Plenair Van Dijk bij behandeling Verhoging wettelijk strafmaximum doodslag



Verslag van de vergadering van 14 februari 2023 (2022/2023 nr. 19)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.07 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Dijk (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Het zesde gebod is een van de korte geboden uit de bekende tien geboden zoals we die in de Bijbel vinden: u zult niet doodslaan. Het leven is heilig en beschermwaardig. God heeft ieder mens geschapen, en wie zich vergrijpt aan het menselijk leven, vergrijpt zich daarmee ook aan de Schepper van dit leven. Binnen het christelijk geloof wordt daarom een hele hoge waarde toegekend aan de bescherming van het menselijk leven. Dat geldt voor ieder mens, van welke komaf, kleur of leeftijd dan ook.

De heer Recourt i (PvdA):

Dan toch nog maar de inkopper. Volgens mij staat in het beginselprogramma van de SGP nog dat de doodstraf wenselijk is.

De heer Van Dijk (SGP):

Dat klopt, ja.

De heer Recourt (PvdA):

Ik kan dat op geen enkele manier rijmen met uw openingszin.

De heer Van Dijk (SGP):

Terwijl dit zo ontzettend eenvoudig is, dus ik ga er heel graag op in. Wat ik net beklemtoon, is dat het christelijk geloof een buitengewoon hoge waarde toekent aan het leven. Tegenover die hoge waarde van het leven staat logischerwijze ook dat wie zich vergrijpt aan het leven eventueel ook de hoogste straf tegemoet moet kunnen zien. Dat betekent inderdaad in het ultieme geval — daarbij kunnen we denken aan een terroristische aanslag bijvoorbeeld — dat zo'n persoon het recht om te leven verliest, en de overheid het recht heeft om die doodstraf op te leggen. Die hoge waarde van het leven spoort juist met die hele hoge straf, dat is de logica hierachter.

De heer Recourt (PvdA):

Ter bescherming van het leven neem je het leven. Het leven dat door God is gegeven, niet door de mens, wordt toch door de mens genomen. Maar goed. Ik weet dat dit in de theologie zo is, maar ik vind het als niet-religieus persoon echt heel moeilijk te volgen.

De heer Van Dijk (SGP):

Ik kan het geloof ik moeilijk duidelijker uitleggen dan dat. De logica is dat als je het leven een hele hoge betekenis toekent, daar een hele hoge straf tegenover moet staan. Dat vinden heel veel mensen. Het kan over levenslang gaan of iets dergelijks, dat lijkt mij logisch. Inderdaad, ik begon niet voor niets met de Bijbel, die zich uitspreekt over het leven, en het is ook de Bijbel die de overheid toestaat om op het leven van een misdadiger die zich heeft vergrepen aan het leven de ultieme straf te zetten. Dank voor uw vraag. Er is natuurlijk heel veel meer over te zeggen, maar ik laat het hierbij. Vaak wordt mij de vraag gesteld waarom ik zo erg tegen abortus en dat soort zaken ben. Omgekeerd kan ik dus heel erg moeilijk begrijpen dat partijen die zich progressief noemen, er geen moeite mee hebben dat onschuldige kinderen in de moederschoot worden gedood, terwijl ze er wel pontificaal voor gaan liggen als het gaat over de veroordeling van een Saddam Hoessein, want dat leven is heilig. Ik wil er geen jij-bak van maken, maar in dit spanningsveld bewegen we. Ja?

Ik ga verder. Juist omdat het leven zo'n grote waarde kent, is het logisch dat degene die zich vergrijpt aan dit menselijk leven, moet kunnen rekenen op een zeer zware straf. De overheid heeft hier een expliciete verantwoordelijkheid. De strafmaat moet in verhouding staan tot de ernst van het opzettelijk doden van een ander mens. Bij een bewust en opzettelijk vergrijp tegen het leven, is een hoge straf gerechtvaardigd als vergelding voor een gruwelijke daad en tot bescherming van de samenleving.

Voorzitter. Voorgaande overwegingen bepalen de wijze waarop de SGP kijkt naar het voorliggend wetsvoorstel, dat een verhoging van het strafmaximum mogelijk maakt ingeval van doodslag. Het wetsvoorstel heeft een uitvoerige behandeling in de Tweede Kamer en ook een substantiële schriftelijke behandeling in de Eerste Kamer gehad. Veel vragen en overwegingen zijn toegelicht, waarvoor dank aan de minister. Ik wil nu nog de vinger leggen bij enkele punten.

Een van de doelen van het strafrecht is generieke en speciale preventie. Tegelijkertijd wordt stevig ingezet op resocialisatie van daders die nog in detentie zitten. Ergens zit hier natuurlijk een spanning tussen. Er moet een afschrikkende werking uitgaan van het strafrecht — dat is een vorm van preventie — en tegelijk is het langer opsluiten van zware criminelen ook een vorm van preventie. Zolang iemand in de gevangenis zit, kan die niet opnieuw in de fout gaan. Ondertussen wordt ook de maatschappij beschermd. Harder bestraffen van doodslag past bij de maatschappelijke impact van deze vreselijke daad. Hoe ziet de minister daarin de verhouding tussen preventie en bescherming van de samenleving enerzijds en de grotere nadruk op resocialisatie anderzijds? Is het niet ook eerlijk om te zeggen dat sommige doodslagers eigenlijk niet meer vrij zouden mogen komen? Is het een overweging — past dit in de denklijn van de minister? — om ook bij doodslag een mogelijkheid tot levenslang te verkennen? Het is in deze Kamer al een paar keer gewisseld en ook in de behandeling van de Tweede Kamer en in de schriftelijke behandeling: tussen doodslag en moord zit het verschil van voorbedachte rade, wat in de praktijk lang niet altijd te bewijzen valt, terwijl de gruwelijkheid en de gevolgen van de daad niet of nauwelijks verschillen. Hoe kijkt de minister hiertegen aan?

Voorzitter. Het is aannemelijk dat de verhoging van het strafmaximum ook zal leiden tot een gemiddelde verzwaring van de strafeis door het OM en de strafoplegging door de rechter. Op termijn betekent dit een grotere druk op de capaciteit van de Dienst Justitiële Inrichtingen. In antwoord op onze vraag hierover stelt de minister dat drie jaar na inwerkingtreding van de wetswijziging in kaart zal worden gebracht wat de precieze gevolgen ervan zijn. In hoeverre zijn die al na drie jaar duidelijk? Is het niet zinvoller om een dergelijke evaluatie later nog eens te herhalen, zeg over tien jaar? Ik zag dat tijdens de behandeling in de Tweede Kamer hierop ook al is gewezen. In antwoord daarop gaf de minister aan dat zij de verwachting heeft dat er na drie jaar wel voldoende informatie zal zijn. Kan zij nader toelichten waarom zij dat denkt?

Tot zover. Ik zie uit naar het antwoord van de minister. Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Dijk. Dan is het woord aan de heer Janssen namens de SP.