Plenair Bikker bij behandeling Bekostiging levensbeschouwelijk onderwijs



Verslag van de vergadering van 7 februari 2017 (2016/2017 nr. 17)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 15.29 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Voorzitter. Onderwijs draait om vorming. Met hart en ziel zetten heel veel docenten zich in voor de vorming van onze kinderen, zodat ze veel kennis opdoen en gevormd worden tot jonge mensen met een eigen identiteit en tot jonge mensen die weet hebben van de religieuze bronnen van onze moraal en beschaving. Sinds jaar en dag is het belang van levensbeschouwelijk onderwijs in het openbaar onderwijs onderstreept. Bij de kwaliteitseisen die de overheid sinds 2008 terecht aan docenten stelt, is echter een structurele, bij wet geregelde bekostiging uitgebleven. Bij amendement is in 2008 wel een reparatieslag gemaakt. In de toelichting bij dat amendement werd vermeld dat vanaf 2010 een structurele vorm van rijksbekostiging gewenst is. Maar het bleef bij een subsidie van 10 miljoen en soms stond deze op de helling.

Ik ben er oprecht blij mee dat de Tweede Kamer zich meermalen positief over het levensbeschouwelijk onderwijs heeft uitgelaten. Vandaag komt dat eigenlijk tot een climax, bij de behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel, dat in de Tweede Kamer al op een ruime meerderheid kon rekenen. Dit voorstel regelt de structurele bekostiging van het levensbeschouwelijk onderwijs op openbare scholen bij wet. Graag complimenteert de fractie van de ChristenUnie de leden Ypma, Voordewind en Rog met dit wetsvoorstel.

Deze wet is het sluitstuk wat mij betreft van de bijzondere en goede traditie in ons land dat alle kinderen welkom zijn op een openbare school en dat ouders daar ook om vorming kunnen verzoeken die aansluit bij hun geloof of overtuiging; ruimte voor ouders en voor levensbeschouwelijke vorming dus. De traditie om vrijheid te gunnen aan ouders bij de opvoeding en vorming van hun kinderen uit zich ook in de ruimte voor het oprichten van bijzondere scholen. In de richting van de staatssecretaris onderstreep ik dat die vrijheid zich ook vertaalt in de inrichting van ons openbaar onderwijs. Ouders kunnen ervoor kiezen dat de levensbeschouwelijke vorming enkel is gericht op kerndoel 38, makkelijk gezegd, het kennisnemen van de verschillende stromingen. Zij kunnen er ook voor kiezen om hun kind nog meer dan dat mee te geven; over één stroming of in opeenvolgende jaren over meerdere stromingen. Niemand is neutraal. We brengen onze kinderen waarden bij. Het levensbeschouwelijk onderwijs geeft daar vorm aan.

De overheid heeft terecht kwaliteitseisen gesteld aan docenten die onze kinderen les geven, maar door de bekostiging van dit onderwijs afhankelijk te maken van een subsidie, is er permanente onzekerheid over de bekostiging van het gvo/hvo. Dat is geen denkbeeldige onzekerheid, zo bleek in 2013 nog maar eens. Het kabinet wilde de subsidie schrappen. Gelukkig sprak een ruime Kamermeerderheid, inclusief de partij van de staatssecretaris, de VVD, zich daartegen uit door middel van de motie-Voordewind. Maar die onzekerheid heeft wel gevolgen. Het is niet gek dat er te weinig toestroom is voor de opleiding tot gvo/hvo-docent. Het is eerder bijzonder dat docenten, ondanks de permanente onzekerheid, zijn doorgegaan. De staatssecretaris moet toch ook gezien hebben dat er een tekort aan docenten is, terwijl de Wet op het primair onderwijs in artikel 50 de mogelijkheid biedt om godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk of vormend onderwijs te ontvangen. Ik heb van hem geen plan van aanpak gezien om dat tekort weg te werken. Hij heeft zich bij een eerdere gelegenheid wel tegen dit wetsvoorstel uitgesproken. Wat is de oplossing van de staatssecretaris dan voor dit tekort, zo vraag ik hem.

