Plenair Janssen bij voortzetting behandeling Tijdelijke wet maatregelen covid-19



Verslag van de vergadering van 26 oktober 2020 (2020/2021 nr. 6)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.42 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Janssen i (SP):

Voorzitter. Een bril opzetten kost spreektijd, zie ik; misschien toch maar lenzen nemen. Een woord vooraf. Natuurlijk snakt ook de SP naar het einde van deze pandemie, waarin we al zo veel mensen slachtoffer hebben zien worden, op allerlei mogelijke manieren. Onze dank is daarom onverminderd groot aan eenieder die op welke wijze dan ook bijdraagt of heeft bijgedragen en nog zal bijdragen aan het verslaan van deze pandemie. Dat wil ik vooraf gezegd hebben.

Voorzitter. Dan nu het gewijzigd voorstel van wet. "Probeer het eens wel zo gek te bedenken." Dat is een tekst op een poster van Loesje, die mij al sinds het begin van de COVID-19-pandemie door het hoofd spookt wanneer ik de aanpak van het kabinet van deze pandemie zie. Ik zal vandaag in mijn bijdrage een aantal keren Loesje aanhalen, omdat ik steeds weer verrast word door hoe Loesje erin slaagt met een paar woorden begrijpelijk de kern van een publiek debat te raken en aan te zetten tot nadenken. Dit gebeurt ook in een tijd van crisis, sterker nog, juist in een tijd van crisis.

Voorzitter. We worden in deze pandemie geconfronteerd met het feit dat er geen wettelijk kader voorhanden is dat voor de lange termijn de tekortschietende wetgeving voor de korte termijn, met de noodgrepen van de noodverordeningen, kan vervangen. De Wet op de veiligheidsregio's is hier niet voor bedoeld en toegerust, en de Wet publieke gezondheidszorg evenmin. Een wettelijke basis voor ingrijpende maatregelen is dan niet aan te bevelen, zoals het kabinet in de Tweede Kamer zei, maar is gewoon een bittere juridische noodzaak. Anders houden maatregelen geen stand bij een rechter.

Voorzitter. Maar dan vraag ik de ministers maar meteen: waarom deze wet, in de vorm zoals die in eerste versie in consultatie is gegeven? Heeft het kabinet alleen oog gehad voor de wetstechniek, is mijn vraag. Er woedde immers op dat moment al volop een maatschappelijke en politieke discussie. Er was maatschappelijk volop onbegrip, onbehagen en wantrouwen richting de overheid en instituten zoals het RIVM. Hoe terecht of onterecht dat ook was, er waren zorgen, grote zorgen. Er was ook onrust in het parlement. Waarom, zo vraag ik de minister van VWS als eerste ondertekenaar, dan toch een voorstel doen dat die onrust en onvrede aanwakkert in plaats van dempt? Waarom olie op het vuur van een maatschappelijke en politieke discussie gooien, in plaats van een branddeken die het vuur kan doven? Ik citeer: "Het was niet de bedoeling van het kabinet om te veel macht bij het kabinet te leggen." Einde citaat. Aldus de minister van VWS in het debat in de Tweede Kamer. Hoe kan het dan dat dit door iedereen anders is opgevat? Is er vooraf door de minister bedacht dat de ontstane onvrede en onrust het effect zouden kunnen zijn? Heeft hij hier bewust een afweging in gemaakt? Of is het nooit bij hem opgekomen dat iedereen buiten het kabinet dit zou kunnen zien als een poging om meer macht aan de minister toe te delen?

Voorzitter. Ik heb opnieuw een citaat. "De bedoeling van de wet is altijd geweest om de parlementaire verhoudingen zo veel mogelijk te normaliseren." Einde citaat. Aldus de minister. Dat is dan wel het nieuwe normaal van het kabinet in de parlementaire verhoudingen. Wat was er dan niet normaal in de parlementaire verhoudingen toen de wet werd ontworpen en in consultatie werd gegeven? Waren er te veel debatten? Moest er te vaak verantwoording aan het parlement worden afgelegd? Graag een nadere uitleg op het punt wat er schortte aan de parlementaire verhoudingen, waardoor er volgens het kabinet herstel nodig was.

