Plenair Ester bij behandeling Wet arbeidsmarkt in balans



Verslag van de vergadering van 20 mei 2019 (2018/2019 nr. 29)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.05 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ester i (ChristenUnie):

Voorzitter. Alles wat in de economie flexibel is, is duurder. Dat geldt voor vliegen, dat geldt voor hotels en dat geldt voor abonnementen. Arbeid is daarop de grote uitzondering. Flexibele arbeid is goedkoop en gaat gepaard met karige arbeidsvoorwaarden en een weinig florissant toekomstperspectief. Het mag ons land dan economisch weer voor de wind gaan als we kijken naar de groeicijfers, de fors teruggelopen werkloosheid en de investeringen, het aantal Nederlanders met flexibele contracten is groter dan ooit. Nederland is met 2 miljoen flexibele werknemers in Europa zelfs koploper.

De effecten daarvan zijn maatschappelijk ongelijk verdeeld. Vooral laagopgeleide Nederlanders zijn de dupe. Had in 2003 een kwart van de laagopgeleide werknemers een flexibel contract, als werknemer of als zzp'er, nu is dat bijna de helft. Onder hoogopgeleiden zijn deze cijfers aanmerkelijk lager. En we weten dat de werkloosheids- en armoedekans onder werkenden met een flexibel contract hoger is, dat hun ontslagbescherming minder is en dat hun scholingsdeelname achterblijft. Hun vertrouwen in de toekomst, zo blijkt uit onderzoek, is beduidend minder groot.

Dit beeld vertoont trekken van een nieuwe tweedeling op de arbeidsmarkt: laagopgeleiden met flexibele arbeidscontracten versus hoogopgeleiden met vaste banen; een tweedeling tussen outsiders en insiders. Daarbij komt dat werkenden met flexibele arbeidscontracten niet alleen slechtere posities op de arbeidsmarkt hebben, maar daardoor ook de rode lantaarn dragen op de arbeidsmarkt en een haperende pensioenopbouw kennen. We zien, kortom, een verdichting van achterstand. Die achterstand treft vooral de huidige generatie jongeren, die als geen ander door de flexibilisering van de arbeidsmarkt wordt geraakt.

Met dit wetsvoorstel Arbeidsmarkt in balans geeft het kabinet aan oog te hebben voor de schadelijke effecten van de explosief toegenomen flexibilisering van de arbeid, en de ChristenUniefractie juicht dat toe. Het is goed dat dit wetsvoorstel flexibele arbeid duurder maakt en vaste arbeid goedkoper. Dat is een juiste stap om die dreigende tweedeling een halt toe te roepen. Toch zijn er ook zorgen. De hamvraag is of het beleid niet te laat komt. Flexibele arbeid is inmiddels zo verankerd in ons economisch systeem dat het de vraag is of het tij nog kan worden gekeerd. De snelle opkomst van de platformeconomie zal de flexibele schil alleen maar vergroten. Ik wil de minister voorleggen of corrigerend beleid überhaupt nog soelaas kan bieden. Kan de flexibiliseringstanker nog worden afgeremd en kan de koers ervan nog worden veranderd?

Voorzitter. Dit is het eerste grote wetsvoorstel van dit kabinet en van deze minister op het terrein van de arbeidsmarkt. Helaas is er daarbij geen sprake van een integrale beleidsvisie en aanpak. En dat wreekt zich. Zo ontbreekt doortastend beleid voor de omvangrijke en gestaag groeiende groep van zzp'ers, een groei die kenmerken van een stille revolutie op de arbeidsmarkt vertoont. We kunnen beleid om flexibele contractvormen minder aantrekkelijk te maken voor werkgevers, niet ontkoppelen van beleid om zzp-ontwikkelingen in goede banen te leiden, al was het alleen maar om waterbedeffecten te voorkomen tussen beide groepen. Ook de Raad van State uitte deze zorg. We schieten er weinig mee op dat werkgevers als gevolg van het duurder maken van flexibele arbeidscontracten hun toevlucht nemen tot het outsourcen van personeel via zzp-schijnconstructies. Lager opgeleide, kwetsbare werknemers worden dan in verhevigde mate slachtoffer van op zich goed bedoelde separate arbeidsmarktmaatregelen. De ChristenUnie-fractie heeft behoefte aan een stevige reflectie van de minister op deze vraag: hoe denkt hij via zijn nieuwe arbeidsmarktwet dit soort waterbedeffecten te vermijden? Hoe voorkomen we dat we van de regen in de drup raken?