De initiatiefnemers kiezen voor structurele financiering. Ik las dat inwerkingtreding op 1 augustus is na verschijning van de wet in het Staatsblad. Betekent dit dat de systematiek van de wet vanaf het seizoen 2017-2018 geldt? Het subsidiebedrag is sinds 2008 niet meer gewijzigd en het is staand beleid dat gvo/hvo-docenten een zelfde beloning krijgen als groepsleraren in het basisonderwijs. Voor gvo/hvo betekent de huidige systematiek dat men zal moeten snijden, dat er minder kinderen les kunnen krijgen of dat docenten worden ontslagen omdat de subsidie nooit is aangepast. Structureel neemt het wetsvoorstel dat probleem weg, complimenten daarvoor, maar voor de jaren 2016 en 2017 is dat probleem er nog wel. Hoe ziet de staatssecretaris de huidige overbruggingsperiode voor zich in het geval dit wetsvoorstel wordt aangenomen? Wil hij werken aan een oplossing voor dit probleem in de geest van dit wetsvoorstel? Ik hoop dat de staatssecretaris wil toezeggen dat in de tussenliggende tijd ook voor deze docenten zal worden voldaan aan de cao-verplichtingen. Ik vraag dus om een overbruggingsregeling.

In een brief die breed is ondertekend door openbaar en bijzonder onderwijs, de PO-Raad en de verschillende vakbonden, wordt het initiatiefwetsvoorstel gesteund. Dat laat zien dat godsdienstig en humanistisch vormingsonderwijs voor de mensen die op scholen werken, zijn waarde allang heeft bewezen. Zij spreken ook over de wens van een groeiende groep ouders om hun kinderen in de openbare school juist dit onderwijs te laten volgen. Hebben de indieners enige indicatie hoe groot de groei is? Heeft de staatssecretaris contact met betrokken partijen over deze groeiende groep? Hoe wil hij dat opvangen, als hij niet voor dit voorstel is?

In het wetsvoorstel wordt de nadere inrichting van de bekostiging geregeld bij AMvB. Ik wil weten hoe ver de voorbereiding is. Kunnen de indieners of de staatssecretaris daar meer over zeggen? Er wordt gesproken over regels of voorwaarden voor de bekostiging. Laten deze regels of voorwaarden de inhoudelijke vrijheid om het onderwijs in te richten zoals passend is bij de betreffende godsdienstige of levensbeschouwelijke stroming, zo vraag ik de indieners. Ik hoor dat graag expliciet uitgesproken worden, omdat ik vind dat deze AMvB niet over de inhoud zou moeten gaan.

De tijd die besteed wordt aan dit onderwijs, wordt voor het aantal mee te tellen uren omlaag gebracht van 120 naar 40. Ik weet dat de praktijk al jaren is dat dit onderwijs één uur per week op een school gegeven wordt. Ik heb er ook begrip voor dat de indieners geen grote post onvoorzien willen creëren met hun wetsvoorstel. Ik vind dat zij daarmee een heel vriendelijk gebaar maken richting de regering, want er stond 120 uur, maar de middelen daarvoor waren nooit begroot, laat dat ook maar even gezegd zijn. Tegelijk zal een school die meer zou willen leveren dan 40 uur, voortaan beknot worden door het wetsvoorstel. Is het de indieners bekend of er scholen zijn waar dit het geval is? Hoe oordeelt de regering over het terugbrengen van dit aantal uren en de geste die hier gedaan wordt? Wat zijn volgens de indieners de mogelijkheden voor scholen die meer uren willen maken?

In verschillende krimpregio's is het hard werken om kleine scholen overeind te houden, maar deze zijn vaak wel essentieel voor de toekomst van een dorp. Ouders vestigen zich liever in een plaats met dan in een plaats zonder school. Ik neem aan dat de indieners met dit wetsvoorstel niet willen voorstellen dat dit straks wordt beschouwd als het aanbieden van een alternatief voor bijzonder onderwijs. Kunnen zij dat bevestigen? Ziet de staatssecretaris dat ook zo?

