Plenair Atsma bij behandeling Invoering stelsel fosfaatrechten



Verslag van de vergadering van 16 mei 2017 (2016/2017 nr. 27)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.55 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Atsma i (CDA):

Mevrouw de voorzitter en collega-staatssecretaris. We spreken vandaag over twee wetsvoorstellen, allereerst over het wetsvoorstel dat ziet op het stelsel van fosfaatrechten (34532) en daarnaast het wetsvoorstel inzake de grondgebonden melkveehouderij (34295). Wat ons betreft gaat de aandacht met name uit naar het eerstgenoemde wetsvoorstel. Ik schat in dat dat weleens bij meerdere collega's het geval zou kunnen zijn. Het is van groot belang dat er snel duidelijkheid wordt gegeven. De urgentie is de afgelopen weken extra onderstreept door de uitspraak van de voorzieningenrechter bij de rechtbank Den Haag in de zaak die met name door enkele tientallen melkveehouders is aangespannen. De staatssecretaris heeft ons de afgelopen dagen laten weten dat hij in beroep gaat. Dat maakt het lastig om een echt inhoudelijke discussie te voeren over specifiek het fosfaatreductieplan 2017. We zullen er wel enkele opmerkingen over maken, maar kijkend naar de stand van zaken — onder andere de aankondiging om in beroep te gaan — kunnen wij niet anders dan terughoudend zijn. Dat neemt overigens niet weg dat wij van mening zijn dat we wel de beide wetten kunnen behandelen. Ik neem aan dat de staatssecretaris deze opvatting deelt. Er zijn weliswaar raakvlakken, maar tegelijkertijd staat het tweetal wetten dat wordt voorgelegd an sich los van de uitspraak die recentelijk is gedaan door de voorzieningenrechter. Duidelijkheid is noodzakelijk omdat de derogatie in Nederland op het spel staat. Dat wordt in de toelichting ook uitgebreid benadrukt.

De Tweede Kamer heeft bij de wetsbehandeling een klemmend beroep gedaan op de staatssecretaris om te kijken naar de knelgevallen. Dan gaat het om knelgevallen die zich in de afgelopen maanden met tientallen, misschien wel honderden, tegelijk hebben laten gelden. Melkveehouders die vinden dat ze onevenredig zwaar geraakt worden door de wetsvoorstellen, zullen zich melden of hebben zich inmiddels gemeld. Dat geldt ook voor tal van anderen. Ook onze fractie heeft zich in de vraagstelling op dit specifieke punt gericht.

Wij zijn dan ook blij met het amendement van het Tweede Kamerlid Geurts op stuk nr. 85, waarin staat dat er een adviescommissie moet komen die zich buigt over de zogenoemde knelgevallen. Die commissie komt er, want de staatssecretaris heeft ons afgelopen weekend laten weten dat de commissie onder leiding van de heer Kalden inmiddels is gestart of op het punt staat te beginnen. De commissie kijkt vooral naar de reikwijdte van de knelgevallen. Ik denk dat het goed is om daar nog een aantal woorden aan te wijden. Ik ga even terug naar de recente uitspraak van de voorzieningenrechter over het fosfaatreductieplan 2017. De rechter heeft 52 ondernemers vooralsnog in het gelijk gesteld, omdat de melkveehouders, kijkend naar de referentiedatum van 2 juli, hebben aangegeven dat zij onevenredig zwaar worden getroffen. Dat is bijvoorbeeld het geval als er rond het tijdstip van de peil- of referentiedatum een forse investering of vernieuwingsslag in hun bedrijf gaande was. Je zou dus kunnen zeggen dat een aantal specifieke voorlopers wellicht de dupe wordt van hun eigen innovatieve ondernemingszin. Onze fractie kan zich alleszins iets voorstellen bij de bezwaren die vanuit die hoek naar voren worden gebracht. Dat lijken ons inderdaad knelgevallen, maar het is uiteraard aan anderen om daar straks finaal over te oordelen.

