Plenair Van Hattem bij behandeling Zes wetsvoorstellen inzake verandering van de Grondwet



Verslag van de vergadering van 28 juni 2022 (2021/2022 nr. 35)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 9.08 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Hattem i (PVV):

Dank u wel, voorzitter.

Voorzitter. Bij de voorliggende tweede lezing van de grondwetswijzigingen ga ik niet alles herhalen wat in eerste lezing al uitvoering bediscussieerd is, maar er liggen nog wel een aantal pijnpunten en nieuwe ontwikkelingen die discussie behoeven.

Allereerst ten aanzien van het wetsvoorstel om een algemene bepaling aan de Grondwet toe te voegen dat Nederland een democratische rechtsstaat is. Het enige waar dit grondwetsartikel echt duidelijkheid over zal bieden, is over de vraag of het woord rechtsstaat met één s of met dubbel s moet worden gespeld. De Grondwet schrijft hier voor met dubbel s. Dus voortaan een puntje aftrek voor wie op het tentamen constitutioneel recht dit met een enkele s schrijft. Dat is dan ook het enige concrete gevolg van dit wetsvoorstel, want inhoudelijk heeft de toevoeging van deze algemene bepaling geen enkele toegevoegde waarde.

Wat veel relevanter is, is de vraag of ook in de praktijk aan de rechtsstatelijke eisen wordt voldaan door deze overheid, ofwel: is het wel zo oprecht om deze algemene bepaling als een voldongen feit op te nemen? Rechtsstatelijkheid kenmerkt zich door het legaliteitsbeginsel. Dus overheidsoptreden binnen de grenzen van het recht en met de wettelijke grondslag, machtsverdeling, dus met de scheiding der machten, het waarborgen van grondrechten en rechterlijke controle. Al deze onderdelen zijn bij onze overheid niet vanzelfsprekend in vertrouwde handen. Integendeel, het kabinet-Rutte hangt van de schandalen aan elkaar, treedt af omdat juist bij het toeslagenschandaal de rechtsstatelijkheid te grabbel was gegooid en gaat vervolgens vrolijk verder alsof er niks gebeurd is. Zo'n algemene bepaling is met deze polder-Machiavelli's aan het roer dan ook vooral een papieren werkelijkheid. Evenals burgemeester Aboutaleb van Rotterdam, die volgens het NRC van 15 juni jongstleden een onderzoek over de handhaving van coronaregels, waarbij sprake was van het schenden van privacyregels, bewust uit de publiciteit heeft gehouden, omdat dit slecht uitkwam rond de gemeenteraadsverkiezingen.

Dat de grenzen van de wet worden opgezocht en overschreden zien we ook bij de ruttedoctrine. Het laten verdwijnen van sms'jes is bon ton voor dit kabinet-Rutte. Kan de minister dan ook aangeven hoe deze algemene bepaling zich moet verhouden tot dit antirechtsstatelijke gedrag van de overheid en van dit kabinet in het bijzonder? Wat is deze grondwetsbepaling überhaupt waard als het kabinet ondertussen maling heeft aan andere grondwetsartikelen?

De heer Kox i (SP):

Veel van wat collega Van Hattem opsomt weten we. Dat zijn grote mankementen in onze rechtsstaat. Maar ik begrijp niet waarom dat een argument zou moeten zijn om dan niet in onze Grondwet op te nemen dat Nederland een democratische rechtsstaat is. U noemt dat. Collega Van Hattem zegt: waarom moeten we voldongen feiten opnemen? Hij geeft juist aan dat het geen voldongen feit is dat zelfs zo'n keurig aangeharkt land als Nederland ernstige inbreuk kan maken op de rechtsstaat en op de democratische rechtsstaat. Dus het verband tussen wat hij constateert aan falen en zijn opmerking "dat hoef je dus daarom niet op te nemen" is eigenlijk raar, want dan zou je kunnen zeggen: alles wat in de Grondwet staat is gegeven. Alles moet beschermd worden. Alles moet bewaakt worden.

De voorzitter:

En uw vraag?

De heer Kox (SP):

Waarom zeggen dat de democratische rechtsstaat overbodig zou zijn, waar collega Van Hattem juist opsomt wat er allemaal mis zou zijn?

De heer Van Hattem (PVV):

Juist omdat het zo'n hypocriete borstklopperij is om het op deze manier op te nemen, door te zeggen dat Nederland een democratische rechtsstaat is terwijl uit alles wat ik zojuist opnoemde, blijkt dat er zo veel punten zijn dat wij moeten vaststellen dat dit gewoon niet het geval is. Ga er eerst maar eens hard aan werken om deze problemen op te lossen om te laten zien dat je ook een democratische rechtsstaat bent en wilt zijn, voordat je als kabinet het lef hebt om dit hier aan deze Kamer in tweede lezing voor te leggen van "wij zijn een democratische rechtsstaat". Kom dan maar eerst over de brug, laat eerst zien wat je waard bent. Op dit moment is deze aanduiding het gewoon niet waard om het op deze manier in de Grondwet op te nemen. Ga eerst maar eens aan de slag.

De heer Kox (SP):

Onze collega Van Hattem kan goed praten, maar we gaan toch één voor dieper spaaien, zoals we in Brabant zeggen. Artikel 1 zegt dat er niet gediscrimineerd mag worden. Dat is een opdracht, maar het is niet de werkelijkheid. Dat hebben we gezien in het belastingschandaal. We hebben een artikel dat zegt dat je vrijheid van meningsuiting hebt. Dat wordt bij tijd en wijle geschonden. Daarom hebben wij dat juist in een bepaling in de Grondwet opgenomen, niet omdat het een beschrijving van de werkelijkheid is maar omdat het verplichtingen zijn van de Staat ten opzichte van zijn burgers.

