Plenair Recourt bij voortzetting behandeling Eerste tranche Wijziging Wet publieke gezondheid



Verslag van de vergadering van 15 mei 2023 (2022/2023 nr. 30)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 21.40 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Recourt i (PvdA):

Dank, voorzitter. Collega Krijnen, van GroenLinks, heeft al het een en ander gezegd over met name de publiekegezondheidsaspecten. Ik zal me iets meer concentreren op de juridische kant. De uitbraak van corona leerde ons dat we niet klaar waren voor de bescherming tegen een pandemie. Klaar zijn we nooit, maar met deze wet zijn we hopelijk wel beter voorbereid, want de nieuwe pandemie komt er. De kans op een zoönose is met een enorme dier-mens-dichtheid in bijvoorbeeld Nederland alleen maar toegenomen. Deskundigen maken zich nu het meeste zorgen over de vogelgriep, maar het kan evengoed iets anders zijn. Alleen dit gevaar is vanuit het voorzorgsbeginsel al een reden om het massaal, op industriële wijze houden van dieren tegen te gaan.

Deze wet, die de eerste aanpassing van de Wet publieke gezondheidszorg is, regelt iets anders, namelijk de voorwaarden waaronder de overheid ingrijpende maatregelen mag opleggen aan alle in Nederland aanwezige personen op het moment dat er een levensbedreigende pandemie dreigt. Dit is verstrekkend, zo hebben we allemaal de afgelopen jaren ervaren. Het gaat over massale vrijheidsbeperkingen, met potentieel grote gevolgen voor individuele burgers.

Dat deze wet is gemaakt, is een goede zaak. Je hoort je voor te bereiden op een gevaar waarvan je weet dat het zich op een onbekend moment gaat realiseren. Je hoort als overheid de meest kwetsbaren te beschermen. En je hoort vrijheidsbeperkende maatregelen te regelen in een wet in formele zin. We hebben als Eerste Kamer meermalen indringend verzocht om een dergelijke wet. Ik zeg er maar bij dat we ook om spoed hebben verzocht. We hebben zelfs, volgens mij unaniem, kritiek gehad dat het allemaal veel te lang duurde.

De vraag die vandaag voorligt, is of deze wet voldoende voorwaarden en waarborgen kent om te garanderen dat vrijheidsbeperkende maatregelen alleen worden opgelegd in uiterste noodzaak, dus zo licht als mogelijk en zo kort als mogelijk. Daarvoor is het weer noodzakelijk dat er voldoende democratische controle is geregeld, zowel vooraf als achteraf, op de maatregelen die dan, als de nood aan de man is, door de regering worden voorgesteld. Grondrechten van de een kunnen worden ingeperkt om een groter belang te beschermen, in dit geval de gezondheid en zelfs het leven van anderen. En ook de wetten die dit regelen, gelden voor iedereen, zeg ik tegen de mensen die ons een mail hebben gestuurd waarin ze schrijven dat deze wet niet voor hen geldt. Zo werkt onze democratische rechtsstaat. De overheid heeft als taak individuele vrijheden van burgers te beschermen, ook tegen de overheid zelf. Daartegenover staat dat individuele vrijheden niet onbeperkt zijn. Zij kunnen botsen met vrijheden en zwaarwegende belangen van anderen. Het is dan aan de overheid om een eerlijke, democratisch gelegitimeerde voorrangsregeling te maken, waarbij je tijdelijk vrijheid moet inleveren ten gunste van een ander. Af en toe gaat "wij" voor "ik", en dat is een goede zaak.

De heer Van Hattem i (PVV):

Ik ben het er niet helemaal mee eens dat het altijd een goede zaak is om vrijheid in te leveren voor een ander, zeker niet als het niet effectief is. Maar daar gaat mijn vraag niet over. Ik wil toch voor de Handelingen, en ook voor de buitenwereld, even rechtzetten dat er zeker geen sprake was van een unaniem verzoek in deze Kamer om deze wet met spoed te behandelen. Wij hebben de situatie gehad dat wij hier de tijdelijke coronawetten hadden en toen is gezegd dat we van die wetten af moesten. Ik heb op dat moment ook al gezegd: maar we moeten dat niet gaan doen door die te vervangen door een permanente wet waar we voor altijd aan vastzitten. Voor de Handelingen wil ik opgemerkte hebben dat er zeker niet unaniem, in ieder geval niet vanuit de PVV-fractie, op aangedrongen is om met spoed met deze permanente coronawet te komen.

