Plenair De Bruijn-Wezeman bij behandeling Inkomensgrens van het kindgebonden budget voor paren



Verslag van de vergadering van 9 juli 2019 (2018/2019 nr. 38)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.25 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (VVD):

Dank u wel, meneer de voorzitter. Het is toch even wennen, "meneer".

De VVD is er voor alle Nederlanders die een positieve bijdrage leveren aan ons land, die omkijken naar een ander, werken als ze kunnen en er iets van willen maken. Die hun kinderen netjes opvoeden, zich inzetten voor hun omgeving en bijspringen als er een bekende is die hulp nodig heeft.

Deze tekst komt uit een discussiestuk van mijn partij, Liberalisme dat werkt voor mensen, waaruit de media de afgelopen tijd graag citeren. Alleen dit citaat kwam ik nog niet tegen. Het sluit echter wel goed aan bij het onderwerp dat we hier vandaag bespreken. Een van de vragen die in het genoemde discussiestuk aan de orde komt, is een vraag die wij ons als volksvertegenwoordigers allemaal regelmatig zullen stellen. Is er een bepaalde groep die momenteel meer onder druk staat dan een andere? Het is de analyse van de VVD dat dit momenteel het geval is met de middenklasse. Een analyse, en dat doet ons deugd, die gedeeld wordt door de regering.

De regering geeft aan dat met name veel gevraagd wordt van werkende ouders met middeninkomens en dat zij bovenmatig hebben geleden onder de crisis. De regering wil hen daarom extra ondersteunen zodat ook zij in het persoonlijke leven ervaren dat het beter gaat met Nederland. Daar waar het inkomensbeleid in de afgelopen jaren vooral gericht is geweest op het ondersteunen van de laagste inkomens wordt nu juist gekozen om ook de middeninkomens verder te ondersteunen.

Met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld hiervoor het instrument van het kindgebonden budget te gebruiken door de inkomensafhankelijke afbouw van het kindgebonden budget voor paren te verhogen.

Bij onze schriftelijke inbreng hebben wij reeds aangegeven het doel van het wetsvoorstel te verwelkomen, maar we hebben nog wel een aantal vragen met betrekking tot de effectiviteit en de uitvoering. De verhoging geldt alleen voor paren omdat alleenstaanden, ook die met middeninkomens, reeds een hoger kindgebonden budget ontvangen.

Voorzitter. Dit lezende, dacht ik: mooi dat dit nu gelijkgetrokken wordt, want de kosten voor een kind in een eenoudergezin zijn immers gelijk aan die van een tweeoudergezin, met uitzondering wellicht van de kosten voor de kinderopvang. Maar het verschil tussen paren en alleenstaande ouders blijkt ook na ophoging van het kindgebonden budget nog groot, ten nadele van de paren.

Ik heb even zo'n proefberekening gemaakt via de website van de Belastingdienst . Dat is best handig, kan ik u zeggen. Daaruit blijkt dat de alleenstaande ouder met twee kinderen en een inkomen van €40.000 per jaar circa €4.200 per jaar kindgebonden budget ontvangt. Voor een paar met twee kinderen, met een gezamenlijk inkomen van eveneens €40.000 wordt het kindgebonden budget straks ongeveer €2.100 per jaar. Het verschil in gezinsinkomen is €2.000; onder de huidige wetgeving is dat nog €3.000, ten nadele van het gezin met twee ouders en twee kinderen, dit terwijl dit gezin ook nog eens uit een persoon extra bestaat voor wie in het levensonderhoud moet worden voorzien.

Met dergelijke verschillen is het dan ook niet verwonderlijk dat paren met kinderen extra op achterstand zijn gekomen. Naar aanleiding van vragen van mijn fractie over deze onbalans in de kindregelingen verwijst de staatssecretaris in de memorie van antwoord naar een onderzoek naar de mogelijkheden tot herallocatie van de beschikbare middelen binnen de kindregelingen.

