breed mogelijk samen optrekt en een front maakt tegen de crisis die we met elkaar moeten bestrijden. Dat betekent ook dat je als regering de eigen rol bij beide Kamers respecteert en daarnaar handelt. Deelt de minister, terugkijkend, deze mening?

Voorzitter. Nadat de motie-Janssen c.s. voor bepalende zeggenschap in deze Kamer werd aangenomen, bleef het lang stil van de kant van het kabinet. Het kabinet bleef reactief. De informatievoorziening aan de Eerste Kamer was niet op orde en bij de planning werd er geen rekening gehouden met de rol van de Eerste Kamer. Ik heb dat in eerdere debatten al aangekaart. Het kabinet deed zaken met de Tweede Kamer en had een blinde vlek voor de positie van de Eerste Kamer. Mijn indruk is dat het kabinet dit inmiddels ook heeft ingezien, maar de vraag is — mevrouw De Boer vroeg dat ook al — of dat inzicht beklijft en ook verder invulling gaat krijgen, bijvoorbeeld ook in de voorstellen voor de aanpassing van de Wpg. Zouden we in de Wpg bijvoorbeeld niet toe moeten naar een soort lex specialis voor pandemieën met het oog op de zeggenschap, speciaal ook van het parlement? Ik heb er in eerdere debatten al op gewezen dat zowel de Tweede Kamer als het kabinet, maar ook de ministeries ambtelijk in woord en geschrift "parlement" en "Tweede Kamer" bij herhaling als synoniem gebruiken. Ik vraag opnieuw aandacht voor het op zuivere wijze benoemen van de rollen van parlement, Tweede Kamer en Eerste Kamer in woord en geschrift. In de discussie over macht en tegenmacht zal ook het kabinet zich er rekenschap van moeten geven dat de Tweede Kamer en de Eerste Kamer geen tegenpolen zijn, maar samen één sterk parlement. In de spiegel kijkend, betekent dat ook dat beide Kamers voortdurend aandacht zullen moeten hebben voor elkaars positie.

Voorzitter. Dan toch iets over actualiteit. Het kabinet heeft op de rem getrapt, omdat het het virus op hol heeft laten slaan. De vraag die meteen opkomt, is hoe dit in korte tijd heeft kunnen gebeuren. Ik sprak daar aan het begin van mijn bijdrage al over.

De voorzitter:

Mevrouw De Bruijn van de VVD.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (VVD):

Voorzitter, voordat meneer Janssen verdergaat over de actualiteit, wil ik toch nog even met hem praten over het wetsvoorstel. Hij opende zijn bijdrage met te zeggen dat heel Nederland rood kleurt en daarmee bedoelde hij niet de uitslag van de verkiezingen. Bij het wetsvoorstel zoals het nu voorligt, bepaalt in feite de bepalende zeggenschap gewoon of we het verlengingswetsvoorstel aannemen of afwijzen. Daar is geen differentiatie in mogelijk. Het is echt aan of uit. Met andere woorden: als een van de beide Kamers niet instemt met het verlengingsbesluit, dan vervalt de hele Tijdelijke wet maatregelen. Vindt u dat niet te grof geschut? Er is hier vandaag ook al een voorstel langsgekomen over de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag, de drie b-wet. Daar is een goedkeuring ook bij wet geregeld, maar dan is het zo dat je de bepaling wegstemt en niet de hele wet. Hoe kijkt u daartegenaan? We hebben de voorgaande spreker gehoord, die dit instrument heel graag gebruikt om in feite de hele Twm weg te stemmen. Graag krijg ik een reflectie hierop van de heer Janssen. Hoe ziet hij dat? Is dat niet een te grof instrument?

De heer Janssen (SP):