De heer Recourt (PvdA):

Meneer Van Hattem, daarvoor dan mijn excuses. U weet beter wat u heeft gezegd dan ik. Ik kan mij herinneren dat wij in grote meerderheid hebben gezegd, niet dat we met spoed deze wet moesten behandelen, maar wel dat er voortgang moet worden gemaakt met een permanente wet die goed regelt wat we nu in een minder goede tijdelijke coronawet, ik moet eerlijk zeggen "mokkend", hebben toegestaan.

De heer Van Hattem (PVV):

En ook van dat punt hebben wij nooit gezegd: dat moet in een permante wet gaan landen. Wij hebben altijd gezegd: schaf die tijdelijke wet af op het moment dat die niet meer nodig en absoluut niet meer effectief is. Wij hebben nooit gezegd: doe dat in een permanente wet. Die unanimiteit ontbrak in deze Kamer.

De heer Recourt (PvdA):

Ik was geëindigd met: je moet dus soms tijdelijk vrijheden inleveren ten gunste van een ander. Af en toe gaat "wij" voor "ik", zei ik. Dat is een goede zaak, maar uiteraard alleen als dat noodzakelijk is en als de balans in de wet is gevonden. Die balans is complex. Want hoe weeg je het belang van de fysieke gezondheid van ouderen tegenover de mentale schade die kinderen ondervinden van een lockdown?

Over die balans nu meer. Artikel 58b van de wet beperkt doel, noodzaak, geschiktheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Bevoegdheden worden alleen ingezet als er sprake is van bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of een directe dreiging daarvan voor zover — ik citeer de wet: "a. de bedreiging van de volksgezondheid dusdanig ernstig is dat afwending van die dreiging noodzakelijk is; b. de toepassing van die bevoegdheid gezien de aard van de infectieziekte daadwerkelijk geschikt is voor afwending van die dreiging;" — over het woord "daadwerkelijk" meer — "c. de gevolgen voor de vrije uitoefening van grondrechten en het maatschappelijk welzijn, waaronder ten minste sociale, financieel-economische, maatschappelijke en andere gezondheidsbelangen zo beperkt mogelijk zijn en tevens in redelijke verhouding staan tot de gevolgen die zouden intreden indien die bevoegdheden niet worden toegepast; d. geen alternatieven beschikbaar zijn waarmee het zelfde doel kan worden bereikt en die minder ingrijpend zouden zijn voor de vrije uitoefening van grondrechten en het maatschappelijk welzijn."

Dit is het sleutelartikel van de wet die voorligt. Artikel 58c, lid 5, regelt vervolgens een maximale beperking in tijd. In abstractie klinkt dit goed. Het gevaar zit natuurlijk in de toepassing, dus in de praktische invulling van deze termen. Daarom een aantal vragen op dit punt.

Allereerst de voorgenomen inreisbeperkingen voor mensen uit China, begin januari of december. Anderen begonnen hier ook al over. Dat zou volgens deze minister het liefst moeten gebeuren op grond van deze wet. Zou de wet hebben voldaan aan alle vier de voornoemde voorwaarden? Was er sprake van een ernstige bedreiging van de volksgezondheid? Was het inreisverbod een effectief middel voor de afwending van de dreiging? Wat was de belangenafweging? Stonden er minder verstrekkende alternatieven open?

Voorzitter. Deze wet is bedoeld om in te zetten bij een zeer serieus probleem dat bedreigend is voor de volksgezondheid. Ondanks de directe parlementaire betrokkenheid voorafgaand aan het moment dat maatregelen geëffectueerd gaan worden, vergroot het vertrouwen dat deze wet alleen maar met terughoudendheid door de regering wordt ingezet niet als zou blijken dat de criteria al voor inwerkingtreding van deze wet te ruim worden geïnterpreteerd.

