Plenair Atsma bij behandeling Publieke mediadienst



Verslag van de vergadering van 2 februari 2016 (2015/2016 nr. 18)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 14.18 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Atsma i (CDA):

Voorzitter, collega's en staatsecretaris. Vandaag voeren wij de discussie over de wijziging van de Mediawet. Deze Mediawet heeft een geschiedenis, zeker als het gaat om de televisie, een van de dragers van het mediabestel. We hebben het over een wet die van heel lang geleden is. Sterker nog, tv als medium kennen wij sinds 1951. Ik geloof dat het in oktober 1951 was dat de toenmalige staatssecretaris, Jozef Cals, in Bussum de eerste tv-studio opende. De beelden waren toen nog in zwart-wit en sporadisch. Er waren weinig uitzendingen.

Als je dat vergelijkt met nu, dan is er heel veel veranderd. Behalve de publieke zenders hebben we veel commerciële zenders gekregen. Toen sprak het vanzelf dat het kijken naar de tv, als je een tv kon betalen, niets "kostte". Nu heb je ook betaalzenders. Toen had je een analoog, beperkt aanbod, maar nu heb je een digitaal, bijna onbeperkt aanbod. Zo kan ik nog wel even doorgaan. Er is heel veel veranderd op dat terrein, maar wat is gebleven, dat is een publieke omroep, een publiek bestel, niet alleen in Nederland, maar eigenlijk in vrijwel alle landen. Dat publieke bestel wordt overigens gekenmerkt door journalistieke onafhankelijkheid, als het goed is. Laat ik dat er vooral bij zeggen, want helaas zijn er landen waar het minder goed is georganiseerd als we kijken naar de publieke omroep, het publieke bestel.

Vroeger werd het publieke bestel ook betaald uit kijk- en luistergeld. Dat is aan het begin van deze eeuw afgeschaft. Toen hebben wij gekozen voor betaling rechtstreeks uit 's Rijks financiën. Met de fiscalisering van de omroepbijdrage — ik zeg het nog eens voor degenen die dat zijn vergeten — is er wel iets wezenlijks veranderd. Daardoor is het namelijk mogelijk geworden dat er ook à la minute wordt ingegrepen in budgetten van de omroep. Dat was overigens ook de reden dat destijds velen, helaas alleen geen meerderheid, tegen de fiscalisering waren. Het is nu ongeveer twaalf, dertien jaar geleden.

Het publieke bestel in Nederland is uniek, vanwege vele aspecten. Ik noem onder andere het feit dat wij hier al vele decennia lang verenigingen kennen, verenigingen die in staat zijn gesteld om programma's te maken, radio- en tv-programma's, maar ook om andere mediadiensten te leveren. Aanvankelijk waren de verenigingen die wij kenden, en die wij voor een deel nog steeds kennen, georganiseerd via de traditionele zuilen. Dat systeem, de organisatie via de zuilen, is langzaam maar zeker veranderd. Het heeft zich dynamisch getoond. Nu gaat het vooral om omroeporganisaties met een achterban en vooral met een missie en een eigen herkenbaar programma-aanbod. Samen hebben die verenigingen zo'n 3,5 miljoen leden. Ik kom daar nog op terug.

Deze wijziging van de Mediawet biedt in het algemeen in de ogen van de CDA-fractie minder ruimte voor de traditionele omroepen en bijvoorbeeld de NOS, die geen ledenorganisatie is, maar specifiek is belast met vooral onderwerpen als sport en actualiteiten. De wetswijzing biedt vooral meer ruimte voor de NPO, als een soort cluster of organisatie die boven de omroepen uittorent. De CDA-fractie stelt vast dat de NPO nu veel meer ruimte en meer budget krijgt en daardoor ook meer gaat doen. Dat is een bewuste keuze van de staatssecretaris. Dat lees je tenminste in de wetswijziging die aan deze Kamer is voorgelegd. Het CDA is er in algemene zin kritisch over. Het CDA is niet alleen kritisch over dat feit, maar ook over het feit dat programma's vooraf kunnen worden getoetst en over de wijze waarop vele geledingen in Hilversum worden benoemd.

