Plenair Postema bij behandeling Verhoging van de AOW-leeftijd



Verslag van de vergadering van 19 mei 2015 (2014/2015 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.04 uur


De heer Postema i (PvdA):

Voorzitter. Met het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, wordt een versnelling aangebracht in het tempo waarmee de AOW-leeftijd wordt verhoogd als gevolg van de wet Verhoging AOW- en Pensioenrichtleeftijd, de wet VAP. Ten opzichte van het tijdpad van die genoemde wet zal vanaf 2016 steeds met een maand extra de AOW-leeftijd worden verhoogd. Voorts wordt de AOW-leeftijd vanaf 2022 op gezette tijden aangepast aan de stijging van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd, in stappen van drie maanden per jaar.

Anders dan bij de wet VAP gaat het bij onderhavig wetsvoorstel niet om de langetermijnhoudbaarheid van de AOW-voorziening, maar om een bezuinigingsmaatregel op de middellange termijn. Wel wordt de feitelijke en broodnodige aansluiting bij de gestegen levensverwachting eerder gerealiseerd, met overigens aanzienlijke budgettaire effecten. Met het wetsvoorstel wordt volgens opgave van de regering een besparing gerealiseerd van cumulatief 2,9 miljard euro in de periode 2016-2024. Bovendien stijgen de belasting- en premie-inkomsten in deze periode met cumulatief 770 miljoen euro. Dit zijn overigens geen structurele budgettaire effecten, omdat ook zonder deze maatregel met de wet VAP de AOW-leeftijd reeds is gekoppeld aan de levensverwachting. Ook staan hier extra uitgaven tegenover in het kader van de verruimde overbruggingsregeling voor mensen die al deelnemen aan een VUT- of prepensioenregeling en voor alternatieve inkomensondersteunende maatregelen. Alles tezamen levert de maatregel een zeer substantiële bijdrage aan de budgettaire problematiek waarvoor het kabinet zich bij zijn aantreden in 2012 gesteld zag.

Minimaal twee vragen dringen zich op. De eerste is of in het licht van de gunstige ontwikkeling van de overheidsfinanciën de urgentie van de voorgestelde maatregel niet is komen te vervallen, zoals door diverse fracties in het schriftelijke overleg met de staatssecretaris is gesuggereerd. Collega Reuten heeft dat ook heel expliciet zojuist aan de overige fracties gevraagd. Dat is evident niet het geval. De met dit wetsvoorstel gerealiseerde besparing maakt deel uit van een zeer omvangrijk pakket van ombuigingen en lastenverzwaringen dat nodig was om de door de financiële en economische crisis uit het lood geslagen overheidsfinanciën weer enigszins beheersbaar te maken. Het is onverantwoord en ook onbillijk om, nu een broos herstel zich manifesteert, toevallig het laatste onderdeel van dit pakket dan maar niet door te voeren.

Een tweede vraag is of het verdedigbaar is om nu juist de AOW-leeftijd, die immers met de Wet VAP reeds was aangepast, andermaal aan te grijpen voor het realiseren van budgettaire doelstellingen. De staatssecretaris stelt desgevraagd in de memorie van antwoord dat het kabinet een afweging heeft moeten maken tussen de urgentie van de budgettaire problematiek en de rechtszekerheid voor mensen die vlak voor hun pensioen staan. Hij stelt daarnaast dat de problemen zo omvangrijk zijn dat ook van deze groep een bijdrage mag worden verwacht. Dat is pijnlijk, maar ook verdedigbaar. Er is immers veel te lang gewacht met het aanpassen van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting. Wat ons betreft is dat dan ook geen discussie. De koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting is essentieel om de intergenerationele solidariteit ook op lange termijn te handhaven.

De voorzitter:

Mijnheer Reuten, een heel korte interruptie graag.

De heer Reuten i (SP):

Aanpassen van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting doet dit wetsvoorstel niet. Het is een tijdelijke maatregel waarvoor je ook andere middelen had kunnen vinden, zoals een minieme verhoging van een of andere belasting.

De heer Postema (PvdA):

Ik ga even voorbij aan de luchtigheid waarmee de heer Reuten spreekt over andere maatregelen. Dat is misschien eigen aan de SP, maar dat lijkt mij geen verantwoorde wijze om met de begroting om te gaan. Ik wil met name even bij zijn eerste punt aanhaken.