Vervolgens moet toepassing van de maatregel daadwerkelijk geschikt zijn voor afwending van de dreiging, voorwaarde b. Het woord "daadwerkelijk" is per amendement toegevoegd. We hebben het hier al eerder over gehad. Het grote probleem is dat de in deze wet opgenomen maatregelen vooralsnog niet onafhankelijk van elkaar op werkzaamheid kunnen worden getoetst. Kunnen ze wel goed worden getoetst in samenhang? Over het antwoord op deze vraag bestaat onenigheid, want op basis van welke criteria wordt vastgesteld of mondkapjes daadwerkelijk geschikt zijn en voor welke ziekte, voor welke pandemie ze geschikt zijn? Is het modelmatig monitoren door het RIVM een geschikte methode? Zijn vergelijkingen mogelijk tussen landen met en zonder maatregelenpakketten? Wat was het effect van de verschillende maatregelenpakketten op het bijna heilige reproductiegetal? Wat is volgens de minister de betekenis van het woord "daadwerkelijk"? Moet dit volgens de toelichting bij het amendement toch niet zo worden gezien dat er een zekere bewijslast rust op de regering bij het inzetten van de maatregel? Betekent dit niet dat ook met inwerkingtreding van deze wet de in de wet opgenomen maatregelen niet mogen worden ingezet zonder een voor van het parlement en later een houdbare onderbouwing voor de rechter over de te verwachten effectiviteit?

Voorzitter. Naar het oordeel van mijn fractie is die onderbouwing nodig. Waarom hebben we niet nu al meer studies naar effectiviteit? Heeft dit geen hoge urgentie gekregen? Hoe hebben andere EU-landen dit aangepakt? Moeten we het wiel opnieuw uitvinden wat betreft effectiviteit of zijn er in de ons omringende landen andere effectieve maatregelen in de gereedschapskist?

De effecten hebben ook een keerzijde. Welke schade brengt een maatregel toe? Ik heb me tijdens de schoolsluiting en de lockdown zorgen gemaakt over de effecten op jongeren. Uit Duits onderzoek blijkt dat het aantal suïcidepogingen onder jongeren is verzesvoudigd bij vergelijkbare maatregelen in Duitsland. Is voldoende onderzoek gedaan naar deze kant van de medaille? Is er nu voldoende tegenmacht georganiseerd die ook de niet-medische belangen behartigt? Gelukkig is het als criterium opgenomen in de wet, maar bijvoorbeeld het MIT zelf is niet opgenomen in de wet. Daar is ook al eerder over gesproken. Het is wel een hoopvolle ontwikkeling op dit gebied. Met één MIT-rapport is nog niet te zeggen of het MIT voldoende voorziet in de behoefte die is geconstateerd.

Hoe voorkom je dat het maatschappelijk middenveld met elkaar concurreert om die schaarse ruimte als die bij toekomstige pandemieën weer opkomt? Moeten de scholen open of de sportvelden? Zijn de checks-and-balances nu wel op hun plaats, ook buiten het kader van deze wet? Waarom zijn ze niet opgenomen in de wet? Komt dit wellicht nog? Ik vraag de minister hierop te reflecteren.

De laatste vraag over de effectiviteit van de maatregelen gaat vervolgens over kritiek uit andere hoek. Die kritiek stelt dat er te weinig maatregelen zijn opgenomen om een zware pandemie te bestrijden: geen coronatoegangsbewijs, geen schoolsluiting, geen avondklok. Kan de minister ook hier zijn licht over laten schijnen? Gaan we nog meer verwachten in de komende tranches? Welke onderbouwing van de effectiviteit mogen wij dan hierbij verwachten? De positieve kant is: wat doet de maatregel? De negatieve kant is: welke negatieve effecten heeft het?

In dit verband heb ik ook een vraag over het staatsnoodrecht en artikel 85d. Hoe verhouden die zich tot elkaar? Ik houd het kort op dit punt, want we gaan het er later over hebben, in latere tranches. 85d? Ik zeg het verkeerd. Volgens mij is het 38. Ik begrijp het volgende van de minister. Er is nu voor gekozen om een noodmogelijkheid open te houden, omdat die zware maatregelen er niet zijn. Die noodmogelijkheid gaat verdwijnen met het staatsnoodrecht. Hoe verhoudt dit zich tot elkaar?

Sowieso is de vraag — want ook deze wet is een vorm van noodrecht — hoe deze wet zich verhoudt tot toekomstige aanpassingen. In die zin kan ik het niet anders zien dan dat dit werk in uitvoering is; de wet is nog lang niet klaar.

