Plenair Janssen bij behandeling Strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden



Verslag van de vergadering van 11 juli 2023 (2022/2023 nr. 42)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.18 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Janssen i (SP):

Voorzitter, dank u wel. Laat ik beginnen met namens mijn fractie felicitaties over te brengen aan de heer Oplaat en mevrouw Van Toorenburg voor wederom een maidenspeech.

Voorzitter. "Zo erg was het toch niet?" "Het was alleen maar een telefoonnummer. Ik kon toch ook niet weten wat anderen er mee zouden gaan doen?" "Iedereen weet toch dat die agent daar woont en ik ben toch niet verantwoordelijk voor wat anderen doen?" "Trouwens, daar moet je maar tegen kunnen, hoor. Ik heb hem toch niet geslagen, of zo?"

Dat was een kleine greep uit de reacties die je kunt lezen als iemand wordt aangesproken op het verspreiden van persoonsgegevens, waarbij iemand anders wordt geïntimideerd of erger. Soms zit daar misschien ook wel een kern van onwetendheid of onderschatting in, maar dat doet niets af aan het feit dat de mogelijke gevolgen voor de slachtoffers van deze acties ernstig zijn. Het geheel kan namelijk vele malen groter zijn dan de som der delen. Het voortdurend druppelen zorgt ervoor dat de steen uiteindelijk wordt uitgehold. Ook kleine dingen kunnen bij herhaling enorme gevolgen hebben. De oproep in de motie die op 27 mei 2021 in de Tweede Kamer werd ingediend door VVD, D66, CDA, SP, ChristenUnie, SGP en PvdA om doxing strafbaar te stellen, is wat mijn fractie betreft dan ook terecht geweest.

Voorzitter. De memorie van toelichting lijkt helder over het doel van deze wet. Strafbaar wordt gesteld het zich verschaffen, verspreiden of anderszins ter beschikking stellen van "persoonsgegevens van een ander of een derde met het oogmerk om die ander vrees aan te jagen, dan wel aan te laten jagen, ernstig overlast aan te doen dan wel aan te laten doen, of hem in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig te hinderen dan wel te laten hinderen". En verder: "Voor de strafbaarheid is essentieel dat de gedragingen zijn gericht op het aanjagen van vrees, het veroorzaken van ernstige overlast voor de betrokkene of het ernstig hinderen in de uitoefening van zijn ambt of beroep".

Maar dit wetsvoorstel een plek geven in het bestaande Wetboek van Strafrecht vergt wel enige juridische lenigheid; anderen spraken daar ook al over. Voor strafbare bedreiging, artikel 285 Strafrecht, artikel 289 Strafrecht BES, is het verschil helder. Daarbij is namelijk vereist dat iemand wordt bedreigd met bepaalde ernstige misdrijven. Dat vind ik dus nog wel in enige mate helder. Ik verwijs nog maar even naar de voorbeelden die ik aan het begin van mijn betoog gaf. Daar hoeft bij doxing lang niet altijd sprake van te zijn. Maar bij strafbare belaging wordt de lijn al dunner. Voor strafbare belaging, artikel 258b Strafrecht, artikel 313a Strafrecht BES, is vereist dat er opzettelijke inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander met het oogmerk die ander "te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen". Onderscheidend is volgens de memorie van toelichting dat het lastigvallen stelselmatig is bij dit artikel. Strafbare belaging kan bestraft worden met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of een geldboete van de vierde categorie. Doxing kan worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of een geldboete van de vierde categorie, plus een strafverzwaring van een derde als mogelijkheid. Dat zit al heel dicht bij elkaar.

Mijn vraag aan de minister is de volgende. Is het, alles afwegende, logisch dat het mogelijk maken van strafbare belaging, want zo zou je doxing toch wel kunnen zien, door persoonsgegevens te delen, via een apart artikel strafbaar wordt gesteld? Je zou toch ook kunnen stellen dat het, zeker als het niet bij één belaging blijft, maar ook in groepsverband gebeurt, als groep al stelselmatig wordt? Is het dan logisch om daar een apart artikel voor in het leven te roepen? Heeft de minister overwogen om voor doxing geen nieuw, apart wetsartikel te maken, maar een bestaand artikel aan te passen? Denk bijvoorbeeld aan het artikel over strafbare belaging, waarbij je doxing ziet als een voorbereidingshandeling voor zo'n strafbare belaging. Dat had misschien gekund. Het is maar een vraag. Nieuwe artikelen worden snel ingevoerd, maar de vraag is: is dat nu wel handig en kan het niet bijeen? Het is gewoon een vraag. Heeft de minister dat overwogen? Waarom is zij tot de conclusie gekomen dat een nieuw artikel misschien toch beter zou zijn?