De heer Van Hattem (PVV):

Maar dat zijn grondwetsartikelen. Die beogen ook echt om met wetgeving zaken in gang te zetten. Nu wordt het als een algemene bepaling opgenomen, als een soort van stand van zaken van "dit is wat we zijn". Dat maakt het anders. Dat maakt het anders dan, zeg maar, de volwaardige grondwetsartikelen. Dat maakt dit tot een hypocriete bepaling die als je het op deze manier wilt doen, eigenlijk gewoon een show voor de bühne is. En aan die show gaan we niet meewerken.

De voorzitter:

Meneer Kox, voor de laatste.

De heer Kox (SP):

Dan had collega Van Hattem dus ingestemd als het niet een preambule was, als het niet een algemene bepaling was, maar als het artikel 1 van de Grondwet was geweest. Dan was het geen probleem geweest. Ik ben blij dat we het daar in elk geval over eens zijn. Dan is het alleen de plek die de bepaling in de Grondwet krijgt. Maar dan zijn collega Van Hattem en ik het in ieder geval niet oneens dat het goed is om op te nemen dat dit de opdracht voor de Staat en voor de samenleving is.

De heer Van Hattem (PVV):

Nou legt de heer Kox mij woorden in de mond die ik niet gebezigd heb. Ik heb niet gezegd dat ik het dan wel eens zou zijn met de opname daarvan. Dan is het de vraag wat er dan op dat moment zou voorliggen, wat de strekking en invulling ervan is en of we het daarmee eens zouden zijn. Maar dat ligt nu niet voor. Er ligt nu een preambule voor waar we niets mee kunnen. Daarvan zeggen we: schei uit met die show en ga gewoon aan de slag om in dit land onze burgers in ieder geval fatsoenlijk te behandelen. Als we kijken hoe deze rechtsstaat functioneert, naar de ouders in het toeslagenschandaal of onze boeren die keihard aan de kant worden gezet, dan heeft dit land heel wat meer problemen op te lossen dan op dit moment zo'n totaal nietszeggende preambule hierin op te nemen.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Een vraag aan de heer Van Hattem. Vindt hij dat Nederland een democratische rechtsstaat zou moeten zijn?

De heer Van Hattem (PVV):

Absoluut.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Die inhoud vind ik van belang. Ik snap de weging wel dat het misschien niet nodig is om op te nemen. Ik heb wel een andere staatsrechtelijke vraag. De heer Van Hattem suggereerde net dat de overheid hypocriet is, nu de regering zoiets als dit nu voorstelt terwijl ze het niet waarmaakt. Heb ik dat goed begrepen?

De heer Van Hattem (PVV):

Daar komt het in hoofdlijnen op neer, ja.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Is de heer Van Hattem zich ervan bewust dat dit een voorstel is dat niet uit de koker van het kabinet komt, maar dat uit een motie van deze Kamer voortkomt? Anders gezegd, dat het parlement hiermee uiteindelijk gezegd heeft: beste overheid, beste regering, u dient een democratische rechtsstaat hier te garanderen. Het is dus een voorstel dat vanuit het parlement gekomen is, precies om de overheid erop aan te spreken.

De heer Van Hattem (PVV):

Deze Kamer maakt ook deel uit van de overheid. Zij is een van onze overheidsorganen. Deze Kamer — die komt zo meteen nog wel aan bod — is ook voor een groot deel hypocriet, maar daar kom ik zo meteen nog op terug.

De voorzitter:

De heer Ganzevoort ten vierde, dus als laatste.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ja, maar hier wordt gewoon staatsrechtelijke onzin bedreven. Het parlement maakt geen deel uit van de overheid. Het parlement is volksvertegenwoordiger en de controleur en medewetgever. Als medewetgever zitten we hier, als medegrondwetgever zelfs vandaag. Als controleur roepen we de overheid op. Als volksvertegenwoordiging heeft dit parlement gezegd: regering, dit moet een democratische rechtsstaat zijn en u bent daarvoor verantwoordelijk. Ik zou de heer Van Hattem willen vragen om zich, als hij het toch wil hebben over de dubbele s in de rechtsstaat, het staatsrecht nog iets beter eigen te maken.

De heer Van Hattem (PVV):

De heer Ganzevoort legt mij hier weer woorden in de mond. Ik heb niet gezegd dat het deel uitmaakt van de uitvoerende tak van onze overheid. Het punt is en blijft dat we op deze manier wel zo'n preambule erin kunnen zetten, maar dat verdoezelt gewoon de bak ellende waar we op dit moment mee zitten, met onze boeren die aan de kant worden gezet, met onze burgers die in een toeslagenschandaal schandalig zijn behandeld, et cetera, et cetera. Dat moet je hier niet gaan vergoelijken. Aan zulk soort whitewashing via de Grondwet gaan we gewoon niet meedoen. Hoe mooi de heer Ganzevoort het ook allemaal wil betogen en hoe belangrijk het ook is, we zijn hier bezig met het opnemen van een onzinpreambule.

De voorzitter:

U vervolgt.

De heer Van Hattem (PVV):

Voorzitter, ik ga mijn betoog vervolgen. Wat is deze grondwetbepaling überhaupt waard als het kabinet ondertussen maling heeft aan ándere grondwetsartikelen, zoals artikