Plenair Ester bij behandeling Arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten



Verslag van de vergadering van 19 mei 2020 (2019/2020 nr. 27)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.24 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ester i (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. Ik wil mijn bijdrage beginnen met een dubbele hartenkreet. Waarom lukt het ons in het sociale domein toch zo slecht om eenvoudige wetgeving te ontwerpen? En waarom lukt het ons vervolgens ook niet om een drastische versimpelingsslag te maken en de kluwen van regelingen terug te brengen tot een begrijpelijk, transparant en goed communiceerbaar stelsel? Ons hele systeem van socialezekerheidsregelingen is en blijft veel te complex. Het Wajong-dossier is daarvan een navrant voorbeeld. De huidige Wajong-wetgeving is een labyrint van drie verschillende regimes en de ChristenUniefractie onderschrijft de noodzaak van harmonisatie van de Wajong-regelingen. Maar de wetgeving die ervoor in de plaats komt, is en blijft ingewikkeld. Erg ingewikkeld zelfs. Het aantal rekenregels wordt weliswaar teruggebracht, maar de regels zelf blijven door de vele techniek moeilijk uitlegbaar. Ook het UWV maakt dit punt. Het is een opgave, ook voor ons, om kort en bondig uit te leggen waar de winst zit van de vereenvoudigingsslag in dit wetsvoorstel en wat dat voor Wajongers zelf betekent. Dat leidt tot onrust. Beseffen we wel voldoende dat we te maken hebben met een kwetsbare groep jongeren en hun ouders die juist behoefte hebben aan duidelijkheid en eenvoud? De ChristenUnie-fractie wil de staatssecretaris vragen hier eens serieus op te reflecteren. Is die ontstane onrust onder Wajongers en hun ouders ook niet een direct gevolg van de blijvende complexiteit in het nieuwe regime? Hoe heeft zij met de groep van direct betrokkenen overlegd in het wetgevingstraject? Kan zij Wajongers klip en klaar uitleggen wat er voor hen verandert?

Voorzitter. Deze hartenkreet laat onverlet dat de stapeling van drie afzonderlijke Wajong-regelingen — de oWajong, de Wajong 2010 en de Wajong 2015 — niet langer verdedigbaar is. Mijn fractie steunt die insteek en ook de Raad van State vindt harmonisatie een goede zaak. Het kan niet zo zijn dat je geboortejaar als Wajonger bepaalt voor welke regeling je in aanmerking komt en wat je rechten en plichten zijn.

Mijn fractie onderstreept daarbij dat dit wetsvoorstel geen bezuinigingsoogmerk heeft. Dat mag in de communicatie best meer benadrukt worden. Het gaat louter om het harmoniseren van gestapelde regelgeving en het meer lonend maken van werk. De ChristenUnie-fractie beklemtoont het belang van betaald werk voor Wajongers die dat aankunnen. Dat is goed voor hun zelfrespect en maatschappelijk functioneren. Uit onderzoek blijkt dat Wajongers die werk hebben, minder vaak een beroep doen op geestelijke gezondheidszorg en Wmo-ondersteuning. Hun positie is echter verre van rooskleurig. De evaluatie door het SCP van de Participatiewet die de derde en laatste regimewijzigingen in de Wajong introduceerde toont dat er nog een wereld te winnen is. Hun baankansen zijn weliswaar toegenomen, maar hun inkomenspositie is verslechterd.

Veel werkende jonggehandicapten hebben een deeltijdbaan en een flexcontract. Per saldo maakt dit dat de inkomenszekerheid van Wajongers onder druk staat. Op dit moment heeft ongeveer een kwart van de 250.000 Wajongers betaald werk. De helft van die totale groep heeft ook arbeidsvermogen. De coronacrisis zal de baanzekerheid van Wajongers verslechteren. Mijn fractie maakt zich daar grote zorgen over. Kan de staatssecretaris haar gedachten met ons delen over de impact van de coronacrisis op de baankansen van Wajongers? Is extra ondersteuning geboden? Kan zij de ChristenUnie-fractie, maar vooral uiteraard de Wajongers zelf, verzekeren dat zij hier bovenop zit?