Wat vindt de minister normaal aan het een jaar lang regeren zonder de mogelijkheid van bepalende zeggenschap van het parlement? In dat geval zou namelijk als instrument voor het parlement onder andere de motie overblijven, waarnaar de minister ook regelmatig in de Tweede Kamer verwees. Over de motie als instrument, bijvoorbeeld bij verlenging van de tijdelijke wet, zei de minister in de Tweede Kamer het volgende. Ik citeer: "In formele zin kan een kabinet die regeling dan nog steeds voortzetten, ook al wordt die door een meerderheid per motie afgewezen. Maar het is natuurlijk wel onverstandig, en soms ook levensduurverkortend voor een kabinet, als het dat met grote regelmaat doet." Met grote regelmaat. Moties niet uitvoeren is blijkbaar prima volgens de minister, als het maar niet te vaak gebeurt, want dan komt je baan in gevaar. Met zo'n staatsrechtelijke houding is het argument van een motie als noodrem, als slot op de deur, volstrekt ongeloofwaardig en kan dat argument linea recta in de prullenbak. Deze Kamer heeft daar ook ervaring mee.

Voorzitter. De vraag is waarom het kabinet niet vanaf het begin heeft gekozen voor een wetsvoorstel waarbij werd gedepolitiseerd en waarbij maatschappelijke en politieke onrust werd gedempt. Het is niet heel moeilijk hier vooraf de retorische eendentest uit te voeren. Wanneer het kabinet met een wet komt die er niet alleen uitziet als een eend, maar ook zwemt en kwaakt als een eend, dan denkt iedereen waarschijnlijk ook dat het een eend is. Natuurlijk volgt daar dan een heftige reactie op. Hoe verbaasd kun je als kabinet dan nog zijn? In het strafrecht zou je in dat geval spreken van "voorwaardelijke opzet".

Voorzitter. Dat die eerste versie zo veel onrust heeft veroorzaakt, is niet alleen een kwestie van meer tijd nemen voor consulatie, zoals de minister in de Tweede Kamer zei. Het is vooral een kwestie van willen luisteren. De signalen waren duidelijk hoorbaar in maatschappij en parlement, maar als je ze niet wil horen, dan helpt ook een langere tijd voor consultatie niet. Het gaat erom dat je meningen serieus neemt, en niet alleen meningen die goed uitkomen. Ik zou dat "begrijpend horen" willen noemen en daar ontbrak het aan. Er is een misschien juridisch kloppende wet achter een bureau bedacht, maar maatschappelijk en politiek slaat die de plank volledig mis, met alle gevolgen van dien. Om met Loesje te spreken: "zo, dat waren de regels, dan gaan we nu over naar de realiteit".

Voorzitter. De wet zoals die in consultatie is gegeven, had nooit zo naar buiten moeten worden gebracht. Ook na het advies van de Raad van State heeft het kabinet zich maar beperkt ontvankelijk getoond voor de kritiek. Er werd wel gekeken naar het wetstechnisch advies van de Raad van State, en de parlementaire en maatschappelijk onrust werd wederom onjuist ingeschat en niet voldoende doorvertaald in de nieuwe versie. De tijdelijkheid van de wet werd door het advies van de Raad van State gedwongen teruggebracht van een jaar naar een halfjaar en de nahang werd vervangen door een voorhang. Dat vond het kabinet al heel wat, zo heb ik begrepen uit het debat in de Tweede Kamer. Daarmee is er misschien juridisch wel een stap gezet, maar er ontbrak nog steeds het gevoel met de realiteit. Het advies van de Raad van State had het kabinet ertoe moeten brengen om uit eigen beweging de looptijd van de wet zo veel mogelijk te beperken en om maximale parlementaire zeggenschap en daarmee ook betrokkenheid mogelijk te maken. In tijden van crises heb je niet minder democratie nodig, maar juist meer. Waarom heeft het kabinet dit niet zelf ingezien? Uiteindelijk is het de Tweede Kamer geweest die bij gebrek aan inzicht van het kabinet heeft ingegrepen. Ik kom zo terug op de wijze waarop dat is gebeurd en op mijn oordeel daarover.

De minister van BZK zei dat het kabinet lerend vermogen heeft getoond. Dat is echt de wereld op z'n kop. Teruggefloten worden door de Raad van State en de Tweede Kamer is geen lerend vermogen, maar doen waar je niet onderuit kunt. Dat zijn toch echt twee hele verschillende zaken.