Wij stonden niet alleen in de vragen die we de afgelopen weken en maanden hebben gesteld. Deze vragen waren ook bij anderen naar voren gekomen. Wat ons betreft gaat de wetswijziging hier en daar een brug te ver. Zelfs de strijdigheid met de Grondwet is in dat verband genoemd. De wetswijziging schuurt aan de Grondwet, aan het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en ook aan hetgeen wij in de eigen wet- en regelgeving vastgelegd hebben. Dat niet alleen wij als CDA-fractie, maar ook andere fracties kritisch zijn, is de afgelopen maanden meer dan eens gebleken. Dat bleek ook op 8 december, toen hier een ronde tafel werd georganiseerd met tal van deskundigen.

Voor ons ligt dus geen marginale, maar een fundamentele verandering van het bestel. Die verandering roept vragen op. Het beleid is straks nog minder van de omroepen en het komt minder van onderop. Het komt meer van bovenaf. De kernvraag is: waarom is dit nodig? Deze vraag hebben wij een- en andermaal gesteld, ook in de schriftelijke ronde. Welk probleem lossen we eigenlijk op met deze wetswijziging? Of is er helemaal geen probleem dat wij door deze wetswijziging gegarandeerd kunnen oplossen? Is het een politieke wens? Dat mag. Een politieke wens mag op deze manier zijn invulling krijgen. Wij hebben daar echter grote kanttekeningen bij en ik probeer straks op een paar specifieke aspecten nader in te gaan.

De staatssecretaris zegt in de toelichting op het wetsvoorstel dat de publieke omroep vooral "toekomstbestendig" moet zijn. Wie wil dat niet? Ik heb gezegd dat de eerste televisie-uitzendingen ruim 60 jaar geleden hebben plaatsgevonden. Natuurlijk vinden wij ook dat er in een veranderende omgeving en een veranderende wereld altijd moet worden gekeken naar de vraag hoe het publieke bestel zo sterk mogelijk de toekomst in kan gaan. Er moet een antwoord zijn op die vraag naar de toekomstbestendigheid. De staatssecretaris wil echter dat de publieke omroep verandert om vooral "relevant" te zijn, zoals hij dat zegt. Maar wat is "relevant"? Betekent dat dat je alle doelgroepen moet bereiken? Betekent dat dat je een zo hoog mogelijk kijkcijfer wilt realiseren? Betekent dat dat je voor iedereen en door iedereen laat presenteren en programma's laat maken? Betekent dat dat je bijvoorbeeld ook amusement moet kunnen bieden? Deze vraag is wat ons betreft tot nu toe onvoldoende beantwoord.

De publieke omroep is belangrijk in de ogen van de CDA-fractie. Ik gaf al aan dat die omroep van iedereen en voor iedereen is. Het feit dat de omroep uit publieke middelen wordt betaald, onderstreept dat. De staatssecretaris geeft terecht aan dat ingespeeld moet worden op nieuwe ontwikkelingen. Alle omroepen in het Hilversumse moeten daarop kunnen inspelen. Die omroepen willen dat ook. Niet voor niets zijn er regelmatig discussies over de vraag of de omroepen ook moeten doen wat vooral lijkt voorbehouden aan de pers, de dagbladen en de geschreven media. Die discussies zijn er. Het is volstrekt helder dat de omroep toekomstbestendig moet zijn en ook in moet spelen op nieuwe ontwikkelingen. Als omroepen echter vragen om programma's te mogen plaatsen op bijvoorbeeld YouTube of Netflix en het Commissariaat voor de Media daarmee instemt, is het natuurlijk de vraag waarom dan vanuit de NPO wordt gezegd dat dat niet kan. Is dat inspelen op nieuwe ontwikkelingen? Is dat ruimte geven aan nieuwe ontwikkelingen?