Deze vraag is door de VVD ook in de schriftelijke ronde gesteld. Het zou heel flauw zijn om te zeggen dat ik mij aansluit bij de beantwoording van de minister, maar dat is het natuurlijk wel. U wilt het graag van mij horen. Ja, dat wordt een heel lang betoog. Dat zal ik niet doen. Maar ik denk dat dit het juiste middel is, omdat het niet zoiets is van: er moet verlengd worden, maar wij doen drie maanden niks, we spreken niet met elkaar, we nemen geen enkele verantwoordelijkheid en, terwijl dat niet kan, nemen we geen verantwoordelijkheid en stemmen we alle maatregelen weg. Het is de stok achter de deur om te zeggen dat het bij vergaande inperking van grondrechten — dat gebeurt ook in de Wpg, maar juist ook nu in de Twm, nog wel op een bijzondere manier— uiteindelijk aan het parlement is. Dat heeft deze maatregelen mogelijk moeten maken door de wet van kracht te laten worden. Het parlement en niet het kabinet oordeelt uiteindelijk ook weer of verlenging, gelet op de omstandigheden van dat moment, nog door kan gaan. Want we hebben deze wet met elkaar aangenomen op 27 oktober 2020 en toen waren er heel andere omstandigheden dan wij bij de opeenvolgende verlengingen steeds weer gehad hebben. Een meerderheid van deze Kamer heeft uitgesproken dat we het een taak van het parlement vinden. We vinden het de zeggenschap van het parlement om te zeggen dat deze wet wel of niet door kan. Ziet u het misschien ook maar als een stok achter de deur om ervoor te zorgen dat er nu werk gemaakt wordt van de aanpassing van de Wpg, zoals ik net zei, bijvoorbeeld via een lex specialis, om ervoor te zorgen dat we op een goede manier de parlementaire betrokkenheid regelen bij ingrijpende maatregelen bij een pandemie.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Dat is niet helemaal het antwoord op mijn vraag. Ik snap het uitstapje naar de Wpg. Mijn vraag was of de heer Janssen dit niet een te grof instrument vindt, omdat bij niet instemmen in feite de hele wet weg is. Dat betekent dat je geen enkele maatregel meer kunt treffen anders dan weer een nieuwe wet te moeten indienen.

De heer Janssen (SP):

Nee, ik vind het niet een te grof instrument, omdat het niet een kwestie van alles of niets is in de voorbereiding en in de aanloop. Laat ik het zo zeggen: er gaat heel veel aan vooraf. Als we op het moment komen dat we zeggen dat het echt klaar is, maar merken dat het kabinet dit alleen gemakshalve nog voort wil laten duren, terwijl wij als parlement, de Tweede of de Eerste Kamer, vinden dat dat niet kan, dan is dat een besluit dat we met elkaar nemen. Dan moet je dat besluit ook zelf kunnen nemen, met alle verantwoordelijkheid die daarbij hoort. Ik kan me geen moment herinneren dat wij als Eerste Kamer niet onze verantwoordelijkheid genomen hebben om maatregelen te nemen op het moment dat het nodig was.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Janssen (SP):

Voorzitter. De actualiteit, daar was ik aan toegekomen. De vraag is hoe het heeft kunnen gebeuren: in korte tijd zo op hol geslagen, al die besmettingen, en waarom hebben de modellen blijkbaar gefaald? Ik heb de minister al gevraagd om daarop, vooruitlopend op het debat in de Tweede Kamer, ook hier in te gaan. En ik zeg maar dat ik niet op zoek ben naar schuldigen of excuses; ik ben gewoon op zoek naar antwoorden om dit te verklaren. En mevrouw De Boer verwees er ook naar: de wijze waarop jongeren meteen werden aangewezen als schuldigen, heeft mij bevreemd. Goedwillende jongeren hebben gebruikgemaakt van de mogelijkheden die hun door het kabinet werden geboden. Maar het geboden systeem lijkt vooral een papieren Haagse werkelijkheid te zijn geweest, die veraf staat van de realiteit; een schijnzekerheid, gebaseerd op niet-realistische aannames en modellen.

Dat het systeem niet waterdicht was, is een wel heel voorzichtige conclusie. De geldigheidsduur van toegangstesten was door het kabinet verlengd naar 40 uur in plaats van de geadviseerde 24 uur, en eigenlijk wilde het OMT liever 12 uur. Waarom is dat gebeurd, en op grond waarvan? En hoe betrouwbaar is het als je gaat testen voor toegang en binnen een kwartier naar binnen loopt, getest wordt en de uitslag op je telefoon hebt? Een voorbeeld uit de praktijk dat iemand mij meldde: 17.44 uur binnengelopen, 17.49 uur getest en om 18.00 uur de uitslag. Welke test levert dan zo'n betrouwbare uitslag, binnen deze tijd? En hoe kan het dat je bij grote aanbieders, hele grote aanbieders, op de website helemaal niets vindt over het soort testen dat ze gebruiken? Dat je kan zien of het wel klopt dat dat binnen die vijftien minuten allemaal wel zo geregeld is, welke test ze hebben gebruikt; kun je daar dan iets over terugvinden? Het ontbreekt. Is dat niet volkomen onwenselijk?