Dan de harmonisering en het lonend maken van meer werken in iets meer detail. De geharmoniseerde regeling komt neer op een systematiek waarbij 30% van het extra inkomen niet verrekend wordt met de uitkering. Daarbij geldt een correctiefactor voor het werken met of zonder loondispensatie. De hoogte van de uitkering blijft 70% van het wml en er is ook geen vermogens- of partnerinkomenstoets. Mijn fractie is blij met de voorgestelde individuele inkomensgarantieregeling. Dat biedt Wajongers meer zekerheid en maakt hen meer weerbaar, bijvoorbeeld in het geval dat een Wajonger zijn baan verliest en niet binnen een jaar een nieuwe baan heeft gevonden. We weten uit onderzoek hoe moeilijk het is voor deze groep om weer een nieuwe baan te vinden.

Dat geldt natuurlijk zeker in deze coronacrisis. De Tweede Kamer heeft goed werk verricht door de oorspronkelijke garantietermijn van twee maanden op te rekken naar twaalf maanden. Deze termijn geldt voor alle werkende Wajongers waarvoor de nieuwe regels slechter uitpakken dan de oude uitkering. Maar het is natuurlijk cruciaal dat de garantieregeling goed uitvoerbaar is. Het UWV was in eerste instantie kritisch en dat leidde tot bijstelling. Mijn vraag is of ook de aangepaste regeling door het UWV getoetst is op uitvoerbaarheid. Zo ja, wat is dan de conclusie? Juist gezien de harde krimp van onze economie en de snel toenemende arbeidsmarktturbulentie, zal deze geïndexeerde garantieregeling haar nut moeten bewijzen. De vraag is wel — collega Van Pareren wees daar ook al op — hoe robuust de regeling is als de werkloosheid door de crisis heel sterk gaat oplopen. Is een jaar dan niet te krap? Ziet de staatsecretaris mogelijkheden om de garantieregeling meer crisisbestendig te maken?

De uitbreiding van de herlevingstermijn tot de AOW-leeftijd stemt ons tevreden. Mijn fractie is ook verheugd dat, na amendering, nu iedere werkende Wajongere altijd minimaal hetzelfde inkomen heeft als iemand zonder Wajong maar met hetzelfde functieloon en aantal uren werk.

Voorzitter. Het is belangrijk dat als Wajongers meer gaan werken, ze er ook meer van overhouden. De evaluatie van de Participatiewet heeft duidelijk laten zien dat ook heel veel Wajongers zelf met dat probleem zitten. Het "zaagtandeffect" laat zien dat het huidige regime weinig stimulerend is. De geharmoniseerde regeling zet in op 30%. Dat is ruwweg gelijk aan de systematiek van de WIA. De vraag die de ChristenUniefractie heeft, is welke verwachtingen de staatssecretaris op dit punt koestert. Veel Wajongers werken in deeltijd juist omdat dit past bij hun specifieke belemmeringen. Het is prachtig dat iedere Wajonger bruto 30% mag behouden van iedere extra verdiende euro, maar wat is de reële rek in de arbeidsomvang van Wajongers? Hoe lijnen we de wereld van de statistiek op met de werkelijke leefwereld van de Wajonger? Ik denk alleen al aan de medische urenbeperking. De ondersteuning van Wajongers die meer kunnen en willen werken is bij dit alles essentieel. We komen daar nog over te spreken bij het wetsvoorstel uitwerking breed offensief dat nu bij de Tweede Kamer ligt. Kan de staatssecretaris op hoofdlijnen de relatie verduidelijken tussen het breed offensief, dat Wajongers echt weerbaar moet maken op de arbeidsmarkt, en het huidige wetsvoorstel? Ik denk dat dit van belang is voor het debat van vandaag.

Mijn fractie is ook blij dat de Tweede Kamer heeft geregeld dat Wajongers zonder duurzaam arbeidsvermogen toch incidenteel mogen bijverdienen zonder dat dit gevolgen voor hun uitkering heeft. Dat haalt de scherpe, demotiverende randen weg. Is het in alle gevallen duidelijk wat de definitie is van "incidenteel"? Zijn daar voorwaarden aan verbonden? De verplichting om een passend werkaanbod te accepteren wordt geschrapt — ook dat is winst — maar blijft als voorwaarde gelden bij het re-integratieaanbod door UWV. Kan de staatssecretaris verhelderen welk verschil dit maakt vanuit het perspectief van de Wajonger?

