Plenair Pijlman bij behandeling Lerarenregister en registervoorportaal



Verslag van de vergadering van 14 februari 2017 (2016/2017 nr. 18)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.44 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Pijlman i (D66):

Voorzitter. De kwaliteit van ons onderwijs staat en valt met de kwaliteit van de leraren. Zij bepalen of onze kinderen het beste uit zichzelf kunnen halen. Zij zijn de cultuurdragers die waarden en normen overdragen. Zij leren onze kinderen cognitieve en affectieve vaardigheden. De D66-fractie meent dat onderwijs voor onze samenleving de basis is waarop onze welvaart is gestoeld. Daarom verdienen onze leraren een goed salaris. Daarom is de status van het leraarschap in de samenleving zo belangrijk. Daarom dienen de omstandigheden waaronder zij hun werk moeten doen goed te zijn en daarom is het belangrijk dat de lerarenopleidingen excellent zijn en de na- en bijscholingsmogelijkheden adequaat.

De invoering van het lerarenregister en het registervoorportaal is bedoeld om de bekwaamheidseisen en na- en bijscholing te registreren en te faciliteren, zodat deze beroepsgroep in eenzelfde positie komt als andere professionals, zoals advocaten, artsen en verpleegkundigen. Over de invoering van het lerarenregister is al lang gesproken. Het was de Commissie Leraren onder leiding van Alexander Rinnooy Kan die in 2008 met een rapport over de fundamentele bedreiging van de toekomst van Nederland als kenniseconomie kwam: een kwantitatief en kwalitatief tekort aan goede leraren. Deze commissie bouwde voort op het rapport van de commissie-Van Es die in 1993 het perspectief van de professionele school introduceerde, een hechte gemeenschap waarin het beroep van de leraar centraal zou staan

Verschillende commissies kwamen met soortgelijke ingrediënten om het leraarschap te versterken: betere beloning, de inrichting van een sterke beroepsgroep en een professionele school die in meetbare resultaatverplichtingen vastlegde hoe het personeelsbeleid zich ontwikkelde. Uitgangspunt daarbij was de betrokkenheid van leraren bij beslissingen over onderwijs en organisatie en het zorgen voor goede afstemming met de omgeving, oftewel de horizontale verantwoording. Overheid, schoolbestuur en schoolleiding zorgen daarbij voor het scheppen van de voorwaarden waaronder dat optimaal kan gebeuren. Een lerarenregister, gedragen door de beroepsgroep, kan daarbij helpen.

De vraag die wij nu moeten beantwoorden, is of het voorliggende wetsvoorstel voldoet aan de eisen van voldoende draagvlak onder de professionals en of het voorliggende wetsvoorstel uitvoerbaar is om de doelstellingen die we, denk ik, gezamenlijk delen — betere leraren, beter onderwijs en een opwaardering van de status van het leraarschap — te behalen.

De OESO publiceerde kortgeleden een rapport over de staat van het Nederlandse onderwijs. Het Nederlandse onderwijs staat er, internationaal gezien, goed voor, maar het staat wel onder druk. Het rapport wijst erop dat er risico's zijn als gevolg van het feit dat er te veel onbevoegde leraren voor de klas staan. Verrassend in het rapport is dat onze leraren meer dan gemiddeld professionaliseringsactiviteiten verrichten en vooral behoefte hebben aan ICT-vaardigheden en vaardigheden voor het omgaan met verschillen in de klas. Ook beveelt de OESO aan het vrijblijvende karakter van de professionalisering los te laten. Professionalisering krijgt vooral een impuls als iedereen in en rondom de school het belang ervan onderschrijft. Er moet sprake zijn van intrinsieke motivatie bij alle geledingen, aldus de OESO.

Het voorliggende voorstel is met veel partijen besproken. De eerste vraag die voorligt, is of er bij de leraren voldoende draagvlak is. Dit verplichte register is voorafgegaan door een vrijwillig register. Van de doelgroep staan nu tussen de 60.000 en 70.000 mensen ingeschreven, althans volgens cijfers van het kabinet. Anderen komen tot veel lagere cijfers en wijzen erop dat een veel kleiner deel het gehele invoeringstraject doorlopen heeft. Weer anderen van de ingeschrevenen hebben dat verplicht moeten doen om zo voor een lerarenbeurs in aanmerking te komen. Draagvlak bij de doelgroep is van groot belang, anders wordt invoering buitengewoon lastig. Het register moet van de leraren zijn en niet ervaren worden als een bureaucratisch instrument van de overheid en de Onderwijscoöperatie.