Mijn fractie vraagt al jaren om gericht beleid voor de uitdijende groep van zzp'ers, en de commissie voor Sociale Zaken van dit huis verzocht met regelmaat dit en het vorige kabinet om meters te maken in dit nijpende dossier. De minister beroept zich nu op Europese wetgeving die het werken met minimumtarieven voor zzp'ers, zoals overeengekomen in het regeerakkoord, bemoeilijkt. Maar dat kan op zich toch geen reden zijn om verdergaand beleid achterwege te laten, om niet verder na te denken? Ik denk aan voorzieningen om zzp'ers te beschermen tegen arbeidsongeschiktheid: 1 miljoen slecht verzekerde zzp'ers is een maatschappelijke angstdroom. Ik denk aan goede pensioenvoorzieningen; ik denk aan scholing in kerncompetenties. Mijn fractie wil hier graag meer urgentie zien, meer dadendrang. Het duurt allemaal te lang. De zzp'er heeft recht op helderheid. Graag een reactie hierop.

De context van dit wetsvoorstel is bepaald niet vlekkeloos. De evaluatie van de voorganger van deze wet, de Wet werk en zekerheid, ligt nog niet voor. Veel van het denken over de toekomst van de arbeidsmarkt is toebedeeld aan de commissie-Borstlap, die aan het eind van dit jaar rapporteert. Het uitzendwerkregime gaat afzonderlijk geëvalueerd worden en voor scholing en ontwikkeling van werkenden, zo begrijpen wij, is eveneens een apart traject voorzien. Wat is hier nu de samenhang der dingen? Hoe knoopt de minister al deze eindjes aan elkaar en pakt hij de regie? Kunnen we dit wetsvoorstel wel goed beoordelen zonder de evaluatie van de huidige WWZ, zonder een helder toekomstbeeld van de Nederlandse arbeidsmarkt en zonder scholingsplannen? Fragmentatie van arbeidsmarktbeleid dreigt. Hoe bepaalt de minister hier zijn eigen positie, zo vraagt mijn fractie. Is de kans aanwezig dat de voorstellen die nu zijn neergelegd in het wetsvoorstel, door een aantal van deze trajecten wellicht weer op losse schroeven komen te staan?

De maatregelen die in dit wetsvoorstel worden aangekondigd, beogen vaste contracten aanlokkelijker te maken door flexibele arbeid steviger te beprijzen en risicoverschillen tussen contractvormen te verkleinen. Dat doet de minister door aan een aantal knoppen te draaien: de ketenbepaling wordt opgerekt van twee naar drie jaar, de positie van oproepkrachten wordt versterkt, de concurrentie via arbeidsvoorwaarden bij payrolling wordt aangepakt, de cumulatiegrond wordt in het ontslagrecht ingevoerd, de transitievergoeding wordt versoberd en gaat eerder in en er vindt WW-premiedifferentiatie naar contractvorm plaats. In combinatie moeten deze maatregelen de balans tussen flex en vast verbeteren, zowel vanuit het perspectief van de werkgever als vanuit de optiek van de werknemer. Deze zoektocht naar een nieuwe balans ondersteunt de ChristenUnie-fractie van harte. Niettemin hebben wij in de schriftelijke voorbereiding een groot aantal vragen over deze maatregelen gesteld. Onze dank voor de beantwoording daarvan. Ik richt mij in deze bijdrage op een aantal prioritaire zaken.