Het lukt niet om de Wajong-maatregelen per 1 juli aanstaande in werking te laten treden. Dat wordt nu, indien het wetsvoorstel wordt aangenomen uiteraard, 1 januari 2021. Dat heeft onder meer implicaties voor Wajongers die studeren, dan wel gaan studeren. Immers, de nieuwe harmonisatieregeling geeft aan dat het volgen van een opleiding — anders dan nu het geval is — niet langer gepaard gaat met een verlaging van de Wajong-uitkering. Dat is een belangrijke verbetering. Kan de staatssecretaris, zo vraagt mijn fractie met klem, enige creatieve welwillendheid c.q. welwillende creativiteit opbrengen om eens te kijken naar die datum van inwerkingtreding? Is zij bereid deze groep studerende Wajongers tegemoet te komen door de harmonisatieregel reeds vóór de start van het komende studiejaar te laten ingaan? Het betreft immers een groep Wajongers die — geheel in lijn met haar eigen activeringsbeleid — investeert in kennisonderhoud en in competentieontwikkeling. Ik hoor dat graag.

Van groot belang is dat de geharmoniseerde regelgeving ook werkgevers weet te bewegen tot het in dienst nemen van Wajongers. Is de staatssecretaris van mening dat de nieuwe systematiek in dit opzicht aantrekkelijker voor werkgevers is dan de bestaande regelingen? Wat is eigenlijk hun oordeel over de harmonisatiewet?

Dit wetsvoorstel, ik gaf het al aan, wordt niet ingegeven door bezuinigingsoverwegingen. Dat mag ook hier onderstreept worden. Micro-economisch moet het uitgangspunt zijn dat Wajongers er niet op achteruitgaan. De Wajong-uitkering is bepaald geen vetpot en voor velen is niet meer weggelegd dan een leven lang op en rond het minimumniveau. Het wegen van de inkomensgevolgen blijft echter moeilijk. Dat zou zomaar een beetje de angel in dit debat kunnen worden. De staatssecretaris hamert erop dat de financiële consequenties afhankelijk zijn van de persoonlijke situatie. En in de schriftelijke voorbereiding zijn de nodige voorbeelden gedeeld. Toch blijft dat een lastige benadering. Dit wetsvoorstel raakt de ziel van Wajongers en het belangrijkste wat zij willen weten is wat dit voorstel voor hen concreet betekent, voor hun financiële situatie en voor hun toekomstperspectief.

De ChristenUniefractie vraagt nogmaals met nadruk aan de staatssecretaris om een korte maar heldere beschouwing over groepen Wajongers die erop vooruitgaan, die geen verandering zullen ervaren en de groepen die erop achteruit gaan. Wat zijn aannemelijke effecten? Dat is een basale vraag die we in dit huis bij elk wetsvoorstel stellen. En wat is haar verwachting over de verdeling van deze drie groepen? Ik besef overigens terdege dat de staatssecretaris niet beschikt over geaggregeerde cijfers. De benodigde gegevens liggen besloten in individuele UWV-dossiers en gemeentelijke administraties. Dat moge zo zijn, maar we mogen van de staatssecretaris wel een soort van plausibiliteitsredenering vragen. En dat doe ik graag bij dezen.

Onze fracties, voorzitter, alle fracties hier in de Kamer, hebben veel reacties van Wajongers en hun ouders ontvangen over de voorgenomen harmonisatiewet. De zorgen zijn talrijk en leiden tot veel onzekerheid en stress. Men voelt zich niet gehoord, soms buitengesloten zelfs. Er is onbegrip en twijfel aan de overheid. Er blijken ook misverstanden. Die moeten we ook benoemen. En er zijn nijpende vragen over de gevolgen van het wetsvoorstel voor de financiële armslag van Wajongers. De ChristenUniefractie neemt, zoals alle fracties vandaag, deze zorgen zeer serieus. Mocht dit wetsvoorstel worden aangenomen, dan vereist dit een intensief, geloofwaardig, en toegesneden communicatietraject. Wajongers willen uiteraard snel weten welke gevolgen dit wetsvoorstel voor hen persoonlijk heeft. Dat betreft vooral financiële consequenties, nu maar ook op wat langere termijn, die directe repercussies hebben voor hun onafhankelijkheid en maatschappelijke deelname, en daarmee bepalend zijn voor hun zelfbeeld en eigenwaarde.