Uiteindelijk ligt er dan nu een wetsvoorstel voor met een duur van drie maanden. Van twaalf maanden naar zes maanden naar drie maanden! De opmerking van de minister van VWS tijdens het debat in de Tweede Kamer dat "het maar goed is dat de Eerste Kamer geen recht van amendement heeft, omdat we anders met een wet van anderhalve maand opgescheept zouden zitten" is een demonstratie dat hij nog steeds niet inziet hoe fout het handelen van het kabinet bij dit wetsvoorstel vanaf het begin geweest is. Overigens demonstreert het ook hoe hij blijkbaar over deze Kamer denkt. De minister ziet blijkbaar nog steeds niet in hoe maatschappelijk en parlementair onhaalbaar zijn eerste voorstel voor een jaar regeren bij ministeriële regeling zonder bepalende zeggenschap van het parlement was. Dat geldt trouwens ook voor zijn voorstel van een halfjaar. Wij missen de zelfreflectie. Misschien is het een technische goede wet met een technocratische bril op, maar dat is dan ook het enige. En hoe kan een wet die zo heeft bijgedragen aan maatschappelijke en parlementaire onrust en onvrede, hoe juridisch kloppend ook, een goede wet zijn voor het draagvlak bij de aanpak van deze pandemie? Er is meer dan techniek nodig om samen gezamenlijkheid te bereiken.

Voorzitter. Is de minister van VWS inmiddels ook zover gevorderd in zijn inzichten dat hij erkent — collega's vroegen er ook al naar — dat het misschien beter anders had gekund, dat die eerste versie gewoon van tafel had gemoeten, dat hij meer had moeten luisteren en dat hij met een versie had moet komen die de laatste versie, die nu voorligt, had benaderd? "Stilstaan bij handelen is vooruitgang", om Loesje nog maar eens aan te halen.

Voorzitter. Dat brengt mij vervolgens bij de wijze waarop de Tweede Kamer in dit wetsvoorstel heeft ingegrepen. De Tweede Kamer regelde voor zichzelf een vetorecht op de maatregelen uit de ministeriële regeling. Ik kom op de term "vetorecht" zo terug. Er hadden naar mijn overtuiging beter andere keuzes gemaakt kunnen worden, maar laten we niet vergeten wat de aanleiding was voor de Tweede Kamer om in te grijpen. De oorzaak was een gebrek aan vertrouwen en een gebrek aan zeggenschap voor het parlement in het voorstel van het kabinet. Betrokkenheid was naar de mening van het kabinet voldoende en van zeggenschap wilde het kabinet niet weten.

Voorzitter. Een jaar lang regeren bij ministeriële regeling was blijkbaar hoe het kabinet de parlementaire verhoudingen zag als nieuw parlementair normaal. Maar dat is niet normaal, zeker niet bij grondrechten. En het is dan ook terecht dat de Tweede Kamer heeft ingegrepen. Om het geheel te kunnen beoordelen dacht ik: laat ik, voordat ik zelf van alles vind, eens gaan praten met iemand die er zeker veel meer verstand van heeft dan ik. Dat werd professor Bovend'Eert van de Radboud Universiteit Nijmegen, de bewerker van het standaardwerk van Kortmann. Ik kom daar zo een paar keer op terug.

Voorzitter. De wijze waarop de Tweede Kamer het wetsvoorstel heeft geamendeerd roept bij ons ook wel enige twijfel op. Ik ben daarom blij dat ik bij mijn collega-senatoren heb aangedrongen op nadere voorlichting door de Raad van State op dit gewijzigde voorstel van wet. Ik heb dat met name gedaan, zo zeg ik in de richting van de heer Otten, om te voorkomen dat we in dit debat in een welles-nietesdiscussie terecht zouden komen en daardoor onze kostbare tijd zouden verdoen en niet tot de kern zouden komen. Het is trouwens ook niet ongebruikelijk bij een vergaande amendering dat je tussendoor aan de Raad van State vraagt of er nog wezenlijke dingen veranderd zijn die aandacht behoeven.

Voorzitter. De voorlichting door de Raad van State maakte een aantal zaken duidelijk, ook al zijn sommige opvattingen en conclusies naar mijn mening soms te kort door de bocht, want het eigen denken staat niet stil. Wat de Raad van State in ieder geval duidelijk maakt, is dat de makkelijk geopperde analogie met de gemeentelijke noodverordening de plank volledig misslaat. Dan is dat ook maar duidelijk!

