Plenair Postema bij Algemene financiële beschouwingen



Verslag van de vergadering van 22 november 2016 (2016/2017 nr. 8)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 12.05 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Postema i (PvdA):

Voorzitter. Voor veel mensen is het gesprek over de overheidsfinanciën een ver-van-hun-bedshow. Haags, technocratisch en abstract. Nu zou je kunnen zeggen dat daar ook reden toe is: beleid maken en dit vertalen in geld is voor een complexe huishouding zoals de rijksoverheid nu eenmaal niet zo simpel. En dat wij mede vanwege deze complexiteit niet voor niets hebben gekozen voor een representatieve democratie waarbij het bestuur en de controle daarop zijn overgelaten aan specialisten. Het gevaar is echter dat wij de politiek aan politici en de economie aan economen overlaten en dat dit ten koste gaat van de betrokkenheid van de burgers, terwijl juist economisch burgerschap bijdraagt aan het verkrijgen van duidelijkheid waaraan mensen echt behoefte hebben. Is dat nu niet precies waar economie over gaat: het optimaal voorzien in de behoeften van mensen? Is het niet juist aan de politiek om op basis van die behoeften te handelen?

Uit dat perspectief bezien is het duidelijk dat het redden van banken als zodanig niet echt voorziet in de behoeften van mensen. Wat men wel wil, is een betrouwbare financiële sector die de wensen en belangen van de klant centraal stelt. Ook het buiten de landsgrenzen houden van vluchtelingen heeft weinig met behoeften van doen en zeker niet met die van de ongelukkigen wie het betreft. Dat geldt wel voor het creëren van een veilige wereld waar het voor iedereen goed leven is en, dichter bij huis, bestaanszekerheid, goed werk, een veilige straat, binding en ontplooiingsmogelijkheden.

Daarmee is uiteraard niet gezegd dat wij de banken niet hadden moeten redden en dat het niet geboden is de vluchtelingenstroom te accommoderen waar dat moet, in te dammen waar dat kan en beter te verdelen waar dat nodig is. Het zijn echter noodmaatregelen die nodig zijn doordat wij te lang van de achterliggende problematiek hebben weggekeken. De wijze waarop het bankwezen zich sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw heeft ontwikkeld, stond niet ten dienste van de klant en ook niet van de samenleving. Het voldeed welbeschouwd geenszins aan onze behoefte, maar liet de belangen van een kleine groep, aandeelhouders, bestuurders, topfunctionarissen, prevaleren boven die van een grote groep. Mensen gaan ook niet oorlog voeren vanuit een behoefte, ook al wordt dit met een beroep op de jihad of op regionale en geopolitieke belangen soms wel zo voorgesteld. De praktijk is echter dat veel politieke strijd gaat over de wijze waarop de noodmaatregelen worden genomen, met alle technocratie van dien, waarbij in toenemende mate ook nog eens sprake is van het verdraaien, weglaten of negeren van feiten. Het is de taak van politici, links of rechts, progressief of behoudend, om zich te onttrekken aan dergelijke strijd en zich hard te maken voor waartoe zij op aarde zijn: een brug slaan tussen wat mensen willen en wat er kan.

Bezien wij de Miljoenennota 2017 vanuit dit perspectief, dan kunnen wij een aantal zaken vaststellen. Deze hebben achtereenvolgens betrekking op het kabinetsbeleid van de afgelopen jaren, op het beleid zoals verwoord in de voorliggende Miljoenennota en op de agenda voor de toekomst.

In de eerste plaats geldt dat de opeenvolgende regeringen zich sinds 2008 met crisismanagement hebben moeten bezighouden. Dat was noodzakelijk maar is, zoals zojuist betoogd, natuurlijk nooit de bedoeling geweest. De tussenstand van de miljardeninterventies voor banken en verzekeraars, voor AEGON en ING, voor ABN AMRO en SNS REAAL, voor de gedupeerden van Icesave, bedraagt 2 miljard positief. Dat is een groot compliment voor toenmalig minister van Financiën Wouter Bos en zijn opvolgers. Maar ook zij hadden natuurlijk liever gezien dat de nationalisaties, compensaties, noodkredieten en garanties niet hadden gehoeven. Achter instabiele banken schuilen immers onzekere spaarders, duizenden ontslagen werknemers en bedrijven die hun krediet zien opdrogen. Zij zijn de dupe van een volkomen ontspoorde sector en dat had nooit mogen gebeuren.