Verder wil ik in het kader van de effectiviteit van de maatregelen nog opmerken dat dit een slapende wet moet worden, maar dat die wat mij betreft wel levend moet blijven. Daar bedoel ik mee dat het onderzoek blijft doorgaan. Als door meer wetenschappelijk onderzoek meer bekend wordt over de effectiviteit van maatregelen — daar ga ik van uit — dan zou dat ook gevolgen moeten hebben voor deze wet. Ik kom daar mogelijk met een motie op terug, maar nu al vraag ik de minister of hij kan toezeggen dat op z'n minst iedere drie jaar wordt bekeken: wat is de effectiviteit van de maatregelen bij de huidige stand van de wetenschap? Een evaluatie van een slapende wet is heel moeilijk, maar een evaluatie van de onderliggende waarden die aan die wet ten grondslag liggen, is wel mogelijk.

Voorzitter. Mijn fractie is te spreken over de getrapte bevoegdheid die in de wet zit: burgemeester, voorzitter veiligheidsregio, minister. Een eerdere zorg was de democratische legitimatie van de voorzitter van de veiligheidsregio. In de wet is gelukkig een bepaling opgenomen waarin deze functionaris verplicht wordt vragen van gemeenteraden te beantwoorden. Dit blijft echter een dunne democratische legitimatie. Op welke wijze kan de voorzitter van de veiligheidsregio door andere dan de eigen gemeenten ter verantwoording worden geroepen? Is deze functionaris bijvoorbeeld verplicht om voor de gemeenteraad te verschijnen? En zo ja, wat is het gevolg van een negatief oordeel van die gemeenteraad?

Voorzitter. Mijn fractie kan na amendering leven met de democratische controle op landelijk niveau. De Eerste Kamer is deze keer, zij het zuinig, belegd met zeggenschap over gedelegeerde wetgeving. Anderen zeggen dat de Eerste Kamer niet betrokken is bij de wetgeving, maar dat is natuurlijk niet waar; het gaat hier om gedelegeerde wetgeving. Met voor- en nahangen kun je daar parlementaire betrokkenheid bij organiseren. Dat is hier ook gebeurd, maar nogmaals: enigszins zuinig wat betreft de Eerste Kamer; dat wel. Dat er een onderscheid is tussen Eerste Kamer en Tweede Kamer, vind ik echter gerechtvaardigd, gezien ieders rol, met name als het om spoed gaat.

Ten aanzien van de BES-eilanden het volgende. De situatie daar is wezenlijk anders dan in Europees Nederland. De gezaghebber krijgt hier een belangrijke rol, maar op welke wijze wordt de eilandsraad betrokken bij de besluitvorming, zowel vooraf als achteraf?

Voorzitter. Ik ben bij de laatste individuele kleine onderwerpjes — en dat is maar goed ook, zie ik aan de tijd. Daarom nog de volgende vragen.

Ten aanzien van de individuele rechtsbescherming het volgende. Ik begrijp dat de maatregelen die een belanghebbende raken, openstaan voor bezwaar en beroep ingevolgde de Awb. Ik neem aan dat dus ook een voorlopige voorziening kan worden gevraagd bij spoed.

Hoe zit het bij het sluiten van bijvoorbeeld een publieke plaats? Is dan het belanghebbendenbegrip leidend voor de vraag of bestuursrechtelijke rechtsbescherming kan worden ingeroepen?

Voorzitter. Ik rond af. Een pandemie zal ons altijd voor onvoorziene vragen stellen en oplossingen vragen op grond van te weinig kennis. Dat is de essentie. Wij hebben echter leergeld betaald. Wat we kunnen voorbereiden, moeten we voorbereiden. Deze wet is daar een voorbeeld van, gebaseerd op corona en hopelijk enigszins passend voor onbekende pandemieën. Ik mis echter nog elementen om daadwerkelijk maatregelen te kunnen invoeren. Immers, de proportionaliteitsvraag kan niet worden beantwoord zonder ook iets te zeggen over de effectiviteit en over de positieve, maar ook de negatieve effecten. Welke maatschappelijke nevenschade heeft een maatregel? Met name daarvoor verwacht mijn fractie goede antwoorden van de minister. Maar ik heb meer vragen gesteld.

De conclusie is dat de wet niet af is, omdat dit ook niet is bedoeld. Het moet een slapende wet worden, maar vooralsnog is van slapen geen sprake; totdat de wet af is, is alertheid geboden. Ik verwacht in de volgende tranches mogelijk reparaties, waar we nu concluderen dat de wet nog niet op orde is.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Recourt. De heer Dessing heeft een vraag voor u.

