Plenair Sent bij behandeling Banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten



Verslag van de vergadering van 24 maart 2015 (2014/2015 nr. 25)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.56 uur


Mevrouw Sent i (PvdA):

Voorzitter. Iedereen verdient de kans om aan het werk te komen. Want werk zorgt voor zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en levert een bijdrage aan de economie, alsmede aan de sociale cohesie. Maar niet iedereen krijgt die kans om aan het werk te komen. Zo is de arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking laag. De Participatiewet was daarom voor mijn fractie een goede stap. Die helpt mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt om mee te doen. Liever spreken we hier van het fundament van de arbeidsmarkt. Het sociaal akkoord plaatst dat op stevige pijlers met de afspraak minimaal 125.000 banen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te realiseren.

Met de banenafspraak uit het sociaal akkoord en de quotumheffing als stok achter de deur wordt beoogd, de arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking te verhogen en werkgevers aan te spreken op hun verantwoordelijkheid op dit vlak. Werkgevers hebben toegezegd tot 2026 100.000 extra banen te creëren en de overheid voegt hier 25.000 banen aan toe. Dit zijn geen vrijblijvende afspraken. Komen werkgevers in de private en publieke sector hun banenafspraken op macroniveau niet na, dan zal er een wettelijk quotum voor individuele werkgevers geactiveerd worden. Dit alles om de benodigde omslag naar een meer inclusieve arbeidsmarkt te bevorderen.

De PvdA is een warm voorstander van een meer inclusieve arbeidsmarkt. Deze levert volgens mijn partij een belangrijke bijdrage aan een betere en rechtvaardigere samenleving. Los daarvan betekent het voor de doelgroep heel veel om gewoon mee te kunnen en mogen doen. Wij steunen de banenafspraak uit het sociaal akkoord dan ook van harte. Wij hopen dat de quotumheffing nooit in werking zal hoeven treden, omdat iedereen van harte en vol overtuiging meewerkt aan het nakomen van de banenafspraak.

Graag maken wij gebruik van de gelegenheid om de staatssecretaris gedurende deze plenaire zitting een aantal vragen te stellen over de verwachte werking van het voorliggende wetsvoorstel. Allereerst vraag ik graag aandacht voor de banenafspraak. De regering heeft er het volste vertrouwen in dat deze afspraak betekent dat er een substantieel aantal extra banen beschikbaar komt voor een groep die nu nog moeilijk aan de slag komt. Waarop baseert de regering dat vertrouwen eigenlijk? Het is immers een afspraak op macroniveau. Waarom zouden individuele bedrijven die zich niet aangesproken voelen op hun verantwoordelijkheid, zich hiervoor inspannen? Als geen van de bedrijven op microniveau actie onderneemt om bij te dragen aan de afspraak op macroniveau, dan zal die afspraak ook niet nagekomen worden. Kortom, is hier geen sprake van een klassiek prisoner's dilemma? Waarop baseert de staatssecretaris haar vertrouwen in het nakomen van de banenafspraak?

Mijn fractie acht het dan ook niet onwaarschijnlijk dat het overeengekomen aantal extra banen niet wordt gerealiseerd. Zij is er een warm voorstander van om dan de in het wetsvoorstel beschreven quotumheffing in werking te laten treden. Zij acht dit een belangrijke stok achter de deur. Ik leg de staatssecretaris een aantal vragen voor uit de wens dit instrument zo effectief mogelijk te maken.