Een dergelijke ontsporing heeft zich eveneens binnen de Europese Unie afgespeeld. Ook hier hebben opeenvolgende kabinetten laten zien kundig en volhardend te opereren om een volledige instorting van de eurozone te voorkomen. Velen zullen het met mij eens zijn dat Jeroen Dijsselbloem, vanuit zijn dubbelfunctie als onze minister van Financiën en voorzitter van de eurogroep, hierin een cruciale rol heeft gespeeld, niet alleen om de gevolgen van het debacle in Griekenland, Ierland, Spanje, Portugal en Cyprus in goede banen te leiden, maar evenzeer door via het mechanisme van bail-in de rekening neer te leggen waar die hoort. Dat er onvoldoende toezicht is geweest op de Griekse overheidsfinanciën, dat in tal van landen vastgoedzeepbellen waren ontstaan en dat schuldfinanciering de standaard was geworden, hadden wij echter willen en moeten voorkomen.

Een soortgelijke analyse is ook voor ons eigen land te maken. In 2010 bleek dat de economische crisis, die in 2008 bij de banken begon, niet kon worden opgelost met louter een bestedingsimpuls. De balanscrisis, met veel te veel schulden bij zowel banken als bedrijven en bij zowel huizenbezitters als inmiddels, na twee jaar stimuleringsbeleid, de overheid zelf, maakte een fors pakket aan structurele hervormingen en bijbehorende ombuigingen noodzakelijk. Op pagina 77 van de Miljoenennota wordt dit in één oogopslag duidelijk. Het gat tussen de ontwikkeling van de overheidsuitgaven en het bbp was in 2010 zo groot geworden dat ons land bij ongewijzigd beleid daadwerkelijk financieel ontwricht dreigde te raken. Er zat niets anders op dan de balansen te saneren, de hypotheekrenteaftrek te verlagen, de AOW-leeftijd te verhogen en de groei van de zorguitgaven te beteugelen. Dat waren geen bezuinigingen ad hoc, maar maatregelen om de overheidsfinanciën voor het eerst sinds jaren weer houdbaar te maken op de lange termijn en daarmee te waarborgen dat de verzorgingsstaat er ook voor onze kinderen en hun kinderen zal zijn. Wel geldt ook hier dat het lekkende dak al veel eerder en bij beter weer gerepareerd had moeten worden. Aan de grote verdiensten van het kabinet-Rutte/Asscher doet het laatste niets af; het onderstreept eerder de reikwijdte van de verantwoordelijkheid die het heeft genomen.

Bezien wij deze korte geschiedenis vanuit het behoefteperspectief, dan kan gesteld worden dat zowel bij de bankencrisis als bij de eurocrisis weliswaar succesvol is geïntervenieerd, maar dat daarmee nog geen financiële sector is gecreëerd die het klantbelang centraal stelt en dat er nog geen zicht is op duurzame stabiliteitsmechanismen binnen de eurozone.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Ik kom even terug op de analyse van de heer Postema dat bezuinigingen in feite onvermijdelijk waren, gezien de staat van de overheidsfinanciën. Kan hij reageren op de kritiek van de eerdergenoemde economen, het Economisch Bureau van de ING en Bas Jacobs? Zij stellen dat minder harde bezuinigingen, naast misschien structurele hervormingen, die bijvoorbeeld op de woningmarkt wel degelijk nodig waren, wellicht hadden geleid tot meer economische groei en via die weg ook tot een reductie van het tekort.

De heer Postema (PvdA):

Over de finetuning van de maatregelen die in 2008 en 2009, alsook in 2012 zijn genomen, valt zeker een goed debat te voeren. Met de wijsheid van achteraf sluit ik niet uit dat bepaalde interventies misschien anders hadden gemoeten. De strekking van mijn woorden is echter — ik heb dat al eens eerder in deze Kamer betoogd — dat in 2008 en 2009 in eerste instantie juist een heel forse bestedingsimpuls is verleend, met een zeer snel oplopend begrotingstekort en een overheidsschuld tot gevolg. Wij hebben in 2011, begin 2012 met elkaar moeten constateren dat dit niet leidde tot een aantrekkende economie, waardoor wij genoodzaakt waren een ander beleid te gaan voeren, veel meer gericht op structurele gezondmaking van de balansen en ook gericht op het langetermijnhaalbaarheidssaldo voor de overheidsfinanciën. Ik vind dat een ondergesneeuwd punt, ook bij de door de heer Van Apeldoorn geciteerde economen. Wij hebben wel degelijk in eerste instantie de economie gestimuleerd, maar toen dat niet bleek te lukken, moesten wij met elkaar een ander beleid gaan voeren. Dat was het beleid dat het kabinet-Rutte/Asscher tot het zijne mag rekenen.