Dit wetsvoorstel geeft een draai aan de ketenbepaling zoals die nu in de WWZ geldt: een vast contract na drie jaar in plaats van na twee jaar. Volgens de minister voldoet de huidige bepaling niet aan de wensen van contractflexibiliteit van werkgevers. Er is mij geen onderzoek bekend waaruit blijkt dat de verlenging van deze maximumperiode tot meer vaste contracten leidt. Ook hier knelt dat de evaluatie van de WWZ nog niet is afgerond, ook niet op dit punt. Juist omdat deze empirische evidentie ontbreekt, heeft mijn fractie behoefte aan een dragende redenering waaruit blijkt waarom voor deze herziening is gekozen. Waarop is de sense of urgency om het beleid te updaten nu eigenlijk gebaseerd? Waarom zal dit derde jaar doorslaggevend zijn? De meeste werkgevers zijn prima in staat om na twee jaar af te wegen of een tijdelijk medewerker in aanmerking komt voor een vast contract. Mijn fractie heeft behoefte aan meer feitelijke onderbouwing. Verwijzen naar, ik citeer, "maatschappelijke signalen" is bepaald onvoldoende om mijn fractie te overtuigen. Hier moet de minister echt beter zijn best doen.

Voorzitter. De minister scherpt het beleid rond oproepkrachten aan en biedt hun meer zekerheid en bescherming. Ook deze inzet onderschrijft mijn fractie. Veel oproepkrachten moeten nu onnodig permanent beschikbaar zijn binnen een context van langdurige inkomensonzekerheid. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer, maar ook daarbuiten, is veel aandacht besteed aan de positie van tijdelijke invalkrachten in het basisonderwijs en het speciaal onderwijs en aan de rol van oproeproepkrachten in de agrarische sector in de nieuwe ketenbepaling. Kan de minister aangeven wat de status is van de uitzonderingsbepaling die is overeengekomen voor het onderwijs? Hoe gaat deze bepaling uitgewerkt worden? Via het gewijzigde amendement-Stoffer c.s. (35074, nr. 61) en de motie-Wiersma/Heerma (35074, nr. 46) staan knelpunten in de uitvoering van het wetsvoorstel, specifiek rond seizoensarbeid, op de agenda, bijvoorbeeld bij de jaarurennorm en de WW-premiedifferentiatie. Het gaat hier immers om een sector die een eigen dynamiek en eigen omstandigheden rond tijdelijk werk kent. Overleg met de sector is aangekondigd. Kan de minister ons bijpraten over hoe dit overleg verloopt en of er zicht is op consensus? De ChristenUnie-fractie dringt erop aan dat de effecten van het wetsvoorstel voor onze agrarische bedrijven serieus onderdeel zijn van de wetsevaluatie. Kan dat worden toegezegd?

De introductie van de cumulatiegrond in het ontslagrecht is een langgekoesterde wens van werkgevers. De OESO heeft erop gewezen dat het Nederlandse ontslagrecht relatief streng is. De Raad voor de rechtspraak en de Raad van State kunnen zich vinden in het voorstel. Toch houdt de ChristenUnie-fractie vragen. Kan de minister beter onderbouwen dat deze cumulatiegrond rechtstreeks voortvloeit uit de ervaringen met de huidige WWZ? Immers, de overgrote meerderheid van de ontslagzaken wordt nu al geschikt. Zal deze nieuwe praktijk niet leiden tot een substantiële toename van het aantal rechtszaken binnen een toch al overbelast rechtssysteem? Wat zal het effect zijn op kwetsbare groepen werknemers? Blijft het zo dat ontslag op basis van de cumulatiegrond alleen in uitzonderlijke gevallen gehonoreerd mag worden en dat het daarbij om zwaarwegende zaken moet gaan? Hoe voorkomen we, zo vraagt mijn fractie, dat ontslag op basis van deze i-grond de nieuwe praktijk gaat worden?

De transitievergoeding wordt in het wetsvoorstel wat versoberd, maar gaat anders dan nu gelijk in, ongeacht de duur en aard van de arbeidsovereenkomst. De verhoging van de transitievergoeding na tien jaar wordt afgeschaft. Is dat laatste nu verstandig? De herintredingskans van oudere werklozen blijft ook in deze hoogconjunctuur laag. Juist zij hebben een extra stimulans en bescherming nodig. Hoe past deze maatregel nu in de filosofie van het wetsvoorstel? Is de versobering van de transitievergoeding voor oudere werknemers niet gewoon het potje waaruit de extra kosten betaald worden om de vergoeding voor alle werknemers vanaf dag één van hun tijdelijke of vaste arbeidsovereenkomst te betalen?