De heer Dessing i (FVD):

Nog even op de valreep. Ik hoor de heer Recourt zeggen dat de wet nog niet af is, dat er nog allerlei dingen over te zeggen zijn en dat er eigenlijk nog een hoop moet gebeuren. Het is werk in uitvoering, het is nog een slapende wet, het is nog niet allemaal duidelijk. Waarom dan op dit moment de behandeling van deze wet met stoom en kokend water doorzetten en die niet uitstellen totdat de wet af is?

De heer Recourt (PvdA):

We behandelen de wet niet met stoom en kokend water. De wet is in december naar de Kamer gekomen en het is nu half mei. We hebben deskundigen gehoord en we hebben vragen gesteld. We hebben er langer over gedaan dan over een gemiddelde wet, zeg ik uit mijn hoofd, maar ik heb het niet uitgerekend. Voor een gemiddelde wet hebben we niet zo veel rondes nodig. Verder heeft het kabinet ervoor gekozen om het in drie tranches te doen. Die keuze kan ik enigszins ook wel bedenken, want een heel pakket in één keer had anders nog jaren geduurd. Het kabinet zegt dat we dan een periode hebben waarin we niet goed voorbereid zijn. Ik snap die redenering. Ik snap dat je die eerste stap wilt zetten om die voorbereiding op orde te krijgen. Mocht er in het geval van uw scenario in september een pandemie uitbreken en de wet wordt aangenomen, dan hebben we nu in ieder geval een betere juridisch geborgde wet waar het parlement bij betrokken is, dan wanneer we weer zouden moeten terugvallen op noodrecht en mogelijke tijdelijke wetten.

De heer Dessing (FVD):

Dan heb ik toch nog een vervolgvraag. Ik moet eventjes goed denken hoe ik die moet formuleren. De heer Recourt zegt: we zijn al zo lang bezig met de voorbereiding. Maar een voorbereiding is toch pas af als die af is? Het maakt toch niet uit hoelang die voorbereiding is? Ondanks het feit dat we toewerken naar een eerste tranche en die eerste tranche nog niet af is — of die hele wet met al die tranches nog niet af is — maakt de voorbereiding toch niet uit, zeker als het gaat om een dusdanig ingrijpende wetswijziging als deze? Hoe kijkt de heer Recourt daartegenaan?

De heer Recourt (PvdA):

De suggestie die wordt gewekt, is dat alle maatregelen die in deze wet zijn opgenomen bij een pandemie in één keer worden ingezet en dat het parlement daar geen controle meer over heeft. Het tegenovergestelde is waar. Er wordt een mandje gecreëerd, waar overigens de meest controversiële maatregelen uit zijn gelaten, en pas op het moment dat die maatregelen moeten worden ingezet — het liefst nooit, maar ik vermoed dat het er ooit weer een keer van komt — ga je kijken of ze voor de dreiging die op dat moment aan de orde is, effectief zijn of niet. Voor een mondkapje kan dat bijvoorbeeld weer heel anders liggen dan nu bij corona. De effectiviteit moet je dus wel zo goed mogelijk onderbouwen, maar het parlement gaat er pas iets over vinden op het moment dat die maatregelen ook daadwerkelijk aan de orde zijn in de vorm van die drietrapsraket.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Dessing.

De heer Dessing (FVD):

Heel kort. Maar als het parlement daar nog wat van moet vinden, en we hebben die eerste tranche goedgekeurd, dan kunnen we daar niet zo veel meer van vinden.

De heer Recourt (PvdA):

Jawel. Bij de eerste tranche hebben we het alleen maar over de vraag: wat zit er in dat mandje? De vraag wanneer we het gaan inzetten, is nu niet aan de orde. Daarom is het ook een slapende wet. En daarom is het ook een onderdeel van het noodrecht. Het ligt daar voor het moment dat de nood aan de man is. Dan kan de minister uit dat mandje tappen. Maar we kijken wel — en de minister overigens ook — of het op dat moment een te verwachten effectief middel is voor de dreiging die er is. Ik zei eerder in een interruptiedebatje met de heer Nicolaï al dat je het bij een enorm dodelijke ziekte een maatregel met een minder te verwachten effectiviteit toch inzet om de ergste schade te voorkomen. Bij een iets minder ernstige variant wil je die effectiviteit hoger hebben. Maar dat is een afweging die we op dat moment moeten maken, omdat we dat nu nog niet kunnen.