Er zijn er echter meer. Zo hebben zich ook exporteurs van vee, van jonge vaarzen, bij ons gemeld. Net voor de peildatum van 2 juli hadden zij hun vee naar elders getransporteerd en op de referentiedatum zaten zij met nul grootvee-eenheden. Als je wel 30 hectare land hebt maar geen vee meer op stal hebt, is dat nauwelijks uit te leggen.

Ik noem ook de houders van dieren die tot de zogenoemde zeldzame rassen gerekend moeten worden. Ook bij hen leven veel zorgen, bijvoorbeeld over de lakenvelders.

De heer Dercksen i (PVV):

De heer Atsma laat een aantal belanghebbenden de revue passeren, maar hij begon met de mededeling dat we vooral te maken hebben met de druk uit Brussel. De derogatie moet erdoor, terwijl we de knelgevallenregeling eigenlijk nog niet eens kennen. Hoe weegt de heer Atsma die twee elementen? Gaan we door met de wet terwijl we niet weten wat er uit de knelgevallenregeling komt? Dat proef ik een beetje uit zijn betoog. Of zegt hij, zoals ik zou zeggen: laten we eerst eens kijken welke mensen straks getroffen worden door de knelgevallenregeling en daarop wachten?

De heer Atsma (CDA):

Je hebt te maken met de regeling 2017 en met knelgevallen die zich nu al melden op basis van de wet. Dat ik zeg dat er haast gemaakt moet worden, heeft alles te maken met de positionering die Brussel van Nederland heeft gevraagd en het feit dat er voor 1 juli duidelijkheid moet worden gegeven. Als we niet uitkijken wordt de melkveehouderij als geheel één groot knelgeval, namelijk als de derogatie daadwerkelijk in gevaar wordt gebracht. Dat willen wij, de staatssecretaris en de Tweede Kamer voorkomen. Duidelijkheid is wel snel wenselijk. Ik heb slechts drie categorieën van ondernemers genoemd die mogelijkerwijs in de knel komen. Hoe sneller daarover duidelijkheid wordt gegeven — daarvoor is de commissie niet onbelangrijk — des te beter. Vooralsnog moet de commissie nog aan de slag en ligt er een uitspraak van de voorzieningenrechter over het jaar 2017. Die twee moet je linksom of rechtsom met elkaar zwaluwstaarten.

De heer Dercksen (PVV):

U hebt veel gezegd, maar niet veel anders dan u hiervoor zei. Ik was juist op zoek naar de keuze die uiteindelijk gemaakt moet worden. Kiezen we voor de dwingelandij van Brussel of kiezen we ervoor om tegen Brussel te zeggen: we hebben deze situatie en het is goed met jullie; we gaan eerst eens uitzoeken hoe we met onze eigen ondernemers, onze eigen agrariërs, omgaan? Uit hoe ik dit zeg, begrijpt u wel dat mijn keuze het laatste zou zijn.

De heer Atsma (CDA):

Dan hebt u te maken met het feit dat wij dat niet kunnen bepalen. Wij hebben te maken met het belang van de Nederlandse melkveehouderijsector als geheel. Daar kijken wij naar. Het belang van die sector is dat er snel duidelijkheid moet komen over de derogatie. Als u met de CDA-fractie van mening bent dat de derogatie hoe dan ook behouden moet worden omdat dat van levensbelang is voor een groot aantal bedrijven, dan zou u straks aan het eind van de rit de wet en de voorstellen zoals die hier liggen, moeten steunen. Ik heb moeten vaststellen dat niet iedereen in de Tweede Kamer dat heeft gedaan. Laten we hopen dat het inzicht hier wat breder is, omdat het wel om een breed belang gaat, dat we in het oog moeten houden.

Ik sprak al over de derde groep, namelijk de houders van zeldzame rassen. Ik noemde de lakenvelders. Hoe kan de waarborg worden gegeven dat sommige unieke rassen niet onder de minimale omvang van de veestapel komen?