Het eerste punt betreft de onderbouwing van deze quotumheffing. De quotumheffing is €5.000 per niet gerealiseerde baan. Dit bedrag komt uit het regeerakkoord en is overeengekomen in het sociaal akkoord. In de memorie van antwoord stelt de regering dat zij de hoogte van de heffing niet heeft gestoeld op een cijfermatige onderbouwing, maar op de veronderstelling dat dit bedrag voldoende hoog is om te stimuleren dat werkgevers meer arbeidsplaatsen voor mensen uit de doelgroep beschikbaar stellen. Maar waarop is die veronderstelling dan gebaseerd? Kan de staatssecretaris cijfermatig onderbouwen dat het voor werkgevers economisch rendabeler is om mensen uit de doelgroep aan te nemen in plaats van de heffing te betalen? Mijn fractie is er vooralsnog niet van overtuigd dat een bedrijf dat geen behoefte heeft om te voldoen aan de eisen van het quotum, niet liever de quotumheffing betaalt. In de memorie van antwoord lezen wij dat de regering hier niet van uitgaat, maar een cijfermatige onderbouwing van die verwachting ontbreekt.

En hoe zit het met werkgevers in de overheidssector? Ook zij krijgen jaarlijks een quotumheffing van €5.000 per volledige, niet gerealiseerde baan opgelegd als ze het aantal banen niet halen dat ze op grond van het quotumpercentage hadden moeten realiseren. Begrijpt mijn fractie het goed dat de opbrengst van die heffing vervolgens via de Belastingdienst in de schatkist vloeit? Hoe voorkomt de staatssecretaris dan dat de stok achter de deur een slap twijgje is waar het de overheidssector betreft?

Ik vraag verder aandacht voor de samenhang met andere wetgeving waar het gaat om kleine bedrijven. Het quotum geldt niet voor kleine bedrijven, dat wil zeggen niet voor werkgevers met minder dan 25 werknemers. Deze bedrijven hoeven als gevolg van een amendement op de Wet werk en zekerheid ook minder transitievergoeding mee te geven als het bedrijfseconomisch slecht gaat met het bedrijf. Voorts hoeven kleine bedrijven slechts een vereenvoudigde balans, en winst- en verliesrekening te publiceren. Accountantscontrole is in dat geval niet vereist. Mijn fractie vreest voor een prikkel om bedrijven op te knippen tot kleine bedrijven met minder dan 25 werknemers om zo onder wetgeving uit te komen. Deelt de staatssecretaris deze zorg? Zo nee, waarom niet? En zo ja, welke consequenties verbindt zij daaraan? Daarbij hoor ik ook graag van haar op welke manieren zij bedrijven met minder dan 25 werknemers stimuleert om arbeidsbeperkten aan te nemen.

Voorts ontbreekt er samenhang in de definitie van "klein". Zo wordt in het voorliggende wetsvoorstel uitgegaan van minder dan 25 werknemers. Echter, in de wetgeving omtrent de jaarrekening is een bedrijf "klein" als het twee achtereenvolgende jaren aan ten minste twee van de volgende drie criteria heeft voldaan. Ik zal ze zo opnoemen.

De heer Terpstra i (CDA):

Mevrouw Sent is in het begin van haar betoog lovend over de afspraken, zo lovend dat zij hoopt dat de quotumheffing nooit zal worden ingevoerd. In de rest van haar betoog trekt zij onderdelen van het sociaal akkoord in twijfel. Zij wijst op de mogelijkheid dat veel werkgevers individueel andere dingen zullen doen dan VNO heeft afgesproken, dat zij een andere berekening zullen maken van die €5.000, of dat zij hun bedrijf zullen opsplitsen in kleinere bedrijven met 24 werknemers per onderneming. Voor welk onderdeel van het sociaal akkoord blijft haar lof overeind?

Mevrouw Sent (PvdA):

Mijn fractie heeft over het geheel een positieve verwachting van de uitwerking van het sociaal akkoord. Het belang van deze Kamer is om aandacht te besteden aan de mogelijk onbedoelde gevolgen ervan. Ik hoop dat de staatssecretaris ons gerust kan stellen en dat die onbedoelde gevolgen zich niet zullen voordoen. Ik hoop verder dat de uitvoering wordt gemonitord opdat er actie kan worden ondernomen indien die onbedoelde gevolgen zich toch voordoen.

Ik sprak over de criteria waaraan een onderneming moet voldoen om als een klein bedrijf te worden aangemerkt. Bedrijven zijn klein als zij in twee achtereenvolgende jaren aan ten minste twee van de volgende drie criteria hebben voldaan: de waarde van de activa bedraagt niet meer dan 4,4 miljoen, de netto-omzet is niet meer dan 8,8 miljoen en het personeelsbestand is kleiner dan 50 personen. Waarom is bij het voorliggende wetsvoorstel niet aangesloten bij deze definitie?

Ook de samenhang met gelijkebehandelingswetgeving roept vragen op bij de PvdA. Bescherming op basis van deze wetgeving kan worden ingeroepen bij discriminatie op bijvoorbeeld het terrein van arbeid zoals bejegening op het werk, bij de werving en selectie, et cetera. Een werkgever mag voorts onderscheid maken op grond van handicap of een chronische ziekte door een voorkeursbeleid te voeren. Dit voorkeursbeleid moet aan vier criteria voldoen. 1. De achterstand van de te bevoorrechten groep moet in het concrete geval aannemelijk worden gemaakt; de eis van aantoonbare achterstand. 2. Bij de aanbieding van een functie moet duidelijk worden vermeld dat een voorkeursbeleid wordt gevoerd en dat de vacature voor iedereen open staat; het kenbaarheidsvereiste. 3. Er moet een objectieve beoordeling van alle kandidaten plaatsvinden waarbij rekening wordt gehouden met de mate waarin ieder van de kandidaten aan de functie-eisen voldoet. Benoeming van een kandidaat uit de voorkeursgroep kan alleen plaatsvinden bij gelijke geschiktheid van de kandidaat; het zorgvuldigheidsvereiste. 4. De zwaarte van de voorkeursmaatregel moet kunnen worden gerechtvaardigd door de mate van achterstand; het evenredigheidsvereiste.

Graag verneem ik van de staatssecretaris hoe het voorliggende wetsvoorstel zich tot deze vier vereisten verhoudt. Wat nu als de kandidaat uit de voorkeursgroep geen gelijke geschiktheid heeft? Hoe kunnen werkgevers hun voorkeursbeleid behorende bij het voorliggende wetsvoorstel, op zodanige wijze vormgeven dat zij voldoen aan de gelijkebehandelingswetgeving?

De doelgroep voor de banenafspraak omvat mensen met een Wajong-uitkering, een Wsw-indicatie, of een Wiw- of ID-baan en mensen uit de doelgroep van de Participatiewet die niet het wettelijk minimumloon (WML) kunnen verdienen. In de Werkkamer is afgesproken dat Wajongers en WSW'ers op de wachtlijst de eerste jaren voorrang krijgen bij plaatsing. Hoe verhoudt deze afspraak zich tot de gelijkebehandelingswetgeving?

Naar de leden van de PvdA-fractie vurig hopen, zal het VN-verdrag met betrekking tot personen met een beperking spoedig ook voor Nederland van kracht worden. Ook dit verdrag zet de statenpartijen aan tot een betere integratie van mensen met een beperking in de arbeidsmarkt. Is het thans voorliggende wetsvoorstel reeds in overeenstemming met de letter en geest van dit belangrijke VN-verdrag?

Voorts vraag ik namens de PvdA graag aandacht voor een aantal additionele, potentiële, onbedoelde gevolgen van de quotumheffing. Zo zouden bedrijven ervoor kunnen kiezen om zelf een soort sociale werkplaats te creëren om zo te voldoen aan de quotumafspraken. In de memorie van antwoord geeft de regering aan dat het opzetten van een gezamenlijke arbeidspool waaruit mensen aan de slag kunnen bij deelnemende bedrijven, past binnen de afspraken, mits dat op macroniveau resulteert in de afgesproken aantallen extra banen. Is dat de inclusieve arbeidsmarkt die de staatsecretaris voor ogen heeft? Draagt dit bij aan het gevoel van eigenwaarde en aan de sociale cohesie?