Dat brengt mij op de governance. In reactie op de kritiek van de Raad van State heeft het kabinet een routekaart voor invoering ontwikkeld. Daarbij is fasering geborgd. Belangrijke onderdelen van de wet worden doorgeschoven naar AMvB's, ministeriële regelingen of nog door de Onderwijscoöperatie te ontwikkelen instrumenten zoals de professionele standaard. Daarmee zijn voor ons de gevolgen voor de implementatie onduidelijk. Het is bijvoorbeeld voor de D66-fractie onhelder of de beschikbare scholingsbudgetten en de beschikbare scholingsuren die nu in de cao zijn vastgelegd, voldoende zijn. Het wetsvoorstel maakt de schoolbesturen verantwoordelijk voor de implementatie van een groot gedeelte van het register, maar zij zijn niet gehoord over de uitwerking van de voorstellen. Dat wordt bij de Onderwijscoöperatie neergelegd. Wij vinden dat onevenwichtig. Graag een reactie. Ook probeert het kabinet via regionale raden leraren zelf meer verantwoordelijkheid te geven en de rol van de Onderwijscoöperatie te verminderen. Hoe dat vorm gaat krijgen, is voor mijn fractie onduidelijk. Ook daar hoor ik graag een reactie op.

De Raad van State is uitermate kritisch over het voorliggende voorstel. Hij adviseert het voorstel te heroverwegen, omdat er geen sprake is van een zelfbewuste beroepsgroep die uitgaat van een eigen ethos en daaruit voortvloeiende eigen standaarden en tuchtrecht. Meent de regering dat er verrassend veel leraren zich al in het vrijwillig register hebben ingeschreven, de Raad van State meent juist dat de vrijwillige deelname als zeer beperkt moet worden beschouwd. De Raad van State vindt het een groot bezwaar dat het voorstel geen einde maakt aan het inzetten van leraren zonder diploma. Daarmee houden onbevoegde docenten toegang tot het beroep en is er geen sprake van een mede door tuchtrecht afgebakende beroepsgroep. De Raad van State vindt het ook bezwaarlijk dat de erkenning van de beroepsgroep van geregistreerde leraren beperkt blijft tot een impliciet recht op nascholing, maar dat er geen positief onderscheid wordt gemaakt tussen de positie van de bevoegde en de onbevoegde leraar. Kortom, de Raad van State meent dat er niet aan essentiële voorwaarden is voldaan om het register succesvol te laten zijn. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris op deze fundamentele kritiek op het voorstel.

Een paar weken geleden raakte ik in gesprek met een jonge vrouw die een lerarenopleiding volgt en stage liep op een basisschool in de Schilderswijk hier in Den Haag. Ze had groot respect voor het werk dat de leraren daar verrichten onder buitengewoon zware omstandigheden. Ik vroeg haar hoe ze dacht over het lerarenregister. Haar antwoord was kort en helder. "Verander eerst de omstandigheden waaronder wij les moeten geven. Mijn klas bestaat uit 33 kinderen! Ik hoef geen verplichte nascholing voor hoe ik met zo'n grote gedifferentieerde klas moet omgaan. Ik wil een veel kleinere klas, zodat ik effectief onderwijs kan geven. Het lerarenregister is op dit moment voor mij een bureaucratische maatregel die mij, noch mijn collega's, helpt."

Zouden kleinere klassen, zeker voor scholen in een achterstandssituatie, niet een veel grotere bijdrage aan de kwaliteit van leraren en onderwijs zijn dan dit register? De Tweede Kamer heeft zich eerder voor kleinere klassen uitgesproken en ook de Sociaal Economische Raad wijst erop dat kleinere klassen noodzakelijk zijn om, zeker in achterstandssituaties, goed onderwijs te kunnen geven. Bovendien zijn kleinere klassen noodzakelijk voor het werkplezier van leraren. De werkdruk is hoog in de sector. Maar tot dusver heb ik geen acties van het kabinet gezien. Wat is het standpunt van de staatssecretaris over de noodzakelijke verkleining van klassen en welke maatregelen stelt het kabinet voor?

In feite komt de kritiek van de Raad van State en een groot aantal leraren op hetzelfde neer, zij het dat ze het anders verwoorden. Het lerarenregister dient het sluitstuk te zijn van beleid om de positie van de leraar structureel te verbeteren, de beroepstrots te vergroten en onbekwaamheid tegen te gaan. Invoering van het lerarenregister, annex algemene scholingsplicht, kan onder condities een bijdrage leveren aan de verbetering van de kwaliteit van de leraar en daarmee aan de kwaliteit van het onderwijs. Men vindt dat in het huidige voorstel niet is voldaan aan de condities om tot invoering over te gaan. Het kabinet kijkt daar geheel anders tegenaan. De D66-fractie vraagt de staatssecretaris om precies aan te geven waarom hij meent dat dit nu wel het goede moment is voor invoering en hoe het kabinet processtappen wil nemen om tot verantwoorde uitvoering te komen.