De heer Reuten (SP):

Kan de heer Postema daarbij betrekken dat hij zelf inbrengt dat het om de rechtsonzekerheid voor deze mensen gaat?

De voorzitter:

Mijnheer Reuten, interrupties zijn bedoeld om een vraag te stellen en dit is een mededeling. Gaat u verder met uw betoog, mijnheer Postema.

De heer Postema (PvdA):

Ik wil eerst nog ingaan op het eerste deel, waarin ik toch een vraag beluisterde. Dat is de vraag in hoeverre met dit wetsvoorstel alleen maar een budgettair effect wordt bereikt en er verder niets aan de problematiek van de levensverwachting wordt gedaan. Ik denk dat wij hier in de Kamer, misschien niet unaniem, maar wel breed gedragen — ik hoorde de heer Reuten dat zelf ook zeggen in de eerste termijn — van mening zijn dat een koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting geboden is. De vraag is dan: wanneer ga je dat doen? Daarover kun je van mening verschillen, maar die noodzaak werd breed gevoeld. Als deze Kamer nu bij meerderheid vaststelt wat het verschil tussen de AOW-leeftijd en de groei van de levensverwachting is, is het ook billijk om dat verschil zo snel mogelijk te overbruggen. Dat gebeurt met deze wet. Vanuit dien hoofde vinden wij dit billijk, hoe ongelofelijk vervelend en vaak ook pijnlijk het ook is voor deze specifieke groep. Immers, als je het nu niet doet, schuif je het probleem voor je uit en betalen andere generaties daarvoor de rekening.

Mevrouw De Boer i (GroenLinks):

Ik heb een beetje het idee dat wij een verschillend wetsvoorstel hebben gelezen. Het is immers niet zo dat dit wetsvoorstel vooral voorziet in het versnellen van de stapjes om tot die leeftijdsgrens van 67 te komen en niet zozeer die leeftijdsafhankelijke … Ook hebben de besparingen van de overheidsfinanciën geen structureel, maar vooral een incidenteel karakter, over een aantal jaren heen. Ik snap de redenering van de heer Postema, maar het is wel zijn redenering. Ik vraag me af of zijn argumenten voor deze wet opgaan.

De heer Postema (PvdA):

Dat laat ik aan mevrouw De Boer. Ik zal het nog een keer toelichten. Als wij met elkaar constateren dat een verhoging van de AOW-leeftijd geboden is vanwege een gestegen levensverwachting, zou het in theorie het beste zijn om dat onmiddellijk te regelen. Dat is het meest solidair. Daar zijn echter vertragingen in opgelopen. Ook door de lange aanloop naar de behandeling van deze wet doen we daar langer over, zoals al is geopperd. Echter, hoe langer je daarover doet, des te zwaarder zal het, ook als het gaat om een incidentele besparing, drukken op de andere generaties dan de doelgroep die met dit wetsvoorstel wordt geraakt. Dat is de redenering die ik hier voer. Elke generatie krijgt op deze manier ongeveer even lang een AOW-pensioen. Naar die situatie moeten we vlot toe. Veeleer is het dan ook zaak om na te gaan of er sprake is van voldoende voorbereidingstijd en of er sprake is van adequate overgangsmaatregelen.

De voorbereidingstijd, namelijk ruim een halfjaar, houdt niet over, zeker voor de versnelling per 1 januari 2016 met één maand. Voor de daaropvolgende versnellingen neemt de voorbereidingstijd navenant met de jaren waarin deze plaatsvinden, toe. Nu komt dit alles bepaald niet uit de lucht vallen. Met de totstandkoming van het regeerakkoord in oktober 2012 was reeds duidelijk dat het kabinet voornemens was de AOW-leeftijd versneld te verhogen. Ook hierna is hier van overheidswege en ook door de werkgevers- en werknemersorganisaties uitgebreid over gecommuniceerd. Voorts is het van belang vast te stellen dat een termijn van een halfjaar naar het oordeel van de Centrale Raad van Beroep van 18 juni 2004 in overeenstemming is met artikel 1, Eerste Protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het EVRM. En dan zou het gaan om het aanbrengen van wijzigingen in lopende uitkeringsrechten, waarvan hier evident geen sprake is. Tot slot is vermeldingswaardig dat ook de Raad van State, die over het wetsvoorstel blanco advies heeft uitgebracht, geen aanleiding heeft gezien op dit punt kanttekeningen te plaatsen.

