Plenair Rietkerk bij behandeling Verhoging wettelijk strafmaximum doodslag



Verslag van de vergadering van 14 februari 2023 (2022/2023 nr. 19)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.39 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Rietkerk i (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Indachtig de woorden van mevrouw Grol zal ik het dit keer kort houden.

Het wetsvoorstel dat vandaag ter behandeling ligt, vervult een wens die al lange tijd bestaat in de rechtspraktijk, overigens zowel bij het Openbaar Ministerie als in de rechtspraak. Uit jurisprudentie blijkt dat rechters het huidige strafmaximum bij zeer ernstige gevallen van doodslag als knellend kúnnen ervaren. In 2016 is, zoals we weten, het maximum van tijdelijke gevangenisstraf die voor moord wordt gehanteerd, verhoogd naar 30 jaar. Het huidige strafmaximum voor doodslag is slecht de helft daarvan, vijftien jaar. Dat strafmaximum is sinds de invoering van het Wetboek van Strafrecht in 1886 ongewijzigd gebleven. De CDA-fractie is dan ook van mening dat deze wet dient te worden vernieuwd, en dat — er is al eerder over gesproken — het strafgat tussen enerzijds het strafmaximum voor moord, en anderzijds het strafmaximum voor doodslag, dient te worden verkleind.

In opdracht van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de Erasmus Universiteit Rotterdam in 2016 een onderzoek gedaan naar een strafverhoging voor moord. In de beleidsreactie bij de presentatie van dat WODC-rapport wordt gesteld dat het wenselijk is om door middel van een verhoging van het strafmaximum voor doodslag, het met moord ontstane strafgat te verkleinen. Er is toen toegezegd om een wet voor te bereiden. De hoogte van een strafmaximum moet in verhouding staan tot de ernst en de gevolgen van een gepleegd delict. Zoals eerdere woordvoerders hebben aangegeven, kunnen de delicten moord en doodslag in de praktijk veel gelijkenissen vertonen, wat maakt dat een groot verschil van vijftien jaar tussen de delicten niet goed te verklaren is. De verruiming van het strafmaximum leidt er tevens toe dat rechters meer armslag ontvangen om de wet toe te passen en daarmee eer en recht te doen aan ernstige gevallen van doodslag waarbij de rechter een hoge straf passend acht. Tevens blijkt uit onderzoek van het WODC dat de rechter doodslag de afgelopen vijftien jaar gemiddeld zwaarder is gaan bestraffen.

Daarnaast wil onze fractie benadrukken dat deze verhoging recht doet aan de nabestaanden en de omgeving van het slachtoffer. Het misdrijf doodslag veroorzaakt onherstelbaar leed en heeft daarmee een ongelofelijke impact op de nabestaanden. Moord is doorgaans moeilijk aantoonbaar, aangezien bewezen moet worden dat het feit gepleegd is met voorbedachten rade. Ook dient sinds de uitspraak van de Hoge Raad in 2012 te worden bewezen dat iemand niet handelde in een gemoedsopwelling. Deze twee factoren zijn veelal moeilijk te bewijzen, waardoor de rechter terugvalt op doodslag — dat is de rechterlijke vrijheid, meneer Janssen — waar een lager strafmaximum op staat. Dat resulteert in ontevredenheid bij de nabestaanden. Kan de minister daarop ingaan, bevestigend of de trend aangevend? Daarbij raakt het de maatschappij als geheel en haar gevoel van veiligheid. In de maatschappij is er daarbij soms weinig begrip voor de straffen die voor doodstraf worden opgelegd.

Kortom, de CDA-fractie — dat is ook een vraag aan de minister — gaat ervan uit dat deze wetgeving niet gedreven is door één casus of door één incident. De heer Talsma heeft dat nog veel uitgebreider betoogd. Ik sluit me graag aan bij de inhoud van zijn betoog en bij zijn vraag aan de minister. Onze fractie is, gelet op het feit dat de wetgever in 1886 een verschil van vijf jaar hanteerde tussen het strafmaximum van doodslag en moord — respectievelijk vijftien en twintig jaar — van mening dat dit verschil dient te worden bijgesteld, waarbij het strafmaximum van doodslag wordt veranderd naar 25 jaar.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Rietkerk. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.