De heer Van Apeldoorn (SP):

De heer Postema noemt het finetuning, een interessante woordkeuze, maar ik wil het wat concreter maken. Volgens de berekeningen van het CPB is er 5% economische groei verloren gegaan door de bezuinigingen en lastenverzwaringen van in totaal 50 miljard. Dan hebben wij het over ongeveer 40 miljard. Dat zou extra belastingopbrengsten van rond 15 miljard hebben opgeleverd. Langs die weg, de weg van de economische groei, stel ik nogmaals de vraag of de heer Postema ook een tekortreductie heeft gezien. Of is het rekensommetje van de heer Postema een ander?

De heer Postema (PvdA):

Ja, absoluut. Er is niet zozeer sprake van een ander rekensommetje, maar ik reken het tot mijn taak om niet alleen de modellen van het Centraal Planbureau erbij te halen als de berekeningen in mijn straatje passen. Ik ken de partij van de heer Van Apeldoorn als een partij die zeer kritisch is op het CPB. Ik vind het merkwaardig dat nu ineens de cijfers van het CPB erbij worden gepakt, net zoals ik het merkwaardig vind dat de heer Van Apeldoorn in dit debat vijf keer verwijst naar het economisch bureau van een grootbank en tot drie keer toe naar de Verenigde Staten van Amerika.

De voorzitter:

Tot slot op dit punt, mijnheer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

De heer Postema maakt er nu een mooi nummer van. Wat betreft het CPB zijn wij heel kritisch over de langetermijnberekeningen en -voorspellingen tot 2060. Voor zover het de korte termijn betreft, kunnen wij natuurlijk wel degelijk zaken uitrekenen. Mijn simpele vraag aan de heer Postema is de volgende: als hij de berekeningen van het CPB naast zich neerlegt, met welke berekeningen zou hij dan komen? Op welk model baseert hij dan zijn analyse?

De heer Postema (PvdA):

Ik zal de berekeningen van het CPB zeker niet naast mij neerleggen, alleen onderstreep ik de relativiteit daarvan. Overigens ziet de heer Van Apeldoorn zelf in de Miljoenennota dat het CPB in de ramingen voor de middellange termijn juist een buitengewoon positief beeld van ons land schetst. Dat lijkt mij minstens zo relevant als achteromkijken en de vraag stellen wat er zou zijn gebeurd als wij de finetuning iets anders zouden hebben uitgevoerd. Hij noemt het voorbeeld van de huizenmarkt. Wat is de strekking van zijn opmerking daarover? Hadden wij de hypotheekrenteaftrek niet moeten verminderen? Hadden wij de Woningwet niet moeten aannemen? Hadden wij niet moeten inzien dat de huishoudens in Nederland te veel verschuldigd zijn geweest? Op het moment dat je bepaalde zaken invoert en feitelijk de markt voor een deel opnieuw neerzet, heeft dat zeker consequenties. Het heeft ook bestedingseffecten. Ik ben er echt van overtuigd dat die zaken nodig zijn geweest om ons land weer op het goede spoor te krijgen.

Mevrouw Vos i (GroenLinks):

Ik sluit mij graag aan bij de heer Van Apeldoorn. De heer Postema geeft geen antwoord op de vraag of wij het niet op een andere en betere manier hadden kunnen doen. Er is veel groei verloren gegaan. De bezuinigingen hebben bijgedragen aan een enorm verlies aan banen. Gesproken wordt over een aantal van 350.000 banen in de periode vanaf 2008 tot 2016. Er is veel werk verloren gegaan. Laat ik het voorbeeld van de bezuinigingen in de zorg noemen. Daar is ongelofelijk veel werkgelegenheid verloren gegaan, vooral ook voor bijvoorbeeld mensen die in de thuiszorg werken. De maatschappelijke onvrede is groot. Wij weten nu ook dat de maatschappelijke vraag naar zorg weer toeneemt. Is dit nu een verstandige bezuiniging geweest? Die bezuiniging heeft geleid tot veel werkloosheid. Wij moeten nu zeggen dat het maatschappelijk gewenst is dat wij weer in de zorg gaan investeren.