De staatssecretaris geeft aan dat hij in de voorliggende wetswijziging geen strijdigheid ziet met artikel 7 van de Grondwet, met artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en met aanpalende nationale wet- en regelgeving. De praktijk leert anders. Ik heb al aangegeven dat dit op veel bureaus in de afgelopen maanden een van de zware kritiekpunten was. Ook de Raad van State maakt zich zorgen over de vraag of dit wetsvoorstel en deze ambities hier en daar niet schuren met de Grondwet en met wet- en regelgeving. Precies daarom heeft de CDA-fractie tijdens de laatste vragenronde aan de staatssecretaris gevraagd of het geen optie zou zijn om de landsadvocaat hiernaar te laten kijken. Het antwoord daarop was dat het niet nodig zou zijn. Als de landsadvocaat ernaar zou kijken, zouden de uitkomsten van dat onderzoek natuurlijk in alle vertrouwelijkheid met deze Kamer gedeeld kunnen worden. Waarom hadden wij die vraag echter gesteld? Dat was niet voor niets. Derden hebben inmiddels gedreigd met procedures en met claims. Het is toch ook onze taak om dan een waarschuwende vinger op te steken. Om die reden vroegen wij of de landsadvocaat eventueel naar het totale geheel van wijzigingen zou kunnen kijken.

De staatssecretaris geeft aan dat de publieke omroep meer onderscheidend moet zijn. Dat vinden wij natuurlijk ook. Sterker nog, wij vinden dat de afzonderlijke omroepen zelf moeten kunnen bepalen wat de inhoud is van de programma's waarmee zij komen. Dat is overigens een van de kernen en van de harde punten uit onze eigen mediawetgeving. De omroepen zijn op dat punt autonoom. De discussies die de laatste tijd worden gevoerd over de vraag of bepaalde programma's wel bij de zenders passen, hebben echter sterk de neiging om snel het beeld op te roepen dat er wordt gestuurd. Het vooraf toetsen van programma's betekent simpelweg het volgende: als een programma dat door een omroep wordt aangeboden degene die ernaar kijkt niet bevalt of zint, kan het niet worden geplaatst en uitgezonden. Dat is in de kern strijdig met wat we hier, in dit huis, in een lang verleden en tot op heden altijd hebben betoogd. Die ruimte en vrijheid moeten er zijn. Dat is een van de fundamenten van ons bestel en een van de fundamenten van onze wetgeving.

In dit kader hoef ik slechts te wijzen op de discussie rond het thema amusement. Je kunt natuurlijk zeggen dat amusement niet op de publieke omroep thuishoort en dat dit wel door de commerciëlen wordt opgepakt. Maar is dat niet te gemakkelijk? Kun je zeggen dat alles wat commercieel kan worden uitgezonden, niet door de publieke omroep hoeft te worden gedaan? Ik herhaal onze stelling nog een keer: de publieke omroep is van iedereen en voor iedereen. In de discussie met deze Kamer in de schriftelijke beantwoording en de nadere toelichting bood de staatssecretaris op het punt van amusement minder ruimte dan hij in de Tweede Kamer bood. Dat is jammer.

We hebben dus veel vragen over de invloed van de NPO. Daar hebben we het over. Ledenorganisaties moeten zich van elkaar kunnen onderscheiden door ook zelf te produceren. Ook dat is een van de uitgangspunten van ons mediabestel. Ze moeten zelf programma's kunnen maken. Ook dat blijkt door het snijden in en het schuiven met budgetten opnieuw onder druk te komen staan, voor de zoveelste keer. De staatssecretaris zegt dat het wat hem betreft de laatste keer is dat dit type wetgeving aan de orde is. Nu zou het klaar zijn. Hij voegt daar echter fijntjes aan toe: "in deze concessieperiode". Hoezo geeft dat zekerheid en duidelijkheid voor de lange termijn?

Bovendien is dat voorafgaand toezicht, dat door vele voorbeelden uit verschillende omroephuizen in Hilversum wordt geïllustreerd, wat ons betreft een brug te ver, misschien wel twee of drie bruggen. Dat zeg ik naar aanleiding van wat ik zojuist al heb gezegd: wat kan wel en wat kan niet worden geplaatst? Overigens vinden we ook het weigeren van presentatoren, met het argument dat ze niet in het zenderprofiel zouden passen, absoluut niet kunnen. Dan kunnen we net zo goed artikel 2.88 van de Mediawet onmiddellijk schrappen. Kortom, ook hier is toch de hand van de wetgeving, vertaald via de NPO, nadrukkelijk te voelen.