De staatssecretaris geeft ook aan dat de commissie die zich buigt over de knelgevallen, overlegt met de sector. Dat is goed, want overleg moet er altijd zijn, maar wat betekent dat in de praktijk? Ik kom daar straks op terug, omdat de staatssecretaris ook aangeeft dat er in feite geen beroep mogelijk is tegen wat de commissie doet. We kunnen ons voorstellen dat als de commissie generieke uitspraken doet, de individuele ondernemer wordt geraakt. Het is dus alleszins denkbaar dat de ondernemer ergens in beroep zou moeten kunnen gaan. Wij vragen ons af waarom die ruimte niet geboden wordt. Het gaat daarbij ook om een stukje rechtsgelijkheid. Ook daar heeft deze Kamer naar te kijken.

Het aantal procedures moet wat ons betreft zo klein mogelijk worden gehouden. Daarom vraag ik de staatssecretaris om snel op al die punten duidelijkheid te geven. Vanwege de individuele ondernemer in relatie tot het bredere advies van de knelgevallencommissie en kijkend naar de uitspraak van de voorzieningenrechter, hebben wij sterk de indruk dat maatwerk weleens veel belangrijker zou kunnen zijn dan tot nu toe wordt verondersteld. Maatwerk betekent kijken naar individuele gevallen. Die moeten op hun merites worden beoordeeld.

Ons beeld is dat dit maatwerk toch een beetje haaks staat op de visie die de staatssecretaris tot nu toe in de wet en vooral in de toelichting heeft uitgedragen. Graag een duidelijk antwoord wat dat betreft. Voor zover wij dat kunnen beoordelen, richt de staatssecretaris zich als het gaat om de werkzaamheden van de commissie vooral op een heel beperkte opdracht. Wat is daar in juridische zin de definitie van? Wat is beperkt? Tot hoe ver reikt de positie van de knelgevallencommissie? Wij halen uit het wetsvoorstel dat die weg niet helemaal is dichtgetimmerd, maar wat ons betreft zou de commissie die zin ook bindend moeten kunnen adviseren aan de staatssecretaris. Dat maakt het voor de staatssecretaris ook een stuk gemakkelijker. Hij heeft wellicht een discretionaire bevoegdheid die hij dan kan inzetten. Als je de commissie een grotere bevoegdheid geeft dan tot nu toe is verondersteld — dus maatwerk en een bindend advies — dan zou je wellicht veel problemen voortijdig van tafel kunnen halen.

Ik heb al aangegeven dat het logisch zou zijn als er beroep kan worden aangetekend tegen het advies van de commissie. Als de staatssecretaris vindt dat dit niet nodig is — wij hebben zijn redenering gelezen — dan willen wij daar een betere onderbouwing van zien. Het gaat niet aan dat door een generiek advies een individuele ondernemer zodanig wordt geraakt dat hij een onevenredig effect van de wetgeving gaat voelen. De regeling is door het advies van de Raad van State en de motie-Geurts overigens wel verbeterd. Dat zeg ik erbij.

Recent hebben wij cijfers gekregen van onder andere het CBS, waaruit blijkt dat er inmiddels een forse beperking van de hoeveelheid fosfaat is gerealiseerd. Het gaat inmiddels al om enkele miljoenen kilogrammen. Wellicht kan de staatssecretaris de laatste stand van zaken geven. Wij hebben namelijk begrepen dat dit cijfer inmiddels heel dicht in de buurt komt van wat Brussel van ons vraagt, nog afgezien van de mogelijk negatieve effecten van de uitspraak van de voorzieningenrechter als daardoor meer fosfaatrechten aan anderen zouden moeten worden toegekend. We zijn benieuwd of het beeld klopt dat we dicht bij de grens zitten die Brussel Nederland heeft voorgehouden.