Mijn fractie wil graag van de staatssecretaris horen hoe zij een dergelijk "empathisch" communicatietraject gaat borgen en hoe zij op dit gevoelige punt de uitvoeringsorganisaties zal aanspreken. De uitlegbaarheid van de nieuwe regels behoeft topprioriteit. Wij horen ook graag wanneer de rekentool en beslisboom beschikbaar zijn die Wajongers moeten helpen om de consequenties van de nieuwe wetgeving voor hun persoonlijke situatie in beeld te brengen. Tijdigheid is hier vereist.

Voorzitter. Begin vorige maand verscheen het lang verwachte brede advies van het College voor de Rechten van de Mens over mensen met een arbeidsbeperking. De raad geeft geen oordeel over het voorliggende wetsvoorstel "an sich", maar concludeert wel dat bestaande en voorgenomen wetgeving voor mensen met een beperking te complex is en blijft. Bovendien zou wetgeving voor deze kwetsbare groep getoetst moeten worden aan de hand van het VN-verdrag Handicap. De raad presenteert een handzame checklist die de regering kan toepassen bij de beoordeling van ontwerpwetgeving in het licht van dit VN-verdrag. Het gaat dan om de mate waarin wetgeving zelfstandigheid, keuzevrijheid, zelfregie en participatie van mensen met een arbeidsbeperking bevordert. De ChristenUniefractie vraagt de staatssecretaris om een ex-post weging van het voorliggende Wajongwetsvoorstel op basis van deze checklist. Mijn fractie vraagt eveneens om deze inhoudelijke beoordelingslijst een structurele plek te geven in het SZW-beleid voor mensen met een arbeidshandicap. Kan zij dit laatste toezeggen?

Juist omdat een aantal effecten van harmonisatie onzeker zijn, is een zware en tijdige evaluatie van deze wet geboden. De fractie van de ChristenUnie vraagt om een omvattende en tijdige evaluatie van de werking van de wet. Wij denken dan aan het monitoren en evalueren van inkomenseffecten, de garantieregeling, maar ook van de gevolgen voor activering, scholing en maatschappelijke deelname. Op deze manier kan snel worden ingegrepen, indien er sprake blijkt van aantoonbaar negatieve gevolgen voor Wajongers. Kan de staatssecretaris een dergelijke zware evaluatie toezeggen? De checklist van het College voor de Rechten van de Mens kan daarbij goede diensten bewijzen.

Voorzitter. Ik begon mijn bijdrage met een hartenkreet over de ingewikkeldheid en het technische karakter van onze Wajongwetgeving. Ik sluit af met de oproep van de ChristenUniefractie aan de staatssecretaris om Wajongers en hun ouders bij haar beleid te betrekken, meer dan nu het geval is. Dat is, zo denken wij, de juiste manier om met deze groep kwetsbare jongeren om te gaan. De coronacrisis verslechtert hun arbeidsmarktsituatie. Daarom moeten we Wajongers zekerheid en perspectief bieden. Een inclusieve samenleving betekent dat iedereen erbij hoort in goede en in slechte tijden. Ik zie uit naar de antwoorden van de staatssecretaris op onze vragen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ester. Mevrouw Sent.