De heer Postema (PvdA):

Mevrouw Vos spreekt over een bezuiniging op de zorg. Dat herken ik niet. Er is ieder jaar meer geld uitgegeven aan de zorg dan het jaar daarvoor. Dat voldoet op geen enkele wijze aan de definitie van bezuinigen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dat vind ik een vrij flauwe truc. U hebt zelf aangegeven dat de overheidsuitgaven op de zorg getemperd moesten worden. Laat ik het in uw eigen bewoordingen keurig zeggen. De groei is afgeremd, maar dat heeft er wel toe geleid dat veel mensen naar hun gevoel te weinig zorg hebben ontvangen. Het heeft ook geleid tot heel veel ontslagen in een aantal zorgsectoren. Op dit moment zeggen we met elkaar dat er weer meer nodig is, dat we weer gaan investeren, dat er weer ruimte is. Zijn we dan niet bezig met een vreemd zigzagbeleid op dit terrein? Dit is maar een voorbeeld, hoor. Hadden we die ingrepen niet op een andere en geleidelijkere manier moeten doen?

De heer Postema (PvdA):

Ik denk dat mevrouw Vos een uitstekend voorbeeld geeft. "Zigzag" zijn niet mijn woorden, maar het is onmiskenbaar zo dat sommige ombuigingen harder zijn voorgenomen dan ze, dankzij de groei die er nu weer is, uiteindelijk hoeven te zijn. Dan lijkt het mij goed om zo'n bezuiniging te hernemen en zo'n ombuiging te doen. Als je ziet wat het kabinet nu extra besteedt aan de verpleeghuiszorg, dan kunnen we er ontzettend blij mee zijn dat dat geld weer beschikbaar komt voor iets zo belangrijks als die zorg. Mevrouw Vos heeft gelijk dat men, met de opgave die er in 2012 lag bij het maken van het regeerakkoord, een zekere inzet heeft gepleegd. Dat het kabinet daar gaande de rit op heeft bijgestuurd, is in mijn ogen iets om het kabinet voor te prijzen en niet iets om het kabinet voor te veroordelen.

De voorzitter:

Tot slot mevrouw Vos.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik dank collega Postema voor zijn eerljik antwoord. Het lijkt mij een goede zaak — en ik vraag hem of hij dat niet zou willen steunen — om het kabinet nog eens te vragen om een goede evaluatie en analyse te maken van de inzet die het heeft gepleegd en van de vraag of die inzet op alle fronten goed heeft uitgepakt, gewoon om te leren voor de toekomst.

De heer Postema (PvdA):

Ik ben van het leren en als dat nodig is dus ook van het evalueren. Het enige waar ik wat zorgen over heb, is de grote verscheidenheid aan meningen, onder specialisten of zelfbenoemde specialisten, over juist dit onderwerp. Ik vraag mij toch af of je hierover ooit de ultieme duidelijkheid naar voren kunt halen. Ik heb net als collega De Grave mijn huiswerk gedaan in voorbereiding op deze Algemene Financiële Beschouwingen en onder andere gekeken naar de discussie die we hierover in 2012-2013 hadden over de vraag of er niet te hard bezuinigd werd ten opzichte van de economische groei. Niet alleen volgens ESB, maar ook volgens bronnen als Het Financieele Dagblad en de discussie die destijds werd gevoerd onder economen is het blijkbaar een buitengewoon ingewikkelde zaak om daarover de gewenste duidelijkheid te geven. Als een extra oproep daartoe aan het kabinet zou helpen, dan ondersteun ik die oproep zeker, maar ik heb daar mijn twijfels over.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Voor de banken zal de discussie heropend moeten worden over de vraag hoe bankiers kunnen worden afgeschermd van hun aandeelhouders, zodat zij weer kunnen doen waarvoor zij op aarde zijn. Met ringfencing, bail-ins, living wills en resolutions alleen komen we er niet, nog even los van het vervreemdende taalgebruik. Is de regering bereid, zo luidt mijn eerste vraag aan de minister van Financiën, om hierover nog deze kabinetsperiode het gesprek met de banken aan te gaan? Ik denk dat het reeds genoemde uitstekende WRR-rapport daarvoor een goed uitgangs- en aanknopingspunt biedt. Voor de eurozone geldt dat de muntunie nog niet af is, zoals ook de Nederlandsche Bank in haar jaarverslag 2015 stelt.

De heer De Grave i (VVD):

Ik heb toch even een vraag aan collega Postema, uit nieuwsgierigheid. Kan hij mij aangeven hoe de banken hun solvabiliteit zo fors kunnen verhogen als de PvdA wil, als de PvdA tegelijkertijd de aandeelhouders op afstand wil zetten, zoals de heer Postema het formuleert, met alle argumenten die hij daarvoor geeft, en tegelijkertijd de bankenbelasting fors omhoog wil doen, want dat staat ook in het PvdA-verkiezingsprogramma? Voor de aandeelhouders wordt het dus zeer onaantrekkelijk gemaakt, de bankenbelasting wordt verhoogd en de solvabiliteit moet fors stijgen. Ik kan die zaken niet aan elkaar knopen.