De heer Verheijen i (PvdA):

Ik probeer de collega te volgen. Hij heeft aandacht gevraagd voor beroepsmogelijkheden. Ik heb even gekeken, maar in de brief van 12 mei wordt dat in de laatste alinea gemeld, namelijk dat het mogelijk is dat men in beroep kan bij het RVO. Ik vind het wel een beetje op gespannen voet staat met de vraag om een bindend advies van de knelgevallencommissie te vragen. Hoe zit het dan juridisch? Een bindend advies en beroepsmogelijkheden? Hoe ziet de heer Atsma dat?

De heer Atsma (CDA):

Als het een bindend advies is, en je bent het niet eens met het advies, dan is het logisch dat je in beroep kunt gaan tegen het advies. Dat lijkt mij volstrekt helder. Als je echter het een doet en het ander nalaat, dan kom je er dus niet. Het zou de positie van de staatssecretaris in elk geval een stuk gemakkelijker maken als de door hem ingestelde commissie een bindend advies zou kunnen uitbrengen op een aantal specifieke zaken die wij onder de noemer "knelgevallen" scharen.

De heer Verheijen (PvdA):

Ik probeer het te volgen, maar een bindend advies beperkt de discretionaire mogelijkheden van de staatssecretaris om te beslissen, juist als het erom gaat maatwerk te leveren. Dat heeft de heer Atsma ook in zijn betoog gevraagd.

De heer Atsma (CDA):

Het een sluit het ander niet uit. Sterker nog, het een versterkt het ander. Als de staatssecretaris zijn discretionaire bevoegdheid gebruikt, dan doet hij dat omdat hij maatwerk wil leveren. Als de commissie daarin een duidelijk advies geeft, dan heeft de staatssecretaris alle ruimte om dat te volgen. Dat is stukken beter dan wanneer het advies vrijblijvend is en niet op het individuele geval is gericht. Ik ben daarmee begonnen: laten wij ervoor zorgen dat er ook een stukje maatwerk mogelijk is. Ik haal uit de wettekst dat dit niet wordt uitgesloten. Ik begrijp alleen uit de toelichting dat dit niet de bedoeling is.

De heer Verheijen (PvdA):

Een bindend advies en het geven van ruimte, daar zit enige spanning tussen. Ik wacht het betoog van de heer Atsma en het betoog van de staatssecretaris verder af.

De heer Atsma (CDA):

Een bindend advies lijkt mij volstrekt duidelijk. Het lijkt mij ook evident dat je, als je het daar niet mee eens bent, in beroep moet kunnen gaan. Het bindend advies heeft alleen zin als je ook bereid bent daarin mee te gaan. Ik denk dat dit een goede zaak zou zijn.

De heer Dercksen (PVV):

De heer Atsma vraagt om maatwerk bij de knelgevallenregeling, maar was het niet de staatssecretaris die dit tot nu toe heeft voorkomen? Dat staat ook in het vonnis van de rechtbank, namelijk dat hij de groep melkveehouders niet heeft willen scharen in de knelgevallenregeling omdat dit zou leiden tot afbakeningsproblemen. De heer Atsma vraagt de staatssecretaris dus om op dit punt te bewegen. Klopt dat?

De heer Atsma (CDA):

Ja, dat klopt. Daar ben ik mee begonnen. Die ruimte zit in de wet. Ik heb al aangegeven dat er door de wetsbehandeling in de Tweede Kamer in onze ogen wat meer rek is aangebracht. Ik ben benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris.

De opkoopregeling, zoals die is gepubliceerd is, hoe wrang ook, een groot succes gebleken. Binnen de kortste tijd bleek er zoveel belangstelling voor te zijn dat het beschikbaar gestelde bedrag is benut. De vraag is — die is in andere gremia gesteld, maar die gaat ook nog in andere gremia worden gesteld — in hoeverre daarmee datgene wat via een opkoopregeling door het als Rijk zou kunnen worden gedaan de eigen horizon heeft bereikt. Wij kunnen ons voorstellen dat er nog meer ruimte komt in de tweede en derde tranche, voor zover dat mogelijk is.