En ik denk dat de Kamer daarnaast moet vaststellen dat er onvoldoende is gecontroleerd bij de toegang. Daarmee werden frauduleus gekopieerde kleurcodes niet onderschept. Een hele groep met dezelfde initialen en dezelfde geboortedatum zou toch moeten opvallen bij toegangscontroles? De gemeente had al aangegeven vooraf niet te kunnen toezien op het juist uitvoeren van de toegangscontroles.

En waarom mensen vanaf dag 1 na vaccinatie kunnen gaan "dansen met Janssen" — de minister is niet de enige die daarop aangesproken wordt, zal ik maar zeggen — terwijl het vaccin pas na twee weken effectief begint te worden, dat snapt ook niemand. En zelfs die twee weken worden nu betwijfeld. Waarom hanteert bijvoorbeeld Frankrijk vier weken als grens voordat met Janssen gevaccineerde mensen als volledig gevaccineerd worden gezien? En zijn de ervaringen uit de fieldlabs juist vertaald naar de versoepelingen? En zouden die lessen uit die fieldlabs niet juist moeten leiden tot een meer gedifferentieerde reactie in de beperkingen die nu zijn afgekondigd? Graag een reactie van de minister.

Dit alles duidt naar de mening van de SP-fractie toch op een bepaalde mate van overmoed en het te veel varen op de meest gunstige koers door het kabinet. De eerste vraag is dan ook waarom de modellen dit niet hebben kunnen voorzien. Waren die modellen vooral een verzameling van hoop, en niet van vrees? Er moeten toch scenario's zijn geweest die wel in deze richting wezen? En ik heb de spreuk van Loesje in dit verband al vaker gebruikt: "Probeer het eens wél zo gek te bedenken". Is er doorgevraagd of de modellen wel realistisch waren, rekening hielden met inhaalgedrag, vakantieperiodes, eindexamenfeesten, feestreizen naar het buitenland, feesten thuis, feesten in het park, kortom: alles wat zou worden gedaan wat al heel lang niet mocht? Is "Probeer het eens wél zo gek te bedenken" het uitgangspunt geweest bij de voorbereidingen van de, zo lijkt het nu toch, overhaaste versoepelingen? En was er wel voldoende tegenmacht tegen het optimisme van het kabinet intern, zo is mijn vraag.

En ik wil nogmaals gezegd hebben dat iedereen die zich te goeder trouw aan alle regels heeft gehouden die het kabinet bood, niets te verwijten valt. Maar ik heb geen goed woord over voor al diegenen die alleen voor eigen plezier en eigen gewin, kortstondig gewin, hebben gefraudeerd met testbewijzen, vaccinatiebewijzen en toegangscodes, of dat nou in Nederland is of in het buitenland. Er is inmiddels een levendige handel ontstaan waarin je vervalste QR-codes kunt kopen voor alle populaire vakantiebestemmingen. Dat is schandalig, dat is misdadig, en mijn vraag is wat daartegen gedaan wordt.

Mijn fractie heeft grote zorgen over hoe de situatie met besmettingen zich zo snel en zo ongecontroleerd heeft kunnen uitbreiden. En ik merk in mijn eigen omgeving, de cliëntenraad van een verzorgingshuis, dat daar de onrust alweer toeslaat. Het zal toch niet zo zijn dat we opnieuw moeten beginnen, na alle ontberingen voor bewoners, medewerkers en familieleden? Mijn vraag aan de minister is dan ook: hoe denkt het kabinet dit weer onder controle te krijgen? Of moeten we met elkaar tot de conclusie komen dat de geest definitief uit de fles is?

Voorzitter. Tot slot nog twee zinnen over het wetsvoorstel. De SP-fractie vindt het, zoals ik al eerder betoogde, om meerdere redenen goed dat wij hier vandaag het wetsvoorstel behandelen over bepalende zeggenschap voor zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer bij verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Het wetsvoorstel doet naar onze mening wat er al een jaar geleden had moeten gebeuren. Wij zullen het daarom ook — dat zal u niet verbazen — van harte steunen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Janssen. Dan is nu het woord aan de heer Karakus van de fractie van de Partij van de Arbeid.