Dezelfde vragen leg ik de staatssecretaris voor over het meetellen van inleenverbanden bij inlenende werkgevers. Vreest zij met mijn fractie dat arbeidsbeperkten eindeloos in detacheringsconstructies aangesteld worden? Acht zij dit met haar een onwenselijke situatie uit het perspectief van de arbeidsbeperkten? Dit kan toch ook niet de inclusieve arbeidsmarkt zijn die de staatssecretaris voor ogen heeft? Dit draagt toch ook niet bij aan het gevoel van eigenwaarde en aan de sociale cohesie? Voorts heeft de regering eerder aangegeven dat er praktische uitvoeringsoverwegingen bestaan tegen het meetellen van inleenverbanden bij inleners. Waarop baseert de staatssecretaris dan haar vertrouwen dat dit uitvoerbaar is? Ook zou het zo kunnen zijn dat werkgevers meer zelfstandigen zonder personeel en flexwerkers aantrekken om het quotum te omzeilen. In de memorie van antwoord geeft de regering toe dat dit in theorie mogelijk is. Waarom meent de staatssecretaris dan dat dit in de praktijk niet zal gebeuren?

Meer in het algemeen vraagt de PvdA graag de aandacht van de staatssecretaris voor discriminatie, uitsluiting en stigmatisering op de arbeidsmarkt. Graag vernemen wij van haar wat zij onderneemt of voornemens is te ondernemen om deze discriminatie aan te pakken. Is zij bereid met werkgevers in overleg te gaan over de vereiste mentaliteitsomslag en hen daarbij te wijzen op hun maatschappelijke rol?

Waar de banenafspraak op macroniveau geldt, is de quotumheffing per individueel bedrijf geregeld. Dit betekent dat elk individueel bedrijf moet voldoen aan het quotum. Het komt mijn fractie als buitengewoon opmerkelijk, wellicht zelfs onredelijk, voor dat individuele bedrijven geen beroep kunnen doen op bijzondere omstandigheden. Deelt de staatssecretaris deze beoordeling?

Zo zouden er bedrijven kunnen zijn die door de aard van hun werkzaamheden of hun regionale ligging zelf geen mogelijkheden hebben tot het bieden van een werkplek voor arbeidsgehandicapten, maar die er wel voor zorgen dat partijen waarmee zij samenwerken dat doen. Graag vernemen wij van de staatssecretaris waarom zij meent dat deze bedrijven met een quotumheffing geconfronteerd dienen te worden.

Ik rond af. Met het voorliggende wetsvoorstel zouden naar de mening van mijn fractie belangrijke stappen richting een inclusief en activerend arbeidsmarktbeleid gezet kunnen worden. De aandachtspunten van mijn fractie betreffen de onderbouwing van de verwachte uitkomsten, de samenhang met andere wetgeving, potentieel onbedoelde gevolgen en de redelijkheid van de quotumheffing voor een aantal individuele bedrijven. Ik hoop dat ik hiermee voor de heer Terpstra heb opgesomd hoe wij in dit debat staan. Gegeven deze aandachtspunten vragen wij de staatssecretaris dan ook om ons toe te zeggen, de werking van de quotumheffing op deze punten een jaar na de eventuele invoering te evalueren en de resultaten daarvan met deze Kamer te delen.

Uiteraard hopen wij met de staatssecretaris dat aan de banenafspraak op macroniveau zal worden voldaan zodat niet gegrepen hoeft te worden naar het middel van de quotumheffing op microniveau. Wij kijken dan ook niet alleen uit naar haar antwoorden, maar vooral naar werkgevers in de private en publieke sector die hun verantwoordelijkheid voor het realiseren van een inclusieve arbeidsmarkt nemen.