De verlenging van de maximale proeftijd naar vijf maanden is in de Tweede Kamer gesneuveld. Betekent dit dat de minister afziet van een herijking van het proeftijdbeleid in deze kabinetsperiode?

Voorzitter. Payrolling is niet het favoriete gespreksonderwerp van de ChristenUnie. De goeden niet te na gesproken — laat mij daar een streep onder zetten — blijven wij moeite hebben met de vraag hoe payrolling nou precies past in het Rijnlandse ondernemingsmodel. Wij voelen ons meer thuis bij het concept van een onderneming die de volle verantwoordelijkheid neemt voor het eigen personeel en die de medewerkers ziet als menselijk kapitaal van het bedrijf, als mensen die alle zorg van de werkgever zelf verdienen. Ook dat hoort bij ondernemen. We kunnen niet accepteren dat payrolling wordt ingezet om te concurreren op arbeidsvoorwaarden.

Afgezien van deze meer fundamentele blik vrezen wij dat er door invoering van deze wet waterbedeffecten zullen ontstaan met de zzp-sector of misschien nog wel meer met de uitzendsector. Ik gaf dat al een beetje aan. Ligt het niet voor de hand dat werkgevers die nu hun kaarten op payrolling zetten, door het duurder worden van deze vorm van dienstverlening straks hun toevlucht zullen nemen tot bijvoorbeeld zzp-draaideurconstructies? Dat is toch niet wat we willen. Wat zijn we dan per saldo opgeschoten? Graag een antwoord van de minister.

Daaraan koppel ik de vraag of de minister ook heeft overwogen om mkb-backofficedienstverlening, kleine lokale uitzendondernemingen, onder de uitzend- en niet onder de payrolldefinitie te laten vallen. Wat waren de overwegingen om dit niet te doen? Laat mij nogmaals onderstrepen dat mijn fractie blij is dat de minister payrollwerkers het recht geeft op een adequate pensioenregeling. Dat is extra bescherming voor deze kwetsbare groep, maar de regeling zelf ziet er nogal complex uit. Wij vrezen voor uitvoeringsproblemen. Moet de minister niet meer tijd nemen om dit samen met de sociale partners in goede banen te leiden? Ik krijg daarop graag een reactie.

Het koppelen van de hoogte van de WW-premie aan de contractvorm vindt mijn fractie creatief. De inzet daarbij is dat door het heffen van een lagere premie voor vaste contracten en een hogere premie voor flexibele contracten het aanbieden van vaste contracten voor werkgevers aantrekkelijker wordt. De vraag is wel of een verschil van om en nabij de 5% de doorslag kan geven. Wat zijn de verwachtingen van de minister op dit punt voor de mkb-sector? Is dit een tipping point voor kleine werkgevers? Gaat de minister het effect ook monitoren? Van belang hierbij is ook de vraag hoe dit nieuwe beleid zal uitpakken voor seizoensgebonden sectoren. Daar wordt immers veel gewerkt met oproepkrachten. Ik neem aan dat zij nu in meerderheid al een hogere WW-premie betalen.

Voorzitter. Het is goed dat het wetsvoorstel een poging doet om de baanzekerheid van werknemers te vergroten, maar de ChristenUniefractie mist het perspectief om de werkzekerheid te vergroten. De beste bescherming van werknemers en de meeste zekerheid op de arbeidsmarkt wordt geboden door het op orde zijn van hun kerncompetenties, harde en zachte vaardigheden waarmee werknemers de concurrentie aankunnen en die hun positie versterken. Dat beschermt hen in slechte tijden. Dat geldt voor hogeropgeleiden maar het geldt ook voor lageropgeleiden. Dat vereist persoonlijke ontwikkel- en scholingstrajecten die zich over de levensloop uitstrekken. Ik begrijp dat de minister op een later moment met voorstellen komt die ervoor moeten zorgen dat de kerncompetenties van onze beroepsbevolking op peil blijven, maar ik hoor graag wat hier de concrete plannen zijn en hoe de onderliggende filosofie zich gaat verhouden tot het gedachtegoed van dit wetsvoorstel. De minister moet op vele borden tegelijk schaken. Dat vergt behendigheid. Heeft hij zich ervan verzekerd dat alle maatregelen in het wetsvoorstel EU-proof zijn? Hoe verhoudt Europese regelgeving rond de interne markt en Europese arbeidsmigratie zich tot zijn nieuwe beleidsvoornemens?