De heer Postema (PvdA):

Nou, dan doet de heer De Grave zichzelf tekort, want volgens mij kan hij dat uitstekend aan elkaar knopen. Op het moment dat de schulden verminderen, neemt de solvabiliteit vanzelf toe. Je kunt de balans van een bank op allerlei manieren versterken, zonder dat je per se aan de winstknop hoeft te draaien. Ik zeg overigens geenszins dat er geen winst gemaakt mag worden. Ik zeg wel dat winst sinds de jaren tachtig voor de aandeelhouders van de banken in de wereld zo'n enorm dominante rol is gaan spelen dat het in combinatie met het liberaliseren van de kapitaalmarkten een compleet destructief effect heeft gehad voor een zo belangrijke sector.

De heer De Grave (VVD):

Zeker, en zeker heeft het dat gehad. Dat heb ik ook in mijn bijdrage gezegd. Dank overigens voor de intelligentie die u mij toedicht, maar ik moet u helaas weer teleurstellen, want ik begrijp weer iets niet, namelijk dat u zegt: je kunt de solvabiliteit ook verhogen, niet door het eigen vermogen groter te maken, maar door de schulden te reduceren. Kunt u mij aangeven wat er dan door banken op dit moment wordt gedaan waarvan u zegt: dat zou minder moeten zijn? De kredietverlening aan het bedrijfsleven? Woningen? Wat van de zaken die de Nederlandse banken nu doen, zouden niet meer gedaan moeten worden?

De heer Postema (PvdA):

Laat ik vooropstellen dat de financiering van banken voor slechts een beperkt deel te maken heeft met bedrijven en gezinnen. Voor een heel groot deel is die interbancair. Dat is nu net wat we de afgelopen jaren hebben gezien: die interbancaire afhankelijkheid zorgt ervoor dat systeemcrises zich te gemakkelijk voordoen. Onder het kabinet-Rutte/Asscher is nu juist beleid ingezet om precies die afhankelijkheid te verminderen. Daar hoort enerzijds een stevigere solvabiliteitspositie bij en anderzijds minder afhankelijkheid van elkaar. Ik kan overigens nog een voorbeeld noemen. Als je kijkt naar de rol die de banken hebben gespeeld bij de financiering van overheden, zal de heer De Grave het ook met mij eens zijn dat de ene schuldenaar feitelijk de andere aan het financieren is.

De voorzitter:

Tot slot op dit punt de heer De Grave.

De heer De Grave (VVD):

Zeker, mijn laatste opmerking. Er wordt hier heel veel gezegd "is geweest" en "was". Ik praat nu even over de huidige situatie, zoals die er nu is in Nederland. Ik zie, zoals ook de toezichthouders zeggen, enorme uitdagingen op de banken afkomen. Hun verdienmodel staat geweldig onder druk. Tegelijkertijd zegt de Partij van de Arbeid, als ik het goed begrijp, in haar verkiezingsprogramma: de bankenbelasting moet omhoog en de solvabiliteit moet omhoog. Ik kan dat niet allemaal met elkaar rijmen. Ik zou niet weten hoe banken dat allemaal tegelijk kunnen doen, maar goed, ik heb de minister uitgenodigd om daar ook iets over te zeggen. We gaan het debat vervolgen.

De heer Postema (PvdA):

Afgesproken.

Ik stelde al even dat voor de eurozone geldt dat de muntunie nog niet af is en dat de Nederlandsche Bank dat ook vaststelt in haar jaarverslag 2015. De kans op financiële turbulentie is met de aanscherping van de Stabiliteits- en Groeipact, de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden en het Europees Stabiliteitsmechanisme weliswaar verminderd, maar het evenwicht tussen de mate waarin overheden risico's met elkaar delen en de mate waarin zij deze risico's via de Europese coördinatie kunnen beperken, is nog steeds zoek. Hiervoor dient implementatie van het vorig jaar verschenen Five Presidents's Report soelaas te bieden, aldus de Nederlandsche Bank. Dat rapport gaat echter voorbij aan de vraag of er niet een veel principiëlere keuze aan de orde is, waar het versterking van de EMU betreft. Ofwel we geven landen de mogelijkheid om de eurozone tijdelijk of permanent te verlaten om orde op zaken te stellen, ofwel we staan via centrale financiering van overheidstekorten in voor elkaars schuld, zodat landen niet ten prooi vallen aan de grilligheid van financiële markten. Kan de minister aangeven waarom deze vragen niet worden geadresseerd in het rapport dat mede op zijn naam staat? Hoe kijkt hij er nu tegenaan? Ziet hij mogelijkheden, ook vanuit zijn voorzitterschap van de eurozone, om deze discussie verder te brengen? Of blijven we tegen elkaar zeggen dat de EMU geen problemen heeft, zolang iedereen zich maar aan de regels houdt?

