Plenair Kuiper bij voortzetting behandeling BW/Algemene wet gelijke behandeling



Verslag van de vergadering van 27 mei 2014 (2013/2014 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 21.16 uur


De heer Kuiper i (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de initiatiefnemers en de minister voor de beantwoording. Ik heb geprobeerd om me te verplaatsen in de gedachte dat de gemeente die als bestuursorgaan huwelijken sluit, dat natuurlijk moet doen zonder ongelijke behandeling van de paren die daar komen. We volgen echter een zeer verschillende weg. Ik heb geprobeerd om te betogen dat dat doel ook zonder deze wet bereikt kan worden, op een manier die we in Nederland al kennen en die al is beschreven door mevrouw Van Bijsterveld. De pluriformiteit van de samenleving zal zich ook aan het loket van het gemeentehuis melden. Daar heb je ook trouwambtenaren voor. Dat hoeft heus niet gepaard te gaan met een kaart waarop bij iedereen geschreven staat wie welk soort huwelijken wel of niet wenst te sluiten. Daar is natuurlijk nooit sprake van. Er vinden gesprekken plaats en het kan ook op die manier.

De principiële keuzes zijn in feite al gemaakt; zo ervaar ik dit debat. Daardoor heeft de heer Kox bij mij een zekere gelatenheid of rust opgemerkt in dit debat. Het is in ieder geval geen debat met confrontaties; dat is misschien ook wel goed bij zo'n onderwerp.

Mevrouw De Boer i (GroenLinks):

Voor de goede orde het volgende. Ik dacht: zal ik het zeggen of zal ik niet zeggen. Ik doe het toch maar even. Ik wil nadrukkelijk zeggen dat er wel sprake van is. Ik heb echt van mensen gehoord die zo'n kaart kregen van de gemeente, met fotootjes van alle ambtenaren en daarbij de vermelding: deze ambtenaar trouwt geen personen van gelijk geslacht. Ik ben blij als u zegt: ik vind dat er geen sprake van zou moeten zijn. Maar, nogmaals, er is wel sprake van.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dat zou ik inderdaad ongewenst vinden. Ik ga er ook van uit dat de gemeente als bestuursorgaan de huwelijken moet sluiten. Dat is haar wettelijke taak en plicht. Dat weten we allemaal. Dat doet ze echter met inzet van ambtenaren, en dat zijn mensen, mensen die verschillende opvattingen kunnen hebben.

Als hier dan wordt gesproken in termen als "we moeten het aantal weigerambtenaren minimaliseren en tot nul terugbrengen; ze hadden eigenlijk nooit aangesteld mogen worden", dan krijg ik weer het gevoel dat we in heel verschillende werelden leven. Ik zou het nooit zo willen benaderen. Ik denk niet dat het goed is, ook principieel niet, dat een overheid probeert om mensen met een bepaalde overtuiging niet in overheidsfuncties op te nemen. Mensen met gewetensbezwaren beseffen altijd dat ze een uitzondering op de regel vormen. Het zijn, denk ik, geen mensen die heel bewust zeggen: nu ga ik onderscheid maken en ga ik dat ambt van ambtenaar van de burgerlijke stand uithollen door daar eens een andere opvatting binnen te brengen. Er zitten worstelingen achter. Mensen beseffen natuurlijk dat ze een uitzonderingspositie innemen. Dat kan dus niet meer met de aanneming van dit wetsvoorstel. Ik wil het hierbij laten.

Ik heb nog wel één vraag, die ook door de heer Schouwenaar werd gesteld aan de minister, namelijk de vraag om verheldering over artikel 5 van de Algemene wet gelijke behandeling. Daar is al door twee anderen naar gevraagd, maar ook ik ben erin geïnteresseerd, om er iets meer scherpte in te krijgen.