De VVD vraagt de staatssecretaris om bij dit onderzoek ook inzichtelijk te maken wat het verschil is tussen in de kosten voor de kinderopvang tussen eenoudergezinnen en paren. Wij kunnen ons voorstellen dat een alleenstaande werkende ouder hieraan meer geld kwijt is, alhoewel bij paren werktijden ook kunnen samenvallen en het verschil in kinderopvangkosten mogelijk minder groot is dan verondersteld.

Kan de staatssecretaris toezeggen ook de Eerste kamer te informeren over de uitkomsten van het herallocatieonderzoek?

Verder vraagt mijn fractie of het niet redelijk is ook rekening te houden met het aantal personen per huishouden. In het voorbeeld dat ik zojuist gaf, is het besteedbaar inkomen per kind in een gezin met twee volwassenen en twee kinderen nu eenmaal minder dan bij hetzelfde gezinsinkomen dat verdeeld moet worden over twee kinderen en één volwassene.

Voorzitter. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel aan de overkant was er veel aandacht voor de omissie die tijdens de wetsvoorbereiding aan het licht is gekomen, namelijk dat het niet-gebruik van het kindgebonden budget te wijten is aan een ontwerpfout in de systemen van de Belastingdienst. Vele rechthebbenden hebben hierdoor niet gekregen waar ze recht op hadden. Dat is zuur omdat het hier wel gaat om middelen ter ondersteuning van het opgroeien van kinderen. De fout wordt nu met terugwerkende kracht vanaf 2013 hersteld.

Door herstel van de geconstateerde onvolkomenheden in het systeem van de Belastingdienst krijgen meer mensen straks automatisch recht op het kindgebonden budget en zal het niet-gebruik hopelijk worden teruggedrongen. Het wetsvoorstel voorziet erin dat de hieruit voortvloeiende extra kosten worden gedekt door eenmalig in 2020 geen indexering van het kindgebonden budget toe te passen. Echter, de staatssecretaris heeft ons gisteren laten weten dat niet-indexatie van het kindgebonden budget negatieve koopkrachteffecten heeft op een aantal huishoudens, en dat het kabinet alsnog besloten heeft om te indexeren. De staatssecretaris meldt daartoe een novelle in te dienen. Op zich verwachten wij dat deze novelle veel kou uit de lucht zal nemen. Kan de staatssecretaris aangeven waarom alles in zo'n laat stadium aan het licht komt? Het kan toch immers geen verrassing zijn geweest dat niet-indexeren nadelige koopkrachteffecten heeft?

Wij begrijpen overigens wel dat de staatssecretaris voortgang wil maken met de behandeling van het wetsvoorstel en steunen haar inzet om het kindgebonden budget voor paren per 1 januari aanstaande te kunnen verhogen. Procedureel heb ik begrepen dat het geen novum is om wetsvoorstellen hier te behandelen en in stemming te brengen bij een aangekondigde novelle. Ik vraag aan de staatssecretaris wat er procedureel nodig is om er in ieder geval toch voor te kunnen zorgen dat het wetsvoorstel per 1 januari kan ingaan.

De heer Kox i (SP):

Het probleem is natuurlijk dat we geen officiële procedure rond een novelle hebben, want het is een ding dat niet bestaat maar toch geregeld als oplossing door het leven gaat. Voor zover ik kan zien is het in de afgelopen zestien jaar toch de hoofdregel dat als je een wetsvoorstel wilt aanpassen op verzoek van deze Kamer of op basis van eigen voortschrijdend inzicht, je het voorstel eerst voorlegt aan de Tweede Kamer. Die accordeert dat vervolgens. Dan komt het hier en dan wordt het wetsvoorstel plus de novelle goedgekeurd. Dat gebeurt om de simpele reden dat de staatssecretaris natuurlijk nooit kan garanderen dat de Tweede Kamer een novelle goedkeurt. Het is wel te doen gebruikelijk, maar de garantie is er niet. Zouden we dan niet beter gewoon voor de koninklijke weg kiezen, zeker omdat het toch nogal veel gepruts is met deze wet en om fouten goed te maken? De staatssecretaris zorgt ervoor dat de Tweede Kamer een novelle krijgt; die kan begin september worden goedgekeurd en dan handelen wij het hier in onze eerste of tweede vergadering af. Waarom zouden we na dit slechte voortraject gaan afwijken van de normale procedure?