In de tweede plaats kan en moet ook in het kader van de voorliggende Miljoenennota de vraag worden gesteld of we hiermee nu daadwerkelijk tegemoetkomen aan de behoefte van de mensen, of dat we ons onverhoopt toch weer bezondigen aan ad-hocmaatregelen. Ik meen van beide wat. Het is natuurlijk essentieel dat onze economie de weg weer naar boven heeft weten te vinden en dat de mensen in de volle breedte hun koopkracht en perspectief op werk zien verbeteren. Er is sprake van een groeiverwachting die meerjarig substantieel is, zoals ook blijkt uit de middellangetermijnverkenning 2018-2021, ook na de neerwaartse bijstelling van 0,4 procentpunt vanwege de onzekerheid na het brexitreferendum. Behalve die groei blijkt het houdbaarheidssaldo zich ook voor de lange termijn zodanig te hebben verbeterd, dat niet alleen wijzelf maar ook komende generaties voor wat betreft sociale zekerheid, zorg en onderwijs meeprofiteren van hetgeen met het huidige kabinetsbeleid is bewerkstelligd. Ook op de korte termijn zijn we gelukkig met de 1,1 miljard euro die het kabinet uittrekt voor een evenwichtig en positief koopkrachtbeleid, in het bijzonder voor de ouderen en de minima, met lastenverlichting voor de laagste inkomens en met de verhoging van het minimumjeugdloon. Dit komt tegemoet aan de fundamentele behoefte van bestaanszekerheid en werk dat loont.

Hiertegenover staan echter enkele maatregelen — of juist het uitblijven daarvan — die vragen oproepen. Een voorbeeld dat directe impact kan hebben op het welzijn van mensen betreft de feitelijke besteding van de gedecentraliseerde zorggelden. Uit een recente enquête van de NOS en Binnenlands Bestuur blijkt dat bijna alle gemeenten vorig jaar geld overhielden dat is bestemd voor de zorg en ondersteuning van hun inwoners in het kader van de Wmo. Een op de vijf van die gemeenten blijkt dit overtollige geld echter niet apart te hebben gezet, maar het aan de algemene reserves te hebben toegevoegd. Gezien de gelijktijdige problemen in de jeugdzorg en in huishoudelijke zorg is dit wat ons betreft geen goede ontwikkeling. Juist in het sociale domein is het zaak dat gemeenten duurzaam aan hun zorgplicht voldoen en waar nodig ook solidair met elkaar zijn. Beschikt de regering, zo vragen wij de minister van Financiën, over voldoende instrumenten om dat te waarborgen en zo nodig af te dwingen?

Een ander voorbeeld is de bevordering van kansengelijkheid in het onderwijs. Daar wordt in totaal 87 miljoen euro voor de komende drie jaar voor gereserveerd. Nu is kansengelijkheid in het onderwijs voor de Partij van de Arbeid een speerpunt sinds haar oprichting en wij zijn er trots op dat Nederland op dit punt altijd voorop heeft gelopen. Indicaties als zou deze kansengelijkheid afnemen, zoals recent uit de Staat van het Onderwijs van de Inspectie van het Onderwijs naar voren is gekomen, moeten dan ook bijzonder serieus worden genomen. Maar bij dat serieus nemen, hoort ook dat we ons bezinnen op een effectief beleid en niet overhaast optreden. Kan de minister aangeven waarom nu reeds financieel en beleidsmatig wordt vastgelegd hoe het onderwijsachterstandenbeleid wordt geïntensiveerd, terwijl de regering in dezelfde Miljoenennota een interdepartementaal beleidsonderzoek Onderwijsachterstandenbeleid aankondigt? En hoe wordt voorkomen dat de overheid weer op de stoel van de scholen gaat zitten in plaats van zich te beperken tot heldere kaders en doelstellingen? Dat werd destijds toch bedoeld met het rapport Tijd voor onderwijs van de commissie-Dijsselbloem?