De staatssecretaris stelt dat het voerspoor belangrijk is. Wij delen zijn opvatting. Wij hebben dat element ook breed meegewogen in onze beoordeling van het totaalpakket. Op vragen van GroenLinks spreekt de staatssecretaris over een wettelijke regeling ter verdere borging van het voerspoor. Gebeurt dat op verzoek van de Europese Commissie? Wat houdt dit precies in? Betekent dit dat er minder fosfor per kilogram voer toegestaan zou mogen worden? Als dat het geval is, hoe verhoudt zich dit tot het Europese speelveld waarmee de Nederlandse ondernemer ook te maken heeft? Ik neem aan dat alles wat er op dit punt gebeurt direct een uitwerking heeft voor het Europese.

Over de mogelijkheden van mestverwerking horen wij weinig. Dat geldt ook voor de reactie op de voermestcontracten in het amendement-Geurts in de Tweede Kamer. Ook daar wil ik de staatssecretaris over horen. Dat geldt eveneens voor een verdere duiding van de pleidooien rond de kringloop in de Tweede Kamer. Ook daarover is het stil.

De staatssecretaris vindt derogatie terecht belangrijk, landbouwkundig, milieukundig, en bedrijfseconomisch. Kortom, derogatie is op veel terreinen belangrijk. Het zou goed zijn als ook deze Kamer vanuit die optiek naar deze twee wetsvoorstellen kijkt en ook naar het fosfaatreductieplan 2017. Uiteindelijk is ons er veel aan gelegen om de derogatie te behouden. Dit betekent volgens ons ook dat, als dat onverhoopt niet het geval zou zijn, de wet ook niet van kracht hoeft te worden. In die zin herkennen wij ons zeer in het amendement van Kamerlid Lodders op stuk nr. 50, waarin eigenlijk staat aangegeven dat de wet niet van toepassing hoeft te zijn als de derogatie achterwege blijft. Wat betekent dit nu feitelijk voor de inwerkingtreding van de wet? Er wordt gewacht op het oordeel van de Europese Commissie, want er is tot nu toe geen tijdpad uitgezet voor de derogatiebesluitvorming. Wacht de staatssecretaris op het oordeel van de Europese Commissie, of is het een kip-of-eiverhaal en wacht de Commissie op de introductie van de wetgeving in Nederland op enig moment? Wij zijn benieuwd hoe dit zich gaat ontwikkelen.

Wij weten allemaal dat de Nitraatrichtlijn van Brussel bepalend is voor de fosfaatruimte. De interpretatie van die richtlijn is in een aantal Europese lidstaten verschillend. Dat is in een ander verband vaker met het kabinet gewisseld. De staatssecretaris vindt dat begrijpelijk, maar is het terecht dat de interpretatie van de Nitraatrichtlijn verschillend is? Leidt dat niet tot een vorm van willekeur, die ons niet altijd even goed past? Ik zeg het maar in mijn eigen woorden. Ik ben benieuwd waarom de staatssecretaris vindt dat het begrijpelijk is dat de interpretatie verschillend is. Ik kan het niet goed duiden.

In de nota naar aanleiding van het verslag maakt de staatssecretaris duidelijk dat nog niet bekend is wanneer het Nitraatcomité bijeenkomt. Ik denk dat het in het in het licht van de vorige opmerkingen over derogatie wel zaak is dat wij daar snel duidelijkheid over krijgen. Ik ben benieuwd of de staatssecretaris inmiddels kan zeggen wat het tijdpad is en wat hij er zelf in persoon aan doet.

Dan maak ik nu een aantal opmerkingen over de zogenaamde POR-regeling voor de varkens- en pluimveesector. In het kader van de voorbereiding van de wetgeving die wij nu behandelen, is aangekondigd om die regeling te schrappen. Ik heb begrepen dat de staatssecretaris inmiddels in de Tweede Kamer heeft laten weten dat hij komend najaar terugkomt op vragen van verschillende Kamerfracties. Ik laat dat punt nu dus verder maar voor wat het is.