De staatssecretaris pleit in zijn wetsvoorstel voor meer openheid van het bestel, meer pluriformiteit en meer competitie. Natuurlijk zijn ook wij het, als het zo geformuleerd wordt, daarmee van harte eens. Daar kan niemand een speld tussen krijgen. Maar leden zijn tot dit moment wel de beste garantie om de pluriformiteit te garanderen. Het Nederlandse bestel is in die zin uniek. Ik gaf al aan dat de omroepen samen meer dan 3,5 miljoen leden hebben. Dan heb ik het dus niet over de NTR en de NOS, die specifieke opdrachten hebben. De staatssecretaris zegt dat hij die 3,5 miljoen leden niet voldoende vindt en dat niet heel Nederland daarmee bediend wordt. Dan vraag ik mij af: wat willen we nog meer? Gaan we op die manier ook naar onze vakbonden kijken of naar de politieke partijen? Ik geloof dat zelfs de kleinste omroep meer leden heeft dan alle partijen samen. Dus het is toch wel iets als je durft te zeggen: 3,5 miljoen leden, het is mooi dat ze er zijn, maar verder kan ik er niet zo veel mee. Beschouw dat nu als de basis van de zo gewenste pluriformiteit en de beste waarborging daarvoor. Er zijn natuurlijk ook voorbeelden uit het recente verleden waarbij er met de voeten werd gestemd op het moment dat een omroep een programma plaatste of een programmamaker inzette die de eigen achterban niet beviel. Het is meer dan eens voorgekomen dat een programma dan ook weer van de buis ging. Zo hoort het. Dat is pluriformiteit. Dat kun je niet van bovenaf opleggen, maar dat wordt van onderop georganiseerd.

De staatssecretaris zegt dat niet alle doelgroepen worden bereikt, maar nergens wordt de garantie gegeven dat zijn plannen ten aanzien van de versterking van de positie van de NPO er wel voor zorgen dat die doelgroepen worden bereikt. En waar hebben we het over? Er wordt gesteld dat we het over de jeugd hebben, over de jongeren. Dan wil ik er toch op wijzen dat uit een recent onderzoek, ik meen van de EBU, de European Broadcasting Union, naar voren komt dat bijna 90% van onze jongeren wordt bereikt. Daarmee zijn we koploper in Europa. Voor andere moeilijk bereikbare doelgroepen hebben we de NTR. Wat hebben we per 1 januari van dit jaar gerealiseerd? We hebben een aantal 39f-omroepen letterlijk naar huis gestuurd. Of ze moesten fuseren met een omroepvereniging, daar onderdak vinden, of ze zijn letterlijk van het mediatoneel verdwenen. Kortom, ik ben dus eigenlijk wel benieuwd waar we het over hebben.

De openheid van ons bestel is uniek. Daarom hebben we de afgelopen jaar met enige frequentie nieuwe omroepen kunnen krijgen. MAX en BNN zijn de grootste nieuwe omroepen. Ik geloof dat ze inmiddels allebei tussen de 350.000 en 365.000 leden hebben. Waarom wordt er dan gezegd: "het leeft niet" of "einde oefening"? Toen de exclusiviteit van de programmagegevens werd afgeschaft, hebben velen voorspeld dat het met de leden van de omroepen gedaan zou zijn. We zien het tegendeel. Er is juist weer een groei van het aantal leden. Dat is goed. Als het gaat over de openheid van het bestel, dan kijkt de staatssecretaris even ergens anders naar. Hij kijkt vooral naar de mogelijkheid om meer externe producenten in te zetten. Als het inzetten van externe producenten openheid van het bestel betekent, dan kan dat ook via de reguliere omroepen die we nu in het bestel kennen. Externe producenten via de NPO binnenhalen roept dan ook weer een aantal vragen op. Hoogleraar Wijfjes bracht hier in het rondetafelgesprek naar voren dat je beter wat kunt doen aan transparantie en publieksverantwoording dan aan zogenaamde onafhankelijke inmenging. Met andere woorden: wie controleert de externe partijen? Wie heeft er toezicht op? Wat zijn de achtergronden? Wie hebben er invloed op? Dat soort vragen zijn nog niet een, twee, drie beantwoord.