En sommige zaken worden juist niet ter hand genomen, terwijl daar toch alle reden toe is. Mijn fractie kan moeilijk volgen dat het kabinet verzuimt om gevangenissen te sluiten, terwijl momenteel al een derde van de cellen leegstaat en er ook voor de komende jaren een verdere daling van de criminaliteit wordt verwacht. Hoe kan het, zo vragen wij de regering, dat minister Van der Steur hierover begin dit jaar nog een brief aan de Tweede Kamer stuurt en dat wij hiervan in de Miljoenennota en in de begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie niets terugzien? Juist bij het ministerie van Veiligheid en Justitie zou je toch verwachten dat men ieder dubbeltje tweemaal omdraait, temeer daar de Algemene Rekenkamer in haar verantwoordingsonderzoek 2015 heeft moeten vaststellen dat er op dit departement sprake was van ernstige onvolkomenheden. Het kan toch niet zo zijn dat in beide Kamers van het parlement wordt ingezet op het vrijmaken van meer middelen voor Veiligheid en Justitie en dat tegelijkertijd evidente besparingsmogelijkheden worden genegeerd? Een goede controlfunctie, waartoe de Rekenkamer oproept, beperkt zich toch niet tot de bestedingen, maar heeft toch net zo goed een rol als het gaat om de doelmatigheid? Zinnig, zuinig en zorgvuldig, zo heb ik dat tenminste altijd geleerd. Uiteraard hoort daar ook bij dat wij een flink deel van de besparingen inzetten voor het omscholen en naar nieuw werk geleiden van de betrokken medewerkers in het gevangeniswezen.

Als derde en laatste onderdeel kijk ik graag met de collega's en het kabinet vooruit naar de komende jaren, naar de middellange termijn, waarbij ik weer probeer zo veel mogelijk vanuit het perspectief van de behoeften van mensen te spreken. In dat kader springen in de huidige Miljoenennota een aantal zaken er positief uit.

De heer Schalk i (SGP):

Ik heb een vraag aan collega Postema. Ik dacht dat hij voorbeelden ging noemen van groepen die achterblijven bij het koopkrachtgeweld dat eraan komt. Ik dacht dat hij misschien wel met dat mooie voorbeeld zou komen dat ik tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen heb ingebracht. Door de stapeling van belastingen, toeslagen en inhoudingen gaan sommige mensen bruto wel veel meer verdienen, maar houden zij daar enorm weinig van over. Heeft de heer Postema daar een mening over?

De heer Postema (PvdA):

Ik zou willen voorkomen dat we die discussie tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen hier herhalen. Voor een specifieke doelgroep waarbij je alle factoren aan elkaar knoopt, is er een mogelijkheid dat mensen er nauwelijks op vooruitgaan als zij meer gaan werken. Zoals u bekend is uit antwoorden, niet alleen van mij maar van velen in dit huis, is het heel erg lastig om daar beleid op te maken. Bij het koopkrachtbeleid en het voorkomen van een inkomensval moet je het altijd over substantiële groepen hebben.

De heer Schalk (SGP):

Dat antwoord begrijp ik, maar als het zo significant is, is het gerechtvaardigd om daar tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen op door te gaan. Ik hoopte dat u een appreciatie wilde geven van dit voorbeeld.

De heer Postema (PvdA):

Het spijt me dat ik u dan moet teleurstellen.

De regering stelt voor de komende jaren structureel 300 miljoen euro extra beschikbaar voor de krijgsmacht, waarvan 200 miljoen euro voor de materiële en personele basisgereedheid. Met deze extra middelen heeft het kabinet sinds 2014 870 miljoen euro structureel toegevoegd aan de begroting van het ministerie van Defensie. En dat is nodig, niet alleen om ongewenste effecten van eerdere bezuinigingen mee te herstellen, maar ook omdat veiligheid, zowel die van onszelf als van slachtoffers van oorlogsgeweld en piraterij, een basisbehoefte is. Het kabinet maakt ook extra middelen vrij om de taakstelling van de Wet langdurige zorg van 500 miljoen euro vanaf 2017 structureel terug te draaien. Mevrouw Vos en ik spraken daar al over. Dat getuigt van moed en bovenal van compassie. De systematiek van het Budgettair Kader Zorg (BKZ) in combinatie met de gesloten zorgakkoorden hebben ertoe geleid dat de zorguitgavengroei gedurende deze kabinetsperiode beteugeld is. Een belangrijk aandachtspunt is echter om dit ook voor de komende jaren zeker te stellen. De uitgaven die thans onder het BKZ vallen zullen met het ten einde lopen van genoemde akkoorden gemiddeld jaarlijks met 4,3% stijgen, van 68,5 miljard euro in 2017 naar 81,1 miljard euro in 2021. Dit gebeurt terwijl de zorguitgaven tussen 2011 en 2017 met gemiddeld 1,7% per jaar groeiden. Een nieuw kabinet zal aldus met nieuwe akkoorden moeten komen. Voor het waarborgen van goede en voor iedereen toegankelijke zorg is het daarbij noodzakelijk dat de samenwerking tussen zorginstellingen in de regio en ook nationaal wordt vergroot, dat aantallen verrichtingen en tarieven inzichtelijk worden gemaakt en dat instellingen en verzekeraars de risico's van vraagtoename beter verdelen.