Op verschillende fronten is naar voren gebracht dat het in het wetsvoorstel gaat om de fosfaatproductie van al het melkvee. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar de wijze waarop je je bedrijf runt: gangbaar, biologisch of biologisch-dynamisch. Wij volgen op dit punt de redenering van de staatssecretaris. Er wordt overigens wel onderscheid gemaakt tussen grondgebondenheid en niet-grondgebondenheid. Ook daarin kunnen wij hem volgen. Is de introductie van het stelsel van fosfaatrechten een vorm van onteigening? Wij hebben die vraag eerder gesteld en ik heb het idee dat de staatssecretaris niet helemaal op één lijn zit als het gaat om mogelijke strijdigheid met het EVRM en het advies van de Raad van State. Zou de staatssecretaris nog eens zijn duiding van dat begrip kunnen geven? Hij is in onze ogen namelijk wel bezig met de regulering van eigendom.

Sprekend over fosfaatrechten: wij vinden het terecht dat het een verhandelbaar stelsel wordt. Wij hebben niets kunnen terugvinden over de fiscale afschrijvingsmogelijkheden van fosfaatrechten, die logischerwijze wel gekoppeld zouden moeten zijn aan een productiemiddel. Daar waar er in de wet sprake is van een evaluatiebepaling, denk ik dat het stelsel van fosfaatrechten eindig zou kunnen zijn. Op enig moment zal er een alternatief of een ander systeem komen. Dan is het goed om het element van de afschrijving in fiscale zin beter te duiden. In die zin zijn wij benieuwd naar de visie van de Belastingdienst hierop. Dat is wat ons betreft een onmiskenbaar onderdeel van de wet.

De heer Schalk i (SGP):

De heer Atsma heeft gewezen op de "knelgevallencommissie", om die maar even zo te noemen. Die commissie is in het leven geroepen door een amendement van de heer Geurts en van mevrouw Dik-Faber van de ChristenUnie aan de overkant. In de adviestaak van die commissie moet rekening worden gehouden met de consequenties van de verruiming van de knelgevallenvoorziening voor andere melkveehouders. Met andere woorden: op het moment dat die commissie iets bedenkt waardoor knelgevallen veranderen, zal dit moeten worden opgebracht door anderen. Ziet de heer Atsma mogelijkheden voor verruiming van de derogatie of van de fosfaatrechten, zodat niet het voordeel van de ene melkveehouder wordt afgewenteld op andere melkveehouders?

De heer Atsma (CDA):

Wat de heer Schalk omschrijft, duiden wij soms aan als een zogenaamd waterbed. Misschien moet je in dit geval over een "melkbed" spreken, waarbij wat de één erbij krijgt, door de ander extra moet worden ingeleverd. Althans zo versta ik de heer Schalk. Dat is een van de zorgpunten met betrekking tot de uitspraken van de voorzieningenrechter in beroepszaken, als dit niet wordt aangepast. Alles wat ingeleverd moet worden, zou dan door anderen extra moeten worden opgebracht, omdat wij met zijn allen hebben afgesproken dat wij op dat Europese plafond moeten uitkomen. In die zin heeft de heer Schalk gelijk. Een deel van de afgeroomde rechten komt terecht in de fosfaatbank. De knelgevallencommissie zou wellicht uit die fosfaatbank kunnen gaan putten om de knelgevallen te kunnen helpen. Het negatieve effect, als ik dat zo mag duiden, zal dan wellicht tot een minimum kunnen blijven beperkt. Ik ben benieuwd wat de staatssecretaris van die lijn vindt en of dat überhaupt haalbaar is. Het zou mij wel een begaanbare weg lijken.