Ten aanzien van de overgangsmaatregelen is mijn fractie verheugd dat de staatssecretaris bij de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel in de Tweede Kamer een tweetal moties heeft willen overnemen die beide betrekking hebben op de overbruggingsregeling die in het kader van de wet VAP per 1 januari 213 in werking is getreden. Deze regeling geeft aan mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnamen aan een VUT-, prepensioen- of vergelijkbare regeling, en zich aldus niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW-leeftijdsverhoging, recht hebben op een overbrugging die qua uitkeringsnorm vergelijkbaar is met de AOW. Reeds in het sociaal akkoord van april 2013 is afgesproken deze regeling te verruimen en open te stellen voor alleenstaanden met een inkomen tot 200% van het wettelijk minimumloon en tot 300% van het wettelijk minimumloon voor gehuwden en samenwonenden. Met de genoemde door de regering overgenomen moties-Heerma en -Klaver is voorts zekergesteld dat de overbruggingsregeling AOW ook open wordt gesteld voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met VUT of prepensioen gaan en dat de regeling wordt verlengd tot 1 januari 2023.

Voor de genoemde doelgroep is er aldus voorzien in een passende overgangsmaatregel of, zo u wilt, achtervangmaatregel. De vraag is wat nu de effecten van de versnelling zijn voor de ouderen die geboren zijn na 30 september 1950 en voor 1 januari 1957 en die geen gebruikmaken van VUT of prepensioen. Een groot deel van hen zal één of enkele maanden langer doorwerken. Dit kan doorgaans ook, niet in de laatste plaats omdat het steeds meer gebruikelijk is om met pensioen te gaan rond de datum dat men de AOW-leeftijd bereikt. Ook de cao's voorzien hier als regel in. Voor werkloze ouderen uit de genoemde doelgroep gelden de reguliere inkomensondersteunende voorzieningen, zoals de WW, de Toeslagenwet, de IOW, de IOAW en de Participatiewet als achtervang. Voor elk van deze voorzieningen geldt dat bij wet is geregeld dat de uitkeringen doorlopen tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd, waarbij voor de uitkering op grond van de WW geldt dat daarvoor uiteraard wel voldoende uitkeringsrechten moeten zijn opgebouwd. Maar dat is nu ook reeds het geval.

Wat mijn fractie betreft resteert er nog één vraag. Mijn fractie constateert dat er sprake is van twee wetswijzigingen inzake de AOW-leeftijd binnen een bestek van drie jaar, waarbij ook nog eens vanwege diverse kabinetswisselingen en de aanloop naar het sociaal akkoord allerlei varianten de revue zijn gepasseerd. Dat is voor onze samenleving, in het bijzonder voor de doelgroep die het betreft, bepaald niet wenselijk. Mijn fractie acht het dan ook essentieel dat er rust komt binnen het AOW-domein. Met de koppeling aan de levensverwachting en de thans voorliggende versnelde verhoging is de grens bereikt. Kan de staatssecretaris dit bevestigen?

De voorzitter:

Een korte vraag, mijnheer Reuten. Echt een korte vraag.

De heer Reuten (SP):

Stel dat er inderdaad verdringing is van potentiële werkgelegenheid voor bestaande werklozen en dat dit voor gemeentes extra bijstandsuitkeringen betekent. Is senator Postema het er dan, zoals ook senator Backer naar voren heeft gebracht, mee eens dat het Gemeentefonds daarvoor gecompenseerd zou moeten worden?

De heer Postema (PvdA):

De Partij van de Arbeid heeft een wezenlijk andere insteek als het gaat om dit vraagstuk. Al in ons verkiezingsprogramma, maar ook in de periode daarna, hebben wij veel werk gemaakt van werk onder ouderen. Kijk naar de maatregelen die door het huidige kabinet op dat gebied zijn genomen. Daarbij gaat het er juist om oudere werknemers aan het werk te houden en werkloze ouderen aan het werk te krijgen. De mobiliteitsbonus en de no-risk-WW zijn maatregelen waarmee wij gericht proberen om 55-plussers aan het werk te krijgen. In die discussies spreken wij als zodanig niet van verdringing en niet over een automatische verhoging van het Gemeentefonds. Het gaat ons erom ook voor deze doelgroep werk voorop te laten staan. Dat is de centrale propositie van de Partij van de Arbeid als het om dit vraagstuk gaat.

De beraadslaging wordt geschorst.