Gelukkig is het nationale speelveld goed te overzien. De werkgeversbelangen en de werknemersbelangen zijn redelijk in evenwicht in het wetsvoorstel. Dat blijkt misschien wel het beste uit de reacties van werkgevers en werknemers zelf op het voorstel. Er is zelfs sprake van een bijna perfecte spiegeling. Werkgevers zijn voor verruiming van de ketenbepaling, de verlaging van de transitievergoeding en de introductie van de cumulatiegrond. Werknemers zijn daarop tegen, maar zijn weer voor premiedifferentiatie, de maatregelen rondom payrolling en oproepkrachten en de introductie van de transitievergoeding vanaf dag één, waar werkgevers weer moeite mee hebben. Soms is de polder heerlijk transparant. Maar of de arbeidsmarkt beter in balans raakt door dit wetsvoorstel is nog de vraag. De reacties van de sociale partners zijn dat al wel. Of dat juist de zwakte of de sterkte van dit wetsvoorstel is, zal in het debat met de Kamer en de minister vandaag moeten blijken.

Voorzitter, ik rond af. Het wetsvoorstel zet goede stappen om de negatieve effecten van doorgeslagen flexibilisering in te dammen. De richting is te verdedigen. Helaas zijn niet alle stappen even goed onderbouwd. Dat blijft toch een beetje de makke. Dat geldt zeker voor mogelijke waterbedeffecten, die bepaald niet denkbeeldig zijn. Hier moet de ChristenUniefractie echt meer perspectief worden geboden. Hier moeten grote zorgen worden weggenomen. Ik wil dit signaal ook in alle duidelijkheid afgeven. Wij zien uit naar de beantwoording van onze vragen.

De voorzitter:

Blijft u nog even staan, meneer Ester. Mevrouw Sent wil u wat vragen.

Mevrouw Sent i (PvdA):

Ik heb de inbreng van de heer Ester met veel instemming beluisterd. Hij brengt belangrijke problemen onder de aandacht zoals het prematuur zijn van het wetsvoorstel voordat de evaluatie van de WWZ bekend is en de potentiële waterbedeffecten.

De polder is heel erg overzichtelijk. Het is nu al overzichtelijk dat het wetsvoorstel delen van de polder niet adresseert: de positie van zzp'ers, de schijnoproepkrachten, schijn-zzp'ers. Dat zijn precies de punten die de heer Ester terecht aanstipt, dus ik ben heel erg benieuwd hoe hij de wenselijkheid van dit wetsvoorstel beoordeelt tegen het licht van die ongewenste neveneffecten.

De heer Ester (ChristenUnie):

Daar ging mijn hele betoog nou net over, dus ik ga mijzelf niet herhalen. Ik wil alleen onderstrepen dat ik zeer benieuwd ben wat het achterliggende verhaal van de minister is op deze hele wezenlijke punten die mijn fractie heeft aangedragen. Ik proef uit uw vragen dat u zich daar iets bij kunt indenken. Wij moeten op al deze punten overtuigd worden. Wij willen graag op deze punten comfort en soelaas krijgen. Dat is precies datgene waar ik de minister toe uitdaag.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik ben heel erg benieuwd wat u comfort zal bieden. Wat mij comfort biedt, is als de Wet arbeidsmarkt in balans de arbeidsmarkt ook daadwerkelijk in balans brengt. Dat doet hij nu niet. Vindt de ChristenUniefractie het wenselijk om het wetsvoorstel aan te houden totdat er maatregelen worden genomen op het terrein van zzp, contracting en dergelijke?

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik herhaal nogmaals mijn inzet. Wij hebben op deze punten hele kritische vragen. Ik ben met u reuzebenieuwd naar de antwoorden van de minister. Als wij die hebben, zullen wij de balans opmaken en de vraag beantwoorden of deze wet de arbeidsmarkt zelf ook in balans brengt.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ester. Ik geef het woord aan mevrouw Sent.