De heer Schalk (SGP):

Met de heer Atsma ben ik heel benieuwd naar wat de staatssecretaris daarvan gaat zeggen. Je zou kunnen zeggen dat er twee sporen zijn. De Commissie gaat zo meteen een advies uitbrengen dat gevolgen zou kunnen hebben voor dat melkbed of waterbed of hoe wij het ook willen noemen. De rechter kan ook nog een heleboel oordelen geven, die ook consequenties hebben. Zij die allemaal op datzelfde waterbed te vinden?

De heer Atsma (CDA):

Dat is een afweging die de rechter zal moeten willen maken. Wij zijn er niet om daarover te oordelen. Het is echter wel een gegeven dat, op het moment dat er te veel zaken aan de rechter worden voorgelegd en de rechter betrokkenen in al die zaken in het gelijk stelt, linksom of rechtsom extra ruimte gecreëerd zal moeten worden om aan de Europese fosfaatnorm te voldoen als het gaat om de productie. Gebeurt dat niet, dan hebben alle uitspraken die de rechter doet — ik zeg het maar even in huiselijke termen — tot gevolg dat de derogatie op het spel wordt gezet. Dan is heel Nederland een knelgeval. Dat is iets waarvan ik hoop dat het goed in ogenschouw wordt genomen als het totaal wordt beoordeeld. Wellicht wil de staatssecretaris daarop ingaan. Het is best een raar dilemma dat je de één probeert te helpen, maar daardoor het risico loopt dat je het houden en runnen van een melkveebedrijf op de huidige wijze nagenoeg onmogelijk maakt.

De heer Dercksen (PVV):

De kernvraag is dan de volgende. De heer Atsma noemde het zorgpunten, maar wij hebben het over het al dan niet overleven van nogal wat agrariërs. Het zijn wat mij betreft niet zomaar zorgpunten; het is veel zwaarder dan dat. De vraag is: wilt u een wet laten passeren die de agrariërs aan de ene kant of aan de andere kant van het melkbed failliet laat gaan? Wil het CDA zo'n wet laten passeren?

De heer Atsma (CDA):

Nederland is een van de meest prominente landen ter wereld als het gaat om de melkveehouderij en de zuivel. Wij hebben samen het doel om die sector volop perspectief te bieden. Dat is ook de inzet van de staatssecretaris met het pakket aan wetten dat hij ons heeft voorgelegd. Wij hebben met de lidstaten van Europa afspraken gemaakt waaraan wij ons te houden hebben. De sector en de ondernemers weten dat ook. Het is niet voor niets dat NMV, LTO, NAJK, NZO en de zuivelsector in het algemeen, de handen ineen hebben geslagen om dit probleem te kunnen tackelen. Zij hebben niet voor niets geprobeerd om samen, schouder aan schouder met het ministerie, een oplossing te vinden om erger te voorkomen. Die afspraken zijn internationaal gemaakt. Daar heeft Nederland, en de Nederlandse sector, zijn handtekening onder gezet. Wij kunnen doen alsof dat niet zo is, maar dat is onzin.

De heer Dercksen (PVV):

Kent u wellicht nog andere EU-landen die zich niet aan verdragen hebben gehouden? Wat waren toen de consequenties vanuit Brussel? Anders gezegd: wegen de belangen van onze eigen agrariërs nu niet zwaarder dan de Europese belangen of de Europese richtlijnen die ons vanuit Brussel worden opgelegd?

De heer Atsma (CDA):

Ik ken zeker heel veel voorbeelden van landen en bedrijven die zich hebben moeten verantwoorden omdat ze zich niet hebben gehouden aan internationale afspraken, hetzij via een last onder dwangsom, hetzij op andere manieren. Wij willen hier niet die mooie sector met iets van 20.000 ondernemers op het spel zetten. Dat geldt niet alleen voor de melkveehouderijsector, maar ook voor de zuivel. We hebben voldoende argumenten om alles op alles te zetten om ervoor te zorgen dat er aan die Europese norm wordt voldaan. Ik ben er eigenlijk best trots op dat we kennelijk al bijna, binnen een half jaar, in staat zijn om weer heel dicht bij naleving van de voorwaarden te komen. We moeten ook in acht nemen waardoor dit is ontstaan. Hoe heeft de melkveestapel zo snel kunnen groeien? Dat heeft maar één belangrijke reden: het afschaffen van de melkquotering. Daar hebben wij met zijn allen ja tegen gezegd. Ik meen mij te herinneren dat niet alle fracties daar eensgezind over waren, maar dit is daarvan de consequentie. We hebben het één gedaan en niet snel genoeg ingegrepen om een ander probleem te voorkomen.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Dercksen (PVV):