Mevrouw Sent i (PvdA):

Fijne bijdrage, meneer Ester, waarin u heel duidelijk de voor- en nadelen van het voorliggende wetsvoorstel aankaart. Ik ben het met u eens dat begrijpelijkheid enorm belangrijk is en dat die nu te wensen overlaat, terwijl een alternatief is aangedragen dat begrijpelijk is en er zorg voor draagt dat er geen groepen op achteruitgaan. Op dat punt wil ik de heer Ester bevragen. Hij vroeg speciale aandacht voor groepen die erop achteruitgaan. Het is duidelijk dat er drie groepen op achteruitgaan. Dat zijn groepen met een medische urenbeperking die deeltijdloon ontvangen en als aanvulling daarop een Wajong-uitkering, groepen die gebruik maken van de maatmanwissel en groepen die daar geen gebruik meer van kunnen maken. Vindt de heer Ester het wenselijk dat er een wetsvoorstel voorligt, waarmee deze groepen erop achteruitgaan?

De heer Ester (ChristenUnie):

De vraag is helder. De achterliggende assumptie niet helemaal. We weten op dit moment onvoldoende of die groepen er als groep op achteruitgaan. Dat is nog maar zeer de vraag, want het hangt af van hun persoonlijke situatie. Dat is uitvoerig gewisseld in de schriftelijke voorbereiding. Ik ben er zelf net ook op ingegaan. Afgezien daarvan moet de insteek zijn dat groepen er niet systematisch op achteruitgaan. Vandaar dat ik zeg dat die groepen heel nadrukkelijk gemonitord moeten worden. Als we zien dat het niet goed gaat, moet er ingegrepen worden. Aan dat principe wil ik heel graag vasthouden. In zijn algemeenheid kun je dat echter niet zeggen. Er zijn ook groepen die erop vooruitgaan en groepen die gelijk blijven. Het gaat om de balans in het verhaal.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik begrijp het antwoord van de heer Ester niet helemaal. Het is overduidelijk dat er groepen op achteruitgaan. Dat zijn de drie groepen die ik net heb genoemd. Kan hij zijn steun uitspreken voor een wetsvoorstel, waarmee er groepen op achteruitgaan?

De heer Ester (ChristenUnie):

Dat moet nog maar blijken uit de antwoorden. Ik heb zelf ook naar die drie groepen gevraagd: wat zijn de consequenties en hoe zijn die drie groepen verdeeld? Ik heb dat nadrukkelijk geadresseerd en ik ben heel benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris op dat punt. Dat zullen wij zeker meenemen in onze overwegingen bij het wetsvoorstel.

Mevrouw Sent (PvdA):

Maar het is een feit. Ik begrijp het niet. Het is een feit en als dat feit er ligt, begrijp ik dat de heer Ester meent dat hij geen steun kan uitspreken voor dit wetsvoorstel.

De heer Ester (ChristenUnie):

Nee, het gaat ook om de mate van ongelijkheid. Bovendien moet u niet vergeten dat de huidige drie regelingen ook behoorlijk ongelijk zijn voor de groepen waarover u het heeft. Met die ongelijkheid hebben we dus al lang te maken. Ik vind dat eerlijk gezegd een beetje onderbelicht in ons hele debat. We doen alsof alle regelingen die we nu hebben op eenzelfde manier uitpakken voor alle groepen. Er zijn echter grote verschillen tussen de drie regelingen. Een aantal groepen noemde u zelf al. De vraag is dus niet alleen of groepen erop vooruit- of achteruitgaan, maar hoe zich dat verhoudt tot de huidige situatie. Zouden we de wet niet aannemen, dan zouden we ook te maken hebben met de sociale ongelijkheid tussen de groepen waarover u het heeft. Dat moeten wij afwegen, maar dat moet u ook afwegen.

Mevrouw Sent (PvdA):

Als laatste, heel kort. Als er een alternatief ligt, waarbij het zo is dat niemand erop achteruitgaat, zou dat alternatief dan volgens de heer Ester te prefereren zijn boven een wetsvoorstel waarin er wel groepen op achteruitgaan?

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik denk dat mevrouw Sent mijn antwoord wel kan raden. Het hangt er natuurlijk vanaf hoe dat voorstel eruitziet. Dat zullen we graag bezien. Om nu zo maar ins blaue hinein te zeggen dat we daar dan voor zijn, dat gaat net even iets te ver.

Maar dank u voor uw vragen.