Voorzitter. De belangrijkste wijziging in dit gewijzigde voorstel van wet betreft het via een amendement-Buitenweg cum suis geïntroduceerde recht voor de Tweede Kamer om maatregelen te vetoën. Ik zeg dat met nadruk, want ik begrijp nog steeds niet waarom er door de Raad van State, maar ook door de minister in de Tweede Kamer, gesproken wordt over een bekrachtiging van maatregelen. Er is geen actieve bekrachtiging in deze wet opgenomen! Het is "ja, tenzij de Tweede Kamer erover wil stemmen en anders besluit of er alsnog mee instemt". Het is niet "nee, tenzij de Tweede Kamer bekrachtigt". Dat staat niet in deze wet! Er is dus sprake van een feitelijk vetorecht en ik zie echt geen recht van actieve bekrachtiging, dat nodig is voor inwerkingtreding.

Overigens lijkt de Raad van State naar mijn mening hier ook de plank mis te slaan in zijn voorlichting. Citaat: "Als de Tweede Kamer niet binnen de termijn van een week met de regeling instemt, vervalt zij van rechtswege." Dat schrijft de Raad van State op pagina 11 van zijn voorlichting, maar dat is gewoon niet juist. Als de Tweede Kamer niets doet in die week, wordt de regeling gewoon van kracht. Op pagina 13 wordt die onjuistheid nog een keer herhaald: "Op grond van de procedure waarin het amendement voorziet, moet instemming van de Tweede Kamer met de ministeriële regeling, buiten de uitzonderingsmogelijkheid van het derde lid, plaatsvinden voordat zij in werking kan treden." Dat is volgens mij dezelfde fout. Als de Raad van State bedoelt dat het niet acteren van de Tweede Kamer gezien moet worden als een bekrachtiging zonder welk een regeling niet in werking kan treden, wordt het wel heel onnodig ingewikkeld. Actief bekrachtigen door niets te doen; dat is een hele rare constructie. Daar hadden ze beter naar moeten kijken. Volgens mij slaan ze de plank mis. Als ze meekijken: misschien kan er vandaag nog een kort briefje richting deze Kamer gestuurd worden. Ik laat mij met dat briefje er graag van overtuigen dat ik er helemaal naast zit. Ook professor Bovend'Eert ziet het zo, maar dat even terzijde.

Voorzitter. De wet zegt in artikel 58c over inwerkingtreding: "Zij treedt niet eerder in werking dan een week na deze overlegging. Indien binnen die termijn de Tweede Kamer besluit niet in te stemmen met de regeling, vervalt deze van rechtswege." Dat zegt de wet. Wat mij betreft is er dus gewoon sprake van een actief vetorecht en niet van een noodzakelijke bekrachtiging.

De heer Dittrich i (D66):

Ik wil even kijken of ik de heer Janssen echt goed begrijp. Wat is in effect het verschil als de Tweede Kamer in die week zegt het er niet mee eens te zijn? U hebt het over twee dingen. U zegt: het is een vetorecht. Maar uiteindelijk houdt een vetorecht ook de maatregel die wordt voorgesteld tegen. Wat is dus het grote probleem?

De heer Janssen (SP):

Het grote probleem is, en dat onderken ik, dat er zowel in de behandeling als in het advies van de Raad van State iets gesteld wordt wat volgens mij staatsrechtelijk onjuist is, namelijk dat — dat bleek uit de citaten van de Raad van State die ik net noemde — de regeling alleen in werking treedt als de Tweede Kamer die actief bekrachtigd heeft. Dat is dus niet zo. Niks doen betekent ook bekrachtiging. Dat wil ik hier helder hebben, want anders gaan we daar enorme misverstanden over krijgen.

De heer Dittrich (D66):

Maar als de Tweede Kamer in een debat uiteindelijk zegt "we doen niks; ga maar door met die maatregel", dan is dat toch een bekrachtiging?