Mijn laatste vraag. Dat is het hem juist: dat zijn overheidsregels geweest. Die ondernemers hebben zich gevoegd naar de overheidsregels en nu staat het water, of misschien moet ik zeggen: de melk, hen aan de lippen. De vraag is of u de confrontatie met Brussel kiest of de confrontatie met hardwerkend Nederland.

De heer Atsma (CDA):

Wij staan schouder aan schouder met hartwerkend Nederland en dat weet de heer Dercksen ook.

Mevrouw Vos i (GroenLinks):

Ik heb een vraag over de knelgevallenregeling. Die is in het huidige wetsvoorstel zeer beperkt. Er is enige ruimte gecreëerd door het amendement van de heer Geurts, maar ook die ruimte is nog onzeker, want er moet een commissie komen die gaat adviseren. Tot nu toe heb ik de staatssecretaris ook in de Tweede Kamer vooral horen zeggen: het moet heel beperkt blijven. Mijn indruk is dat de staatssecretaris geen extra fosfaatruimte geeft om werkelijk een verruiming van die knelgevallenregeling mogelijk te maken. Mijn vraag is hoe u dat ziet. Zegt u inderdaad: er moet wel degelijk meer fosfaatruimte zijn om reëel tegemoet te komen aan de knelgevallenregeling die nu wordt voorgesteld?

De heer Atsma (CDA):

Ik zei al dat ook de CDA-fractie vindt dat er meer ruimte moet komen voor het bieden van maatwerk. Of "maatwerk bieden" betekent dat er per definitie meer fosfaatruimte moet komen, laat ik even in het midden. Dat hoeft niet per definitie hetzelfde te zijn. Er zijn wellicht ook andere oplossingen. Ik heb overigens gewezen op het succes van de opkoopregeling, over opties gesproken. Daar is veel belangstelling voor geweest. Laten we er vooral voor zorgen dat de blijvers, die vaak innovatieve en vooroplopende bedrijven zijn, volop perspectief houden. Als u mij vraagt of "maatwerk bieden" betekent dat de staatssecretaris meer fosfaatruimte moet bieden, zeg ik daarop voluit ja. Ik heb dat in het begin gezegd en ik wil daar ook mee afsluiten. Aanvankelijk toonde de staatssecretaris zich wat strak in de leer wat de beperkte regeling betrof, maar ik heb goede hoop dat door de ruimte die er door een aantal initiatieven vanuit de Tweede Kamer is gekomen, feitelijk ook meer mogelijk is dan aanvankelijk misschien de bedoeling was van de staatssecretaris. Al lerende word je op dit punt wellicht iets wijzer. Het feit dat nu een dikke 50 bedrijven door de voorzieningenrechter in het gelijk zijn gesteld, althans over 2017, is natuurlijk wel een belangrijk signaal dat er iets moet gebeuren. We moeten ervoor zorgen dat we met zijn alleen het perspectief overeind houden voor de sector als geheel.

Voorzitter. Hiermee ben ik aan het eind van mijn bijdrage. Ik wil nog één ding zeggen: laten we er vooral voor zorgen dat de juridische verankering van alles wat nu gebeurt, voldoende sterk is om houdbaar te zijn. Hierin horen, meer dan bij veel andere wetgeving, doelmatigheid en rechtmatigheid hand in hand te gaan.

De voorzitter:

Dank u wel mijnheer Atsma. Ik geef het woord aan de heer Schnabel.