Meer gemeenschappelijkheid en herkenbaar zijn is ook een ambitie van de staatssecretaris. Dit brengt ons bij de verhoudingen in het bestel, zoals voorgesteld. De staatssecretaris vindt dat er volledige onafhankelijkheid moet zijn van bijvoorbeeld de, zo zei hij toen, nieuw te benoemen raad van toezicht van de NPO. Inmiddels is de raad van toezicht benoemd. Het zal niemand zijn ontgaan dat daarover wat discussie is ontstaan. Ik ga niet in op alle namen van de kandidaten die circuleren, maar ik ben wel benieuwd wat het oordeel is van de staatssecretaris op de snoeiharde kritiek die de vorige voorzitter van de NPO in december 2015, dus voor zijn eigen afscheid, uitte in de richting van de staatssecretaris over de voorgenomen benoeming per 1 januari van de heer Bruins. Hij had snoeiharde kritiek, ook op de onverenigbaarheid van functies. Ik heb daar verder weinig meer van gehoord. Overigens was ook professor Van Eijk snoeihard toen het over dit onderwerp ging.

Over de transparantie en de kosten is er ook in de Tweede Kamer aan gene zijde veel over gezegd. De Kamer heeft kennis kunnen nemen van het concessiebeleidsplan, dat eigenlijk een logisch gevolg is van een aantal stappen die zijn gezet. Beide Kamers hebben daar kennis van genomen. Het roept bij ons in elk geval de vraag op tot hoever straks de verantwoordingsplicht gaat. Krijgen we straks een discussie over de kosten van elk programma dat wordt uitgezonden? Het kan toch niet waar zijn dat straks elk programma, niet hier, maar aan gene zijde, aanleiding kan geven om onderwerp van discussie te worden omdat men vooral kijkt naar de kosten? Wij maken ons daar ook zorgen over.

Over de kosten gesproken, het Nederlands bestel is relatief effectief en efficiënt georganiseerd. Als we kijken naar het totale kostenplaatje, zijn we in Nederland per huishouden, per belastingbetaler goedkoper uit dan in de ons omringende landen, België, Engeland, Duitsland. Dat zegt natuurlijk ook heel veel. Het is de vraag of je met deze verstatelijking van de voorstellen, zoals die nu tot ons komt, dezelfde effectiviteit overeind kunt houden. Wij zitten voor een duppie op de eerste rang, zei professor Wijfjes in dit huis. Ik ben natuurlijk de eerste die zal toegeven dat het meer kost dan een dubbeltje, maar ik wil maar zeggen dat het bestel in verhouding tot de ons omringende landen relatief goedkoop is. In die zin ben ik benieuwd of de staatssecretaris ook die mening met ons deelt.

Dan wil ik nog een aantal opmerkingen maken over de regionale omroepen. Het is jammer dat de regionale en de landelijke publieke omroep in één voorstel bij de Kamer op tafel zijn gelegd. Het is daarom lastig om een knip te maken. De impact op de regionale omroepen is groot. We hebben van tal van omroepen zorgen gehoord en u weet dat ook de regionale omroepen, omroepen uit de provincies, die samen overigens deze Kamer hebben gekozen, deze fracties, deze CDA-fractie althans, na aan het hart liggen. Het stemt ons tevreden dat de staatssecretaris garandeert dat er in elk geval per provincie minimaal één regionale omroep zal blijven. Nu is dat in vrijwel alle provincies ook het geval, behalve in Zuid-Holland, waar er volgens mij twee zijn. Wellicht dat de staatssecretaris kan aangeven wat hij bedoelt met "in elk geval één per provincie". Maar het gaat natuurlijk vooral om de vraag in hoeverre de regionale omroepen per provincie nog zelfstandigheid kunnen tonen. Wie gaan waarover en wie gaat waar niet over? Gaan de redacties over hun eigen format en hun eigen programma's? Ja, zullen we met z'n allen zeggen, dat is voldoende geborgd. Toch hebben met name de redactieraden van vrijwel alle regionale omroepen de zorg geventileerd — de ondernemingsraden deden dat eerder ook al — dat er op enig moment een afweging gemaakt zal moeten worden om de faciliteiten tussen de omroepen te verdelen, om überhaupt camera's te kunnen laten draaien en microfoons hun werk te kunnen laten doen. Wie bepaalt wat? Wie zit er straks aan de knoppen? Dat vinden wij een discussiepunt dat nog niet voldoende helder is gemaakt.