Mijn fractie is ook verheugd over de inhoud en de toonzetting van de Miljoenennota op het punt van het klimaatakkoord dat in december vorig jaar in Parijs werd gesloten en dat aan het begin van deze maand is geratificeerd en in werking is getreden. Wat een verschil in snelheid met Kioto en in effectiviteit met Kopenhagen. De EU heeft zich in dit klimaatakkoord gecommitteerd aan een reductie van de CO2-uitstoot met ten minste 40% in 2030 ten opzichte van 1990. De Nederlandse inspanningen zullen in het teken van dit doel staan. Wij kijken uit naar de door het kabinet aangekondigde energieagenda, waarin de stappen zijn opgenomen om de energietransitie op de middellange en lange termijn verder vorm te geven.

Zoals het kabinet gedurende de afgelopen jaren, mede door de druk van burgers, bedrijven en het maatschappelijk middenveld, in toenemende mate serieus zaak is gaan maken van de broeikasgasuitstoot, zo is het zich stapsgewijs bewust geworden van de ontoelaatbaarheid van diverse internationale belastingpraktijken, waarbij ons land niet zelden een prominente rol speelde en soms nog speelt. Na een fase van ontkenning en legisme loopt het nu, met hulp van de OESO en de Europese Unie, voorop in het bestrijden van ongewenste belastingpraktijken. Een verdere inzet ter zake in de komende jaren is niet alleen van groot belang om daarmee de belastingdruk op andere grondslagen, zoals arbeid of milieu, te verminderen, ook ondergraven belastingontwijking en -ontduiking het draagvlak bij de rest van de maatschappij om eerlijk belasting te betalen. Over behoefte gesproken, in dit verband aan rechtvaardigheid.

Voorts is van belang dat er een gezamenlijke Europese grondslag voor de winstbelasting, een "common European corporate tax base", ontstaat die multinationals minder kans geven om hun belastingaanslag te drukken. Thans lopen de Europese lidstaten jaarlijks 50 tot 70 miljard euro mis, doordat bedrijven gebruikmaken van de mazen van maar liefst 28 belastingwetgevingen in Europa. Kan de staatssecretaris van Financiën aangeven waarom de regering dit belangrijke initiatief zo kritisch lijkt te benaderen? Leent niet juist de Vpb zich voor beleidscoördinatie tussen de landen van de EU? Is gebrek hieraan niet lange tijd juist als excuus voor een eigen gang, voor een alleingang gehanteerd? Kan de staatssecretaris dan direct ook bevestigen dat Nederland zijn verplichtingen inzake het uitwisselen van de fiscale rulings in het kader van de afspraken hiertoe in internationaal verband, gewoon gaat nakomen? Waarom ontbreekt het aan centrale registratie van deze rulings? Is het zo moeilijk om een berichtje te sturen naar de regiokantoren van de fiscus dat zij met de rulings over de brug moeten komen?

Ik rond af. Ook dit jaar is de Miljoenennota in belangrijke mate gebaseerd op de Macro Economische Verkenning van het Centraal Planbureau. Ook uit de voetnoten blijkt dat het CPB, uiteraard ná de Kamerstukken, de meest geciteerde bron is. Je zou kunnen zeggen dat het de hofleverancier is voor de Miljoenennota. Daarmee domineert het economische perspectief het politieke debat. Dan heb ik het over de economie van de modellen en de rekenmachine, niet noodzakelijkerwijs over die van u en mij. Eerder dit jaar deden de collega-senatoren Sent en Ester in het NRC Handelsblad de oproep om niet alleen het CPB, maar alle planbureaus hun beschouwingen op Prinsjesdag te laten publiceren, zodat het bredere perspectief een rol kan spelen bij de algemene politieke en financiële beschouwingen. Ik hoop in ieder geval met onze bijdrage van vandaag recht aan dit bredere perspectief te doen en breng de oproep van de beide collega's graag nogmaals onder de aandacht van de beide bewindspersonen.

De beraadslaging wordt geschorst.