De heer Kox i (SP):

Ook bedankt voor het heldere betoog van collega Ester. Gedurende de dag zal blijken dat veel fracties veel raakvlakken hebben. Dat is interessant. Het is ook interessant om te zien hoe de staatssecretaris daarmee omgaat. Maar ook aan hem stel ik, net als aan collega Van Pareren, de vraag over gelijke monniken, gelijke kappen. Het is goed dat we in dit land gelijke normen hebben voor mensen die in gelijke situaties zitten. Is collega Ester het met mij eens dat we hier te maken hebben met een heel bijzondere groep, die het zou verdienen om op een bijzondere manier behandeld te worden? Het gaat namelijk om mensen die bij geboorte of kort daarna iets overkomt, waar ze geen enkele invloed op kunnen uitoefenen. Dat leidt ertoe dat de rest van hun leven in soberheid moet plaatsvinden. Je zult immers niet gaan behoren tot de mensen die het allemaal mooi getroffen hebben. Als dat zo is, is collega Ester het dan met mij eens dat het een bijzondere groep is en dat de overheid en wij als parlement daarom de verplichting hebben om een achteruitgang voor die groep te voorkomen? Ik zal niet zeggen tegen elke prijs, dat is overdreven, maar ik vind dat we er extra zorg voor moeten hebben, omdat het een bijzondere groep is.

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik voel die pijn. Ik ga daarin mee en ik herken zeer wat u zegt. Als u het heeft over gelijke monniken, gelijke kappen, dan verplicht dat u om ook naar de huidige situatie te kijken. Voor de drie regelingen doet datzelfde principe van gelijke monniken, gelijke kappen geen opgeld. Dat wil ik u nadrukkelijk meegeven. We moeten er echter voor zorgen — dat heb ik benadrukt — dat groepen er niet op achteruitgaan en dat we alles uit de kast trekken om ervoor te zorgen dat dat kan. Het kan misschien ook wel, want het voorstel heeft geen bezuinigingsoogmerk. Dat beklemtoon ik nogmaals. Voor groepen die buiten de boot vallen, heeft de staatssecretaris een garantieregeling bedacht. Dankzij de collega's van de SGP en Forum aan de overkant — aan de overkant is nu iets anders — is die regeling aanmerkelijk verbeterd. De vraag daarbij is hoe crisisbestendig dit is, maar dan herhaal ik mijzelf. Dat is denk ik de achtergrond van uw vraag. Wij horen zo van de staatssecretaris wat haar oordeel daarover is.

De heer Kox (SP):

Ik ben het erg met collega Ester eens dat we niet moeten verheerlijken wat we hebben. De bestaande regels zijn buitengewoon complex en ingewikkeld. De vraag is voor wie ze het meest complex zijn: voor degenen die er hun rechten aan ontlenen, of degenen die ermee moeten omgaan. Voor harmonisatie denk ik dat wij de staatssecretaris Kamerbreed steunen: wat er is, moet veranderd worden. De vraag is alleen of deze Kamer in staat zal zijn om creatief-welwillend of welwillend-creatief te zijn, om uw eigen woorden te gebruiken, om een uitweg te zoeken voor het geval er achteruitgang zou zijn en dit te corrigeren.

De heer Ester (ChristenUnie):

Ja, ik ben daar in mijn bijdrage op ingegaan. Ik heb gezegd wat de randvoorwaarden daarbij zijn. Ik hoor straks van de staatssecretaris wel hoe zij daarop reageert. Ik wil nogmaals benadrukken — ik proef dat onvoldoende in het debat en in de voorbereidingen — dat we nu verschillende maatregelen hebben voor verschillende groepen Wajongers. Dat gaat gepaard met verschillende rechten en plichten. Dat is niet fijn. De inzet van de harmonisatie is om ook daar iets intelligents op te bedenken. De vraag is of het goed genoeg is of niet.

De heer Kox (SP):

Ik ben blij met de handreiking die komt van een fractie die in de coalitie zit. Ik hoop dat we in de loop van het debat tot die welwillende creativiteit kunnen komen, om problemen, zo die zich mochten voordoen, op te lossen binnen de bevoegdheden van deze Kamer.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ester. Dan is het woord aan de heer Van Gurp.