De heer Dittrich i (D66):

Op dit punt toch nog een vraag aan de heer Janssen. Bij belaging is het stelselmatige karakter inderdaad heel belangrijk — dat is essentieel — maar bij doxing kan het een eenmalige activiteit zijn. Dat is natuurlijk een belangrijk onderscheid tussen beide bepalingen. Vindt u dat ook niet?

De heer Janssen (SP):

Doxing op zich is het verspreiden, maar als het gevolg daarvan is dat er stelselmatig … Ik neem aan dat er niet gezegd wordt: dit is het telefoonnummer, maar laat alsjeblieft niet meer dan één persoon hier gebruik van maken. Dat staat er niet bij. Daar zou dus het stelselmatige in kunnen zitten, in het groepsverband, zoals ik al zei, dus dat meer mensen het gaan doen. Je verspreidt een telefoonnummer of adres en dan gaat iedereen daarmee aan de haal en daarmee iets doen. Dat zou een mogelijkheid kunnen zijn. Het is een denkrichting. Mijn vraag is: zou dat een mogelijkheid geweest zijn?

De heer Dittrich (D66):

Indertijd, toen het initiatiefwetsvoorstel over belaging werd geschreven, ging men ervan uit dat de verdachte zelf de stelselmatige activiteit moest verrichten. Men ging er niet van uit dat het ging om een groep mensen van wie ieder één keer iets zou doen. Dat kun je ook stelselmatig noemen, maar dat is niet geredeneerd vanuit de intentie van de verdachte of de dader.

De heer Janssen (SP):

Nee, dat kan, maar dat sluit niet uit dat daarvoor, in een veranderende wereld, met veranderende omstandigheden en nieuwe acties, zoals nu via de digitale wereld, een oplossing gevonden zou kunnen worden. Het is maar een vraag. Was een nieuw artikel echt nodig of hadden we het op een andere manier kunnen doen?

Voorzitter. Een volgende vraag van mijn fractie is hoe de minister dit artikel in de praktijk ziet werken. De heer Dittrich verwees daar ook al naar. Steeds meer digitale informatie verdwijnt achter VPN-netwerken. Dat vraagt extra kennis en capaciteit van de kant van Justitie. Is die er? Zijn er genoeg mensen voor de extra taken die we met dit wetsvoorstel in het leven roepen? Of moeten wij, of zij, iets anders dan minder of helemaal niet meer gaan doen? Want dat is natuurlijk vaak het probleem. We brengen steeds meer taken over en er moet inderdaad iets gebeuren, maar vervolgens is de vraag wel of ze dat kunnen doen. Vervolgens komt de druk dat je er wel iets mee moet en dan wordt besloten: dan doen we dat andere maar even niet. Dat willen we dus ook niet. Het slechtste signaal zou volgens mijn fractie zijn — ik vraag of de minister die mening deelt — dat de praktijk straks uitwijst dat er wel een nieuw strafbaar feit in het leven is geroepen, maar dat er geen capaciteit is om daar ook echt iets mee te doen en tot vervolging te komen. Dat zou toch wel een heel slecht signaal zijn. Graag een reactie van de minister op dit punt.

Voorzitter, ik ga afronden. De normvervaging die onze samenleving ook digitaal in steeds sterkere mate tot in de ziel raakt, mag niet van kwaad tot erger gaan en moet op enig moment worden geremd en gestopt. Dit mogen wij als samenleving niet accepteren. Natuurlijk begint dat bij ieder zelf en is het strafrecht het laatste redmiddel. Natuurlijk mag je boos en teleurgesteld zijn, maar van andere mensen blijf je af. Die bedreig of intimideer je niet, niet fysiek, maar ook niet digitaal. Anoniem digitaal mensen angst aanjagen is absoluut niet stoer. Het is het toppunt van lafheid. We moeten er alles aan doen om dat met elkaar te stoppen, want zo erg is het wél. Het was niet alleen een telefoonnummer en je kon wél weten wat anderen ermee zouden gaan doen. Niet iedereen weet waar die agent woont. Je bent wél verantwoordelijk voor wat anderen gaan doen. Niemand hoeft tegen intimidatie te kunnen. Ook digitaal kun je mensen verwonden.

Voorzitter. Ik kijk uit naar de beantwoording door de minister van de door mijn fractie gestelde vragen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Janssen. Dan is het woord nu aan meneer Van den Berg namens de VVD-fractie.