De heer Janssen (SP):

De Tweede Kamer gaat niet over iedere regeling of iedere maatregel een debat voeren. Dat is nou net de crux van dit verhaal. Ik heb trouwens mevrouw Buitenweg gesproken en zij zegt: het kan zo zijn dat we als Tweede Kamer iets waar we wel voor zijn toch willen bespreken en daarover willen stemmen, want dan is het maar duidelijk en hebben we nog wat meer transparantie. Ik vind dit staatsrechtelijk — ik kom straks nog even op wat de Raad van State daarover gezegd heeft — een hele ingewikkelde en misschien zelfs wel onjuiste vorm. Wees helder en zeg niet, zoals de Raad van State doet: het treedt niet in werking, tenzij er bekrachtigd is. Ik wil dit gewoon staatsrechtelijk en wetstechnisch zuiver hebben, want wat er nu staat, klopt niet. Zoals het nu wordt uitgelegd, klopt het niet.

De voorzitter:

De heer Dittrich, uw derde vraag.

De heer Dittrich (D66):

Bij de figuur die in dit amendement geïntroduceerd werd, kun je inderdaad je bedenkingen hebben. Maar ik probeer toch nog eventjes helder te krijgen wat in effect uiteindelijk het verschil is. Wat is het verschil tussen "we hebben deze maatregel, we kijken daarnaar en uiteindelijk laten we die doorgaan" en "nee, dit willen we niet"? Het ene is een bekrachtiging, zou ik zeggen, en het andere is gebruikmaken van je vetorecht.

De heer Janssen (SP):

Ik kom er straks nog op hoe dit zich verhoudt tot de positie van de Eerste Kamer. Daarom vind ik het belangrijk om dit onderscheid te maken. Ten eerste vind ik dat het wetstechnisch moet kloppen. Als de Raad van State het anders ziet, de minister het anders ziet, ik het anders zie en professor Bovend'Eert het anders ziet, dan wil ik daar vandaag helderheid over hebben. Vandaar dat ik dit opmerk.

Ik ben het met de heer Dittrich eens dat het effect uiteindelijk hetzelfde is. Daarom zeg ik ook: actief bekrachtigen door niks te doen ... Zo kan de Raad van State het ook zien. Maar ik vind het dan wel een hele rare variant. Dan had je gewoon zuiverder en beter kunnen zeggen: het is altijd "ja, tenzij de Tweede Kamer nee zegt".

De voorzitter:

De heer Dittrich, tot slot.

De heer Dittrich (D66):

Tot slot. Misschien kunnen we ons vinden in het idee dat dit absoluut geen precedentwerking moet hebben voor komende wettelijke constructies. Dit is een nieuwe, vreemde figuur die geïntroduceerd werd in dat amendement. Laten we hopen dat het daarbij blijft en dat het niet voortgezet wordt.

De voorzitter:

Meneer Janssen, u vervolgt uw betoog.

De heer Janssen (SP):

Ik had het over die bekrachtiging. Ik zei dat dit ook zo gezien wordt door professor Bovend'Eert. Ik zou graag een reactie van de minister op dit punt willen hebben.

Voorzitter. De Raad van State gaat snel, naar mijn mening te snel, voorbij aan de mogelijke grondwettelijke discussie die artikel 89 van de Grondwet, in het bijzonder lid 4, oproept rond dit vetorecht van de Tweede Kamer. Ik heb het over een discussie — dat wordt ook weer door professor Bovend'Eert opgeworpen — over de vraag of het niet in strijd is met de bedoeling van de Grondwet met betrekking tot een ministeriële regeling. Die is immers vanuit zijn aard grondwettelijk bedoeld om snel en flexibel mee te kunnen handelen. Het is een discussie die tussen academici ongetwijfeld nog volop vervolgd zal worden. Maar vooralsnog kies ik, anders dan de Raad van State, voor de lijn dat het nieuwe vetorecht van de Tweede Kamer op gespannen voet staat met in ieder geval de bedoeling van artikel 89, lid 4 van de Grondwet, namelijk dat de minister snel en flexibel moet kunnen handelen.

De Raad van State beschrijft artikel 58c als "afwijkend van de geldende staatskundige praktijk" en schrijft verder: "gelet op de meer recente geschiedenis is het ongebruikelijk dat aan de Tweede Kamer een grotere betrokkenheid wordt toegekend bij de vaststelling van gedelegeerde regelgeving dan aan de Eerste Kamer". Afwijkend en ongebruikelijk. In een tijd van crisis als deze wil je zekerheid en vertrouwen en geen staatsrechtelijke experimenten, zou mijn mening zijn. Het zou staatsrechtelijk ook zuiverder geweest zijn om naar bedoeling van artikel 89 van de Grondwet het kabinet via een ministeriële regeling in vertrouwen de ruimte te geven voor het uitvoeren van maatregelen die om snelheid en flexibiliteit van handelen vragen. Mocht dit uit de hand lopen, dan zouden beide Kamers alsnog hun grondwettelijke bevoegdheden kunnen gebruiken om het kabinet tussentijds en tijdig ter verantwoording te roepen. Maar — dan komt er een hele grote maar — we moeten vaststellen dat het kabinet met de eerste en de tweede versie van het wetsvoorstel dat vertrouwen blijkbaar heeft verspeeld door dit voor een te lange termijn te willen. Daarom gold voor de Tweede Kamer de noodrem van "vertrouwen is goed, maar controle is beter".