Vanouds onderstreept de bepaling in artikel 50 van de Wet op het primair onderwijs dat de openbare school een laatste toevlucht kan zijn voor ouders met een geloofs- of levensovertuiging waarin het bijzonder onderwijs niet kan voorzien, zeg ik ook tegen de heer Bruijn. Dat geldt voor het humanistisch onderwijs, maar ook voor kleinere geloofsgroeperingen in het land.

De heer Bruijn i (VVD):

Ik hoor nu toch in de bijdrage van mevrouw Bikker de mogelijke vrees doorklinken dat dit een alternatief zou worden voor het bijzonder onderwijs. Eerder heeft zij mij geïnterrumpeerd over mijn angst dat hiermee de bijl zou worden gelegd aan het bijzonder onderwijs. Zij stond daar in ieder geval goedkeurend bij te kijken.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dat staat dan nu in de Handelingen, voorzitter.

De heer Bruijn (VVD):

Mijn vraag is hoe ik dit moet duiden. Dit is echt een heel belangrijk punt. Is mevrouw Bikker, ook vanuit haar partij-achtergrond, niet bevreesd, zoals ook ten grondslag ligt aan de vraag die zij net gesteld heeft, dat het bijzonder onderwijs straks overbodig wordt, omdat ouders op een openbare school iedere vorm van godsdienstig of levensbeschouwelijk onderwijs kunnen afdwingen en daarvan kunnen genieten?

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Met het welnemen van de voorzitter, en dat zie ik, want tegenwoordig worden blikken ook opgenomen in de Handelingen, geloof ik.

De voorzitter:

Non-verbale communicatie opnemen in de Handelingen is een beetje lastig.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Ja, dat is ingewikkeld. Daarom spreek ik het toch maar uit.

Ik kan daar klip-en-klaar over zijn. Het is al twee eeuwen het geval dat ook in het openbaar onderwijs ouders de mogelijkheid wordt geboden om te verzoeken dat hun kinderen daar een stukje extra levensbeschouwelijke vorming kunnen krijgen. Fantastisch. Er is echter een staatssecretaris, afkomstig van uw partij, die daar een streep door wilde zetten. Er is ook een partij — dat is toevallig de VVD — die daar een streep door wil zetten. Ik zie de krimp bij de scholen in het Noorden. Die twee dingen samen maken dat er één partij is waarvan ik vrees dat zij graag de bijl aan de wortel van dit geheel zou leggen en dat is de partij van de heer Bruijn. Daar komt mijn vraag vandaan.

De heer Bruijn (VVD):

Dat kan ik dan toch moeilijk interpreteren. Mevrouw Bikker stelde de indieners net de vraag of het gvo op openbare scholen geen alternatief wordt voor het bijzonder onderwijs. Ik begrijp die vraag heel goed. Ik heb die vraag zelf ook gesteld. Sterker nog, we weten het antwoord al, dus het is een retorische vraag van mevrouw Bikker; zo ken ik haar ook, want zij is goed in retorische vragen. Natuurlijk is dit een heel goed alternatief voor het bijzonder onderwijs en dat wordt straks, als we het structureel gaan bekostigen, in meerdere mate zo. In het bijzonder onderwijs konden ouders namelijk zelf het curriculum inrichten en daar alles aan toevoegen wat zij wilden; dat was nou juist het mooie. Straks is het bijzonder onderwijs niet meer nodig omdat dit een alternatief is. Zo niet, waarom heeft mevrouw Bikker die vraag dan net gesteld?

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Ik doe een nieuwe poging, want klaarblijkelijk heb ik het niet zo uitgelegd, dat de heer Bruijn denkt: aha! In het bijzonder onderwijs wordt tot in alle haarvaten vormgegeven aan het onderwijs vanuit de diepste overtuiging die daar is. Dat kan een christelijke overtuiging zijn of een andere. Dit gaat over het openbaar onderwijs en dat is echt een verschil, want daar wordt onderwijs gegeven conform een openbare overtuiging. Het is dus voor alle leerlingen toegankelijk. Een kleine plus ...