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Ik begrijp de vraag van meneer Kox. Het is inderdaad de koninklijke weg om het zo te doen, maar daarom ook mijn vraag aan de staatssecretaris, want ik wil vooral niet dat daardoor het wetsvoorstel niet per 1 januari kan ingaan. Dus ik wil wel van haar graag weten — en ook van onze voorzitter straks — wat procedureel nodig is om te zorgen dat het wetsvoorstel in ieder geval per 1 januari kan ingaan. Mochten er dan belemmeringen zijn, dan hoor ik dat graag en dan kom ik er in tweede termijn op terug.

De heer Kox (SP):

Ik ben blij om dat te horen, want natuurlijk moet dit wetsvoorstel ingaan op 1 januari, met de indexering, maar ik denk dat de staatssecretaris ons zal gaan uitleggen dat het geen enkel probleem is als we dat in september doen.

De voorzitter:

Dank u, meneer Kox. Mevrouw De Bruijn.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Mijn tijd is doorgelopen tijdens de interruptie, voorzitter. Dus als u nog eventjes op de knopjes wilt drukken.

De voorzitter:

Excuses. Gaat uw gang.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Goed. Dat de genoemde omissie bij de Belastingdienst als toevallige bijvangst bij het wetgevingsproces aan het licht is gekomen, valt deze staatssecretaris niet aan te rekenen, maar het gaat hier natuurlijk wel om een als relatief eenvoudig bestempeld uitvoeringsproces, waarbij het helemaal mis is gegaan. Bij de eerste behandeling van het wetsvoorstel is toentertijd aangegeven dat de uitvoering betrekkelijk eenvoudig was.

Bij brief van 4 juli zijn wij geïnformeerd over de laatste stand van zaken van de hersteloperatie en de aanpassingen van het uitvoeringsproces bij de Belastingdienst. Graag horen wij van de staatssecretaris in hoeverre zij er nu vertrouwen in heeft dat de hersteloperatie en de toekenning van het kindgebonden budget verder vlekkeloos gaan verlopen. Wij zien dat hiervoor maar liefst 100 extra fte's staan ingepland. Is het terecht dat wij hieruit afleiden dat de uitvoering dan toch complexer is dan ons op papier wordt voorgehouden? En 100 fte's extra inzet garandeert nog niet dat er een goede uitvoering is. Mijn fractie heeft reeds eerder haar zorgen geuit over het toeslagensysteem en over de vraag of de Belastingdienst voldoende is toegerust voor deze taak. Het gesprek hierover zullen wij op een ander moment voortzetten met staatssecretaris Snel.

Wat deze staatssecretaris betreft nog een enkele vraag die een zorgvuldig uitvoeringsproces met betrekking tot het kindgebonden budget mogelijk nog ten goede kan komen. Daarmee rond ik af. Omdat actuele gegevens van de nieuwe groep ouders ontbreken, geeft de staatssecretaris aan deze ouders via een persoonlijke brief te benaderen. Daarin worden zij geïnformeerd over een mogelijk recht. Wij staan achter deze aanpak, maar voor zover wij dit goed begrijpen betreft het een eenmalige actie in verband met de wetswijziging. Begrijpen wij dit goed? Indien het antwoord bevestigend is, willen wij vragen om deze actie ieder jaar te herhalen. Kan de staatssecretaris dit toezeggen? Het moet namelijk toch mogelijk zijn om jaarlijks ieder gezin actief te informeren waarvan op basis van de beschikbare gegevens het recht op het kindgebonden budget kan worden verondersteld. Daarmee heeft de dienst een extra controle op een goede toepassing van de wet en wordt niet-gebruik verder beperkt.