De heer Van Hattem (PVV):

Ik verbaas me een klein beetje over het mandje waar de heer Recourt van de PvdA op dit moment uit tapt. Hij zegt op het ene moment dat het een gebrekkige wet is op het punt van de beoordeling van de proportionaliteit. Dat is iets zeer essentieels. Tegelijkertijd zegt hij dat we die wet toch moeten invoeren en dat er maar een beperkt aantal bevoegdheden in zitten. Maar er zit ook een noodbevoegdheid in waarmee heel veel maatregelen — op dit moment een nog onbekend aantal maatregelen — kunnen worden ingevoerd, behalve een coronatoegangsbewijs dat er via een amendement specifiek uit is gelaten. Hoe kan de heer Recourt zeggen dat we deze wet toch moeten doorzetten, ondanks die beperking op proportionaliteit?

De heer Recourt (PvdA):

We kunnen de proportionaliteit van de maatregel op het moment dat die maatregel daadwerkelijk opgelegd zou moeten worden, nu niet vaststellen. We weten nu namelijk niet om welke dreiging, om welke ziekte of om wat dan ook het gaat. Dat is echt iets voor het moment dat dat aan de orde is. Dat is niet nu. In zekere zin is het inderdaad een risico dat er een nooddeur in is gemaakt. Ik snap wel dat die erin zit. Ik vind alleen dat die eigenlijk meer past in het staatsnoodrecht en dat je die niet in deze wet moet hebben. Maar daarover zijn meerdere vragen gesteld.

De heer Van Hattem (PVV):

De heer Recourt had het daarstraks toch echt over het gebrek aan beoordelingsmogelijkheden van de proportionaliteit. De proportionaliteit wordt uiteraard bepaald op het moment waarop een maatregel wordt ingezet. Maar als de heer Recourt vaststelt, wat ik met hem eens ben, dat de beoordelingsmogelijkheden van de proportionaliteit gebrekkig zijn in deze wet, dan kun je zo'n wet op dit moment toch niet met je hand op je hart in laten gaan, wetende dat de proportionaliteitsbeoordeling gewoon onvoldoende uitgekristalliseerd is?

De heer Recourt (PvdA):

Ik blijf het herhalen. Bijvoorbeeld het mondkapje staat erin. Ik heb er vragen over of het mondkapje, als je terugkijkt in de tijd, wel effectief is geweest. Deze behandeling is geen evaluatie. Dat gaan we nog allemaal doen. Er komt een parlementaire enquête enzovoort. Dat is een andere vraag.

Als je vooruitkijkt, kan ik niet zeggen dat bij een onbekende dreiging een mondkapje altijd een niet-effectieve maatregel is. Ik verwacht wel dat het goed onderbouwd is als het wordt ingezet.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Hattem.

De heer Van Hattem (PVV):

Tot slot, voorzitter. Dat is nou net het punt: die goede onderbouwing. Om het goed te kunnen beoordelen op proportionaliteit moet er gewoon een helder verhaal bij zitten, of het nou gaat om een mondkapje, om een schoolsluiting of om welke maatregel dan ook. Ik hoorde de heer Recourt net zeggen: dat is gebrekkig. Eigenlijk kom ik dus weer bij dezelfde vraag uit. Als het los van de maatregel an sich ... Hij reduceerde het net namelijk toch weer tot een specifieke maatregel. Hoe kunnen we tot een beoordelingsschema komen om dit in ieder geval op een proportionele wijze te kunnen afwegen, ongeacht om welke maatregel het gaat? Heeft hij daar een beeld bij?

De heer Recourt (PvdA):

Mijn beeld van deze wet is dat het weliswaar een slapende, maar een levende wet is. Het is geen dode wet. In die zin moet je voortdurend actualiseren wat de stand van de wetenschap is wat betreft die individuele maatregel. Op het moment dat je zegt "er is echt brede consensus dat een mondkapje nooit kan werken", dan moet die maatregel uit dat mandje. Aan de andere kant kunnen er weer nieuwe maatregelen zijn ontwikkeld, waarover brede consensus is dat die wel zouden kunnen werken bij een pandemie. Die moeten dan in dat mandje komen. Daarom pleit ik voor ... Dit is dus een dynamisch geheel. Normaal gesproken zou je zeggen: zet die maatregelen niet in de wet maar in lagere regelgeving, zodat je die makkelijk kan vervangen. Maar gezien de ingrijpendheid vind ik het in dit geval terecht dat je die maatregelen op het niveau van de wet regelt, zodat je altijd maximale parlementaire betrokkenheid houdt, en krijgt, wat betreft de hoeveelheid maatregelen in dat mandje.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Van Hattem namens de PVV.