Voorzitter. De zeggenschap van het parlement — de Eerste én Tweede Kamer — zou naar mening van de SP in ieder geval geregeld moeten worden bij een door het kabinet gevraagde driemaandelijkse verlenging van de wet. De Raad van State gaat naar mijn mening in zijn voorlichting te snel voorbij aan de analogie met de grondwettelijke beoordelingsbevoegdheid over het voortduren van een wettelijke uitzonderingstoestand door de Staten-Generaal. In zo'n uitzonderingstoestand gaat het om het beperken van grondrechten. Terecht merkt de Raad van State op dat het niet mogelijk is bij formele wet of in een reglement van orde te voorzien in parlementaire betrokkenheid van een verenigde vergadering. De gevallen waarin de Staten-Generaal in verenigde vergadering bijeenkomen zijn immers uitputtend in de Grondwet geregeld. Daarom vindt parlementaire betrokkenheid bij de inwerkingstelling van noodrechtelijke bevoegdheden, los van een uitzonderingstoestand, dan ook niet verenigde vergadering plaats.

Voorzitter. Naar mijn mening en naar mijn overtuiging staat er niets aan in de weg — sterker nog, ik denk ook dat dit zo zou moeten — om bij een wet die grondrechten beperkt en waarbij het daarom handelt, ook te handelen als ware het een uitzonderingstoestand. Dat is het misschien de jure niet het geval, maar de facto wel. Het belijden van het recht op godsdienst en het recht tot vergadering zijn ook voorbeelden van grondrechten die nu immers ook ingeperkt gaan worden. Ik las met plezier het pleidooi terug van Ton Cammelbeeck in de NRC van 23 oktober: in de geest en de bedoeling van artikel 103, lid 3 Grondwet behoort het recht om over verlenging van grondrechtbeperkende maatregelen te oordelen aan de Staten-Generaal toe, dus aan beide Kamers. Omdat de Grondwet een verenigde vergadering uitsluit bij het nu voorliggende wetsvoorstel kan het gelijke bereikt worden door zowel de Tweede als de Eerste Kamer hierover zeggenschap te geven. Dat zou dan tevens een keer in de drie maanden voor beide Kamers het moment zijn om te beoordelen of het kabinet de gedelegeerde bevoegdheden op een juiste wijze heeft gebruikt en om te bepalen of die maatregelen nog proportioneel zijn. Op deze wijze behoort in ieder geval naar de mening van de SP parlementaire zeggenschap geregeld te worden in de aanpak van deze ingrijpende pandemie op dit punt. Tijden van crisis vragen om meer en niet om minder democratie; ik blijf het herhalen. Om met Loesje te spreken: "Waarom moeilijk doen als het samen kan?"