De heer Bruijn (VVD):

Voorzitter, mag ik ...

De voorzitter:

Mevrouw Bikker is bezig met haar beantwoording.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Ja, ik vind dit jammer, want ik leg hier uit wat het verschil is tussen beide en waarom ik vind dat je niet de bijl aan de wortel hiervan moet leggen. Ik zie echter telkens een partij die het bij elkaar probeert te trekken en dat is de partij van de heer Bruijn.

De heer Bruijn (VVD):

Dan kan het gvo op openbare scholen dus nooit een alternatief zijn voor het bijzonder onderwijs, waar mevrouw Bikker net over sprak. Dat kan niet, want dat is totaal anders, zoals zij net beschreef.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Wat heerlijk dat de heer Bruijn dat nu ook onderkent, want in zijn bijdrage kreeg ik dat niet duidelijk. We hebben ...

De heer Bruijn (VVD):

Dan kom ik terug op mijn vraag. Waarom ...

De voorzitter:

Mevrouw Bikker was nog even aan het woord, mijnheer Bruijn. Ik begrijp dat u graag wilt praten, maar mevrouw Bikker is even aan het woord.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

We hebben elkaar toch geholpen. Ik hoorde een bepaalde angst in het betoog van de heer Bruijn en die angst heb ik ook teruggelezen bij de partij van de heer Bruijn in de Handelingen van de Tweede Kamer. Die angst is precies waarom ik dit klip-en-klaar duidelijk wil hebben voor de toekomst, mede in het licht van de wetsgeschiedenis. Er komt een nieuw kabinet, er komen nog meer kabinetten, ooit. Dan is het goed om duidelijk te hebben waar het over gaat, wat het verschil is tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Dat is iets heel anders dan dat. Vandaar mijn vraag. Soms mag je dan ook een retorische stijlfiguur gebruiken.

De heer Bruijn (VVD):

Tot slot constateer ik dan dat mevrouw Bikker vraagt naar iets wat niet mogelijk is. Dat stelt mij gerust.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dan constateer ik dat de heer Bruijn zojuist in zijn eigen bijdrage ten minste hetzelfde heeft gedaan.

De voorzitter:

Honderd jaar na de schoolstrijd is dit toch wel een spannende discussie.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Ja, we zouden bijna toe zijn aan een nieuwe pacificatie na afloop, maar het zal vast goedkomen.

Voorzitter. Vanouds onderstreept de bepaling in artikel 50 WPO ook dat de openbare school een laatste toevlucht kan zijn voor ouders met een geloofs- of levensovertuiging waarin het bijzonder onderwijs niet kan voorzien. Dat geldt niet alleen voor humanistisch onderwijs, maar ook voor kleinere geloofsgroeperingen in het land, zoals de Jehova's getuigen. De openbare school moet toegankelijk zijn voor alle kinderen. Ik dank de indieners van dit wetsvoorstel ervoor dat zij zich inspannen voor een stuk vormend onderwijs voor alle kinderen op deze scholen. Het is namelijk van het grootste belang dat kinderen worden toegerust tot burgerschap in een wereld die steeds religieuzer lijkt te worden, dat zij zich een eigen identiteit kunnen vormen en dat zij zich weten te verhouden tot andere religies. Hoe dat burgerschap er precies uit ziet, moet niet allereerst bepaald worden door de Staat, maar door de ouders. Het gvo/hvo geeft op tal van plaatsen invulling aan de wens van die ouders en leert kinderen om respectvol naar anderen in de wereld te staan. De Nederlandse traditie is er al jarenlang een die daar ruimte aan geeft. Hopelijk zijn hiervoor na vandaag ook structureel de middelen gereserveerd, zodat de onzekerheid weg is.

Ik zie uit naar de beantwoording door de indieners en de staatssecretaris.