Ik kom op de nadere invulling van het voorstel. In de loop van de behandeling heeft de staatssecretaris, in reactie op kritische opmerkingen van verschillende kanten, het voorstel verbeterd. Op het moment van behandeling in de Tweede Kamer kon men echter niet kennisnemen van de resultaten van de pilots die in het p.o., vo en mbo zijn gehouden. Dat heeft mij zeer verbaasd. Je mag toch aannemen dat de pilots bedoeld waren om ervaringen op te doen en te delen en dat de resultaten in het wetgevingstraject en de uitvoering worden benut. Waarom eerst behandeling in de Tweede Kamer en dan de resultaten van de pilots?

Ik vraag de staatssecretaris ook te reageren op een aantal resultaten uit de pilots. Zo is de ene leraar de andere niet. Geeft het lerarenregister voldoende ruimte aan de verschillen tussen leraren in het p.o., vo en mbo? Het lerarenregister dient de borging van de ontwikkelingsruimte van de leraar te zijn. Het is de ruimte waarin, intrinsiek gemotiveerd, ontwikkeling van en door leraren plaatsvindt. Het register wordt door deelnemers van de pilots echter vaak gezien als een externe controle. Dat roept verzet op. De pilots duiden op een groot belang van zelforganiserende vormen van leren, zowel individueel als collectief, maar het register gaat juist uit van het gevalideerde formele leren.

Met name dit laatste punt is voor de D66-fractie belangrijk. Het komt overeen met de opmerkingen van de OESO, de Raad van State, de PO-Raad, de VO-raad en de MBO Raad. Betere leraren krijg je wanneer hun eigen ontwikkeling is ingebed in de schoolpraktijk. De koppeling van het register met hr-beleid is noodzakelijk. Daar is ook een zekere openheid voor nodig, zodat alle betrokkenen in de school goed zicht krijgen op de kwaliteiten en specifieke kennis van leraren. Als het register alleen registreert hoe het met het formele leren gaat, de cursussen, maar geen ruimte biedt voor een professionele leercultuur met peerreview, zal het op zijn best worden gezien als een noodzakelijk kwaad, maar niet als een bijdrage om de kwaliteit van het lesgeven van de leraar te verbeteren. Hoe wil het kabinet in de routekaart het informele leren verbinden met het hr-beleid van de scholen? Immers, een leraar die moeite heeft met bepaalde lesvormen, is er niet mee geholpen wanneer hij een inhoudelijke cursus doet die gevalideerde punten oplevert, maar is wel geholpen met peerreview en begeleiding in de klas. Zijn vraag moet nauw verbonden zijn met het hr-beleid van de school en de ontwikkeling van zijn collega's. Daar gaat het om. Maar daar voorziet het voorstel niet in.

In het nader voorlopig verslag vroeg ik het kabinet om in te gaan op de arbeidsrechtelijke consequenties van niet-herregistratie. In de memorie van antwoord stelt het kabinet dat het aan de sociale partners is om daar afspraken over te maken. Maar kunnen zij dat? Immers, het Burgerlijk Wetboek kent een limitatieve lijst van gronden waarop een arbeidsovereenkomst kan worden opgezegd dan wel ontbonden (artikel 7: 669, lid 3). Het niet-herregistreren is geen grond voor ontbinding. De PO-Raad, de VO-raad en de MBO Raad wijzen daarop in een brief aan onze Kamer. Ik wil graag een reactie van het kabinet of zij dat juist zien. Ook is er bij mijn fractie veel onduidelijkheid over het ICT-pakket dat de invoering moet faciliteren. Is dit reeds beschikbaar en getest en zo laagdrempelig dat het eenvoudig te hanteren valt op 1 augustus 2017?

Het bevreemdt mij overigens dat het kabinet op vragen mijnerzijds in de nadere memorie van antwoord op dit punt meent dat de schoolbesturen een niet-geregistreerde leraar in dienst kunnen houden door hem/haar niet zelfstandig voor de klas te laten staan of door hem/haar andere taken te geven. Daarmee gaat de regering aan het doel van het lerarenregister voorbij. Kortom, ook dit punt verdient opheldering.

Resumerend: de D66-fractie is voorstander van de invoering van een lerarenregister, mits aan een aantal noodzakelijke randvoorwaarden is voldaan. Er dient voldoende draagvlak bij de doelgroep te zijn, het register dient van de doelgroep zelf te zijn, het register mag niet verworden tot de zoveelste bureaucratische maatregel van de overheid, de leraar verdient goede arbeidsvoorwaarden om zijn werk goed te kunnen doen, en de invoering dient zorgvuldig te zijn.

Dit voorstel roept nog veel te veel vragen op over onder andere de uitvoerbaarheid. Onze fractie vraagt zich af of het eigenlijk wel rijp is voor behandeling in dit huis. Het is om die reden dat wij met veel belangstelling uitzien naar de antwoorden van de regering.