Voorzitter. Ik begon mijn bijdrage met Loesje: "Probeer het eens wel zo gek te bedenken." De reden dat deze tekst aan de kern van het kabinetsoptreden raakt, is omdat er langzamerhand een rode lijn herkenbaar is van steeds weer verrast worden en reactief opereren. De wet die vandaag voorligt, had er als kaderwet natuurlijk allang moeten zijn voordat de COVID-19-pandemie uitbrak. Zo'n wet is een onmisbaar juridisch instrument in crisistijd, en had in goede tijden rustig en zorgvuldig met het parlement kunnen worden voorbereid. Collega Meijer ging honderd jaar terug in de tijd naar de Spaanse griep. Laat ik iets korter in de tijd teruggaan, namelijk tien jaar, naar de uitbraak van de Mexicaanse griep in 2009 en het handelen van de overheid bij die uitbraak. Die is namelijk uitgebreid geëvalueerd. Ik verwijs daarbij naar de Evaluatie Aanpak Nieuwe Influenza A (H1N1) van Berenschot en Crisislab, van 9 maart 2011. In die evaluatie van Ira Helsloot en Margreeth van Dorssen kwamen soortgelijke vragen aan de orde, die ook nu al vanaf het begin van deze crisis weer spelen en aan de orde komen en waardoor het kabinet zich toch iedere keer weer laat verrassen. Ik noem een aantal punten uit die evaluatie uit 2011: voorbereiding op de pandemie, opschalen bij een pandemie, voorkomen van verspreiding in Nederland, voorkomen van verspreiding naar Nederland, continuïteit van de samenleving, sluiten van scholen, communicatie, intensivecarecapaciteit. Dat moet toch heel erg bekend in de oren klinken? Daarom heb ik het rapport nog maar eens doorgenomen met een van de opstellers van de evaluatie, professor Helsloot. Ik hoor graag van de ministers wat er met de uitkomst en aanbevelingen van deze evaluatie in 2011 is gebeurd en of deze opstellers nog gevraagd zijn bij de aanpak van deze crisis. Mijn vraag is dan ook: waren er scenario's? Waren er scenario's die we hadden kunnen weten, ook in de categorie "probeer het eens zo gek te bedenken"? Zijn er lessen geleerd uit de evaluatie van de Mexicaanse griep of moeten we hier vaststellen dat dat geen urgentie had?

Voorzitter. Bij effectief optreden in de crisis gaat het om voorspelbaarheid en consequent zijn. Dat zijn zaken die ertoe doen. Er wordt nu al heel lang nagedacht hoe de voorspelbaarheid vergroot kan worden. We hebben nu een routekaart die tot mijn verbazing kleurschakeringen had die ik nog niet eerder gezien had, ook niet in het buitenland. Ik geloof dat het nu ongeveer fifty shades of pink is geworden. Ik weet niet of iedereen dit begrijpt: rood, groen en geel is redelijk overzichtelijk. Dit zijn allerlei kleuren rood. Ik heb daar allerlei grappen over gehoord, maar ik weet niet of dit helpt. Waarom is dit niet in de zomer al op orde gebracht, toen we daar tijd voor hadden? Waarom is dit pas achteraf gebeurd, toen de tweede golf al volop over ons heen spoelde?

Voorzitter. Dit geldt ook voor het consequent zijn. Dat is ook een voorwaarde om effectief op te kunnen treden in crisistijd. Scholen, horeca, verzorgingshuizen, mondkapjes, beschermingsmiddelen voor zorgpersoneel, testen, bron- en contactonderzoek: ik noem maar een paar onderwerpen. Dringende adviezen moeten volgens het kabinet als niet vrijblijvend en daarmee dwingend worden opgevat. Maar dat is een Haagse semantische discussie die ook weer leidt tot onbegrip en onrust in winkels, horeca, scholen en verzorgingshuizen. Twijfel alom! Kabinet, wees consequent!

Voorzitter. Ik heb nog een paar korte, concrete vragen. De eerste vraag gaat over artikel 58f, lid 4 van het wetsvoorstel. Dat gaat over het houden van de veilige afstand. Maar dat kan achterwege blijven door het treffen van hygiënemaatregelen, het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen of door op andere wijze een beschermingsniveau te bereiken dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat wordt bereikt door het houden van de veilige afstand. Ik heb schriftelijk gevraagd: hoe dan? Het antwoord was: weten we nog niet, hebben we nog niet en zijn we aan het onderzoeken. Maar dat betekent dat we nu een dode letter kracht van wet geven. Volgens mij moeten we geen dode letters kracht van wet geven. Zo'n antwoord bevreemdt mij, dus graag krijg ik een reactie van de minister. Is hij voorstander van het kracht van wet geven aan dode letters? Wij gaan tenslotte ook over de uitvoerbaarheid van een wet. Als het niet uitvoerbaar is, moeten we het ook niet doen; misschien wel op een later moment, als het onderzoek afgerond is, maar niet nu.