Mevrouw Sent i (PvdA):

Voorzitter. De verwijzing naar staatssecretaris Snel gaat mij wat te snel, want de staatssecretaris met wie wij vandaag spreken, is verantwoordelijk voor de brede schuldenproblematiek, het kindgebonden budget, en de Wet kinderopvang, dus ik hoor graag hoe de senator aankijkt tegen de rol die de staatssecretaris speelt in het aanpakken van de problematiek die wij allebei in onze inbreng hebben geagendeerd.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Mevrouw Sent heeft een integrale agenda in haar betoog voorgelegd. Ik kan me daar in grote lijnen in vinden, maar zoals wij het beoordelen, is het bij de technische uitvoering van de Belastingdienst afdeling toeslagen fout gegaan. Dus het ligt vooral bij die dienst en daarom moeten wij onze vragen tot staatssecretaris Snel richten. Hij is vandaag niet aanwezig, dus wij kunnen dat niet doen. Dat willen we graag in een later stadium doen.

Mevrouw Sent (PvdA):

Het gaat niet alleen om de uitvoerbaarheid vanuit het perspectief van de Belastingdienst. Wat ook heel belangrijk is, vooral vanuit het perspectief van de portefeuille van de staatssecretaris, dat is het perspectief van de burger, het beperkte doenvermogen en de wijze waarop het kindgebonden budget en de Wet kinderopvang een bijdrage leveren aan de schuldenproblematiek onder een groot percentage huishoudens. Ik zou heel graag van senator De Bruijn willen horen hoe zij daartegen aankijkt.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Een van de dingen die ik net voorstelde, is: blijf actief informeren en niet alleen omdat een wet wijzigt. Blijf actief informeren. Op basis van de gegevens kun je veronderstellen dat iemand er recht op heeft, maar het niet heeft aangevraagd. Dan kun je dus actief blijven informeren. Ik ben op dit moment nog niet zover dat ik naar een hele stelselherziening toe wil door alle gelden die nu aan toeslagen gegeven worden, rechtstreeks naar de instanties te brengen. Daar had mevrouw Sent het over, maar daar zijn wij niet zo van. Ik maak wat dat betreft een voorbehoud, want ik wil eigenlijk kijken hoe we dit kunnen optimaliseren. Op de achtergrond speelt ook de vraag of de Belastingdienst wel de geëigende dienst is om een toeslagensysteem uit te voeren. Daarover hebben wij nog wel vragen.

De voorzitter:

Mevrouw Sent, laatste interruptie.

Mevrouw Sent (PvdA):

Zeker. Uit het rapport van de WRR blijkt juist dat informeren niet voldoende is, dat weten nog geen doen is, en dat je vanuit een realistisch burgerperspectief het systeem moet vormgeven. Dat is nu niet het geval.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Het systeem wordt nu in ieder geval zo vormgegeven dat de automatische toekenning gewoon gaat lopen, zoals het wetsvoorstel oorspronkelijk ook was bedoeld. Dat moet heel veel niet-gebruik in feite al tegengaan, maar het moet worden aangevuld met het verwijzen naar mensen die nog niet in de automatische toekenning vallen, op basis van gegevens waaruit blijkt dat men mogelijk wel recht heeft op het kindgebonden budget. Dat is een extra laag erop. Ik heb echter niet de illusie dat wij daarmee 100% zullen vangen. Vandaar dat het goed is om daar integraler naar te kijken, maar ik denk niet dat die kwestie al in het kader van dit wetsvoorstel moet worden voorgelegd.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw De Bruijn. Dan geef ik graag het woord aan de heer Van Gurp.