Plenair Van der Burg bij behandeling Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten



Verslag van de vergadering van 8 juni 2021 (2020/2021 nr. 40)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.34 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van der Burg (VVD):

Terecht, voorzitter, dat u mij net licht corrigeerde, want dit is precies waar het probleem met dit debat in zit. Als we dit debat een halfjaar geleden hadden gevoerd, waren we waarschijnlijk in een ochtend klaar geweest. Als je luistert naar de bijdragen, met name de bijdragen van de heren Koole en Dittrich — en mijn vraag net was in die zin ook een foutje de verkeerde kant op — dan zit er enorm veel honger in naar het voeren van het grote debat over de grote evaluatie. Wij kunnen nu eenmaal niet datgene wat we inmiddels in ons hoofd hebben helemaal precies scheiden van datgene wat nu aan de orde is. Een halfjaar geleden hadden we minder geweten en waren we sneller klaar geweest. Nu zie je het door elkaar heen lopen. We hebben het hier vandaag alleen maar over de aanpassingen als gevolg van het referendum van 2018, meer niet. Ik ben eigenlijk heel erg geïnteresseerd in de antwoorden op de vragen die bijvoorbeeld meneer Koole stelde, maar eigenlijk wil ik die antwoorden vandaag niet horen, want het zijn antwoorden die meer thuishoren in het kader van de grote discussie die over twee jaar moet komen. Waarmee ik uiteraard niks tegen de minister zeg, want ieder Kamerlid mag iedere vraag stellen. Dus natuurlijk moet u de vragen van de heer Koole beantwoorden. Hij bepaalt wat hij u vraagt, maar ik merk die spanning in mijn hoofd.

De voorzitter:

Dit is een beetje uitlokking. Daar komt de heer Koole al.

De heer Koole i (PvdA):

Ja, voorzitter, mijn naam wordt nu een paar keer genoemd. Ik heb in mijn bijdrage proberen te zeggen dat er inderdaad sinds een halfjaar iets is gebeurd, vooral door dat interview, maar laten we het daar vandaag niet over hebben. Mijn vragen gaan uitsluitend over het wetsvoorstel dat nu voorligt en de beantwoording in de nadere memorie van antwoord. Dus ik begrijp niet wat de heer Van der Burg precies bedoelt als hij het heeft over de vragen van de heer Koole die nu niet mogen worden besproken.

De heer Van der Burg (VVD):

Dat heb ik niet gezegd, meneer Koole. Ik heb gezegd dat ik die antwoorden eigenlijk later wil horen. Laat ik het dan zo formuleren: voor mij doen de antwoorden van de minister op de vragen die u heeft gesteld ertoe in het kader van mijn afweging of ik straks voor het wetsvoorstel ben dat de minister nog moet gaan schrijven, maar doet de beantwoording van uw vragen door de minister er niet toe voor de afweging hoe ik over het huidige wetsvoorstel ga stemmen. Die is namelijk dat ik daarvoor zal zijn.

De heer Koole (PvdA):

Dan wil ik toch aan de heer Van der Burg vragen op welke vragen van mij hij precies doelt. Mijn vragen gaan uitsluitend over het wetsvoorstel dat vandaag voorligt.

De heer Van der Burg (VVD):

U heeft in mijn ogen ... Maar goed, het was niet mijn bedoeling op enigerlei wijze kritiek op u te leveren. Ik wilde juist aangeven hoe ingewikkeld het debat is, want we voeren hier eigenlijk een debat over een reparatie, ons opgelegd door de kiezer, in plaats van over de evaluatie die wij los van de wens van de kiezer zelf zouden hebben gewild. Volgens mij zijn u en ik het erover eens dat deze reparatie van de wet van 2017 als gevolg van het referendum van 2018 een verbetering is. U vroeg zelfs nog expliciet aan de minister: ziet u dit als een verbetering? Als u dezelfde vraag aan mij zou stellen, zou mijn antwoord zijn: ja, ik zie het huidige voorstel als een verbetering. Ik trek niet meteen de conclusie die u daarna trekt, maar ik zie het als een verbetering. Maar ik zie ook dat in de voorstellen …

De voorzitter:

Dit wordt een beetje lang antwoord, meneer Van der Burg. Zullen we ons gewoon beperken tot het wetsvoorstel dat vandaag voorligt? Kunt u dan uw betoog vervolgen? Misschien heeft de heer Koole nog een korte laatste opmerking.

De heer Koole (PvdA):

Dat is precies de inzet van mijn inbreng geweest: me beperken tot het wetsvoorstel dat voorligt. Ik stelde bijvoorbeeld een vraag over de gerichtheidseis die naar aanleiding van het referendum is opgenomen in de wet. Ik zou niet weten waarom ik daarmee een halfjaar moet wachten.

De voorzitter:

Laten we het daar dan bij laten. Het is aan de minister om daar een antwoord op te geven. Wilt u uw betoog vervolgen, meneer Van der Burg, over uw eigen inbreng?

De heer Van der Burg (VVD):

Ja, uiteraard. Dan moet gezegd zijn dat de mensen die bij de AIVD en de MIVD werken onder buitengewoon moeilijke omstandigheden soms buitengewoon moeilijke beslissingen moeten nemen. Ook ingrijpende beslissingen, niet alleen voor zichzelf maar ook als het gaat om grondrechten voor u en voor mij. Het is dus buitengewoon goed dat we daar een tweetal controlecommissies voor hebben die dat goed in de gaten houden. U weet dat in de voorbereiding op het debat van vandaag op een gegeven moment door iemand gezegd is: In Rusland zijn ze blij met de Wiv in Nederland en als je in Rusland zou wonen, zou je blij zijn als je een Wiv had zoals in Nederland, omdat je echt ziet dat toezicht houden noodzakelijk is om de democratische rechten van burgers en organisaties te waarborgen.

Tegelijkertijd leert ook de evaluatie op de wetgeving — ik heb het wel over de wet van vandaag — dat we feitelijk continu achter de feiten aanlopen. We spreken bijvoorbeeld vandaag over bulkdata en de inzet van bulkdata door de inlichtingendiensten, maar tot nu toe blijkt dat de inlichtingendiensten dit onderdeel van de wet uit 2017 niet of nauwelijks hebben ingezet. We hebben daarin dus nog onvoldoende data om goed te kunnen evalueren hoe die wet wordt toegepast.

Ik denk, voorzitter, om weer terug te keren naar de tekst, dat het voorstel zoals dat nu voorligt een verbetering is en ook recht doet aan datgene wat is gezegd door de kiezers. De heer Dittrich zei een aantal keren "met een nipte minderheid"; het was een nipte minderheid van 49,44%. De grootste groep heeft in ieder geval gezegd dat de wet anders moest. Ik vind dat de minister met het voorliggende voorstel aan de wensen daarvan voldoet.

Wij waren als VVD vóór de oorspronkelijke wet. Wij zien hierin verbeteringen, dus zullen we ook stemmen voor dit wetsvoorstel. Wij denken dat er een fundamenteel debat moet worden gevoerd naar aanleiding van de evaluatie die door de commissie-Jones is neergelegd. Dat debat voeren we niet nu, dat debat voeren we over een jaar. Ik kan me overigens goed vinden in het voorstel van de heer Dittrich om ons daar goed op voor te bereiden, omdat dit geen gewone wet is maar raakt aan zoveel grondrechten van burgers, dus in dat voorstel van de heer Dittrich ga ik mee.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van der Burg. Dan schors ik voor vijf minuten op verzoek tot 10.50 uur.