Voorzitter. Dan heb ik nog een concrete vraag over artikel 58c, lid 3, dat gaat over de spoedbevoegdheid. Anderen begonnen hier ook al over. Wat gebeurt er nou in concreto als een maatregel wel meteen rechtskracht krijgt, maar na een week weer wordt ingetrokken of als die van rechtswege vervalt, omdat die door de Tweede Kamer wordt weggestemd? Mevrouw Prins vroeg hier ook naar, maar vanuit een iets andere invalshoek. Wie betaalt dan de rekening? Ik noem maar wat: de minister besluit de horeca te sluiten, alle bedrijven gaan dicht en een week later zegt de Tweede Kamer dat ze het niet zo'n goed plan vindt en dan gaat alle horeca weer open. De bedrijven zijn dan een week dicht geweest. Wie betaalt de rekening op zo'n moment? Dat is eigenlijk mijn vraag. Hoe zit het met de aansprakelijkheid? Is het rekening man, zoals ze vroeger in de militaire dienst zeiden, of staat het kabinet aan de lat voor de schade die daarmee is veroorzaakt?

Voorzitter. Ik kom tot de afronding van mijn bijdrage. Ik denk dat uit mijn bijdrage mocht blijken dat het vertrouwen om de uitvoering van de vergaande grondrechtenbeperkende maatregelen in de handen te leggen van deze minister van VWS bij mijn fractie vooralsnog ontbreekt. De Eerste Kamer wordt met dit wetsvoorstel gevraagd om afstand te doen van een bepaalde zeggenschap over de verlenging van deze wet en daarmee over de beoordeling van de proportionaliteit van grondrechtenbeperkende maatregelen in de toekomst. Maar het is maar een momentopname vandaag. De situatie verandert van dag tot dag. De regering wordt steeds weer verrast. Hoe moeten wij dan weten of ons oordeel vandaag en de stemming morgen over drie maanden nog valide zijn, zonder dat we daar nog zeggenschap over krijgen? Ja, we kunnen meepraten, we kunnen een motie indienen en we kunnen zien wat daarmee gebeurt. We hebben ook gezien wat daarmee gebeurt. Het kabinet kan op dit moment, hoe begrijpelijk ook, nog geen week vooruitkijken en wij moeten weten hoe het over drie maanden is. Voor ons werkt dat niet.

Voorzitter. Ook in de Tweede Kamer is gevraagd om de Eerste Kamer een bepaalde zeggenschap te geven over de verlenging. Het antwoord van de minister was: daar is het kabinet niet vóór. In de Tweede Kamer zei de minister daar ook nog dit over: zo'n verlengings-KB bespreek je dan met voorhang hier in de Tweede Kamer; als we er én een Tweede Kamerbehandeling én een Eerste Kamerbehandeling van gaan maken, ben je in wezen iedere drie maanden bezig met een volwaardige wetsbehandeling in beide Kamers en dat past echt niet bij de manier waarop wij deze crisis moeten bestrijden, denk ik. Ik vind dat ongehoord, ondemocratisch en ongewenst. Dat is juist wél de manier waarop we met elkaar een crisis moeten bestrijden: democratisch gelegitimeerd en met elkaar.

En wij zijn niet de oorzaak van de vertraging. 13 juli tot 13 oktober is deze wet in de Tweede Kamer behandeld. Wij doen het binnen twee weken. Waar zit de vertraging? Zit die bij ons? Nee. Ik kan daar ook oprecht boos over worden. Deze hele crisis heeft deze Eerste Kamer al laten zien snel te kunnen handelen, indien noodzakelijk. Er is dus geen enkele reden, anders dan dat het kabinet er niet voor is, om deze Eerste Kamer geen zeggenschap te geven. Het gaat over grondrechten. En dan één keer per drie maanden hier een debat over voeren, met de hoeder van de grondrechten, dat is het kabinet te veel. Ik kan daar echt heel erg boos over worden. Meer democratie met bepalende zeggenschap is onmisbaar bij een kabinet dat heeft laten zien dat niet te willen. Ik vind het zo belangrijk dat dit hersteld wordt, dat ik daar in tweede termijn ook een motie over zal indienen. Maar ik laat natuurlijk altijd nog ruimte aan het kabinet om met een toezegging te komen op dat punt.

Voorzitter, mijn laatste tien seconden, en over mijn tijd heen. Ik begon met een Loesje. En ik wil ondanks alle boosheid, ook over het hele proces en wat er nu voorligt, toch ook afsluiten met nog één Loesje, op onze weg naar het einde van deze coronacrisis: "De weg is lang ... Mooi! Dan is ie er in ieder geval!".

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Janssen. Dan is het woord aan mevrouw De Boer namens de fractie van GroenLinks.