Dat geldt ook voor de publiek-private samenwerking op regionaal niveau. Verschillende provincies hebben daarop gewezen. Zij maken zich zorgen dat de publiek-private samenwerking op termijn moeilijk zal worden. Wij zouden graag van de staatssecretaris de toezegging willen horen dat dat absoluut niet aan de orde is. Wij hebben niets kunnen lezen over de manier waarop die samenwerking gegarandeerd moet worden. We zijn wel benieuwd hoe de staatssecretaris dat ziet. Zou het ook niet een idee zijn om, als hij dan toch aangeeft dat per provincie een regionale omroep zal moeten blijven bestaan, een concessie per provincie te verlenen? Dan is er dus geen landelijke concessie meer voor de regionale omroep, maar een concessie per provincie. Dan houd je in ieder geval de provincies iets meer in beeld.

Ten slotte nog iets over de regionale omroepen als geheel. Er is een forse bezuiniging aangekondigd. De regionale omroepen hebben afgelopen week aangegeven dat ze dat niet gaan redden, dat ze het inleveren van het aangekondigde bedrag niet gaan halen, mede doordat de wetgeving niet op tijd op orde is. Dat is ook wel een heel bijzondere reden, zal ik maar zeggen. De vraag aan de staatssecretaris is op welke wijze daarmee nu wordt omgegaan. Het kan immers niet zo zijn dat straks in de regio de zenders zo nu en dan op zwart gaan. Hoe zit het met de positie van en de garanties voor de regionale omroep als rampenzender?

Mijn allerlaatste punt is de regionale omroep in mijn eigen provincie, Omroep Fryslân. Dat zal u niet verbazen. We hebben het daar eerder met de staatssecretaris over gehad. Hij heeft in de Tweede Kamer aangegeven dat hij de bijzondere positie daarvan wil erkennen en dat hij graag met de provincie in overleg treedt. Wij zijn benieuwd of er bijna een halfjaar na de eerste toezegging en vier, vijf maanden na het debat in de Tweede Kamer al zicht is op duidelijkheid over een meer autonome positie van de regionale omroep in Friesland. Die bijzondere positie is vooral ingegeven door het feit dat Fries de tweede rijkstaal is. Dat mag ook voor eenieder hier in deze Kamer duidelijk zijn. Hoe zien de afspraken eruit die er gemaakt zouden worden met de provincie? Wanneer kunnen we daar meer duidelijkheid over verwachten?

Samenvattend. Wij hebben nogal wat kanttekeningen bij het wetsvoorstel en vinden dat het op een groot aantal plekken schuurt met zowel de Grondwet, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens als met de eigen nationale wetgeving. Wij vinden dat beïnvloeding vooraf, de beoordeling vooraf van programma's niet aan de orde kan zijn en dat de ruimte van omroepen gegarandeerd moet worden. Wij vinden niet de weg van de staatssecretaris de beste garantie voor pluriformiteit en voor het voluit toekomstbestendig maken en houden van het publieke bestel, maar de weg die de omroepen eerder hebben aangegeven en steeds met veel succes bewandelen. Wij zijn benieuwd naar de reactie en de toezeggingen van de staatssecretaris, opdat wij later een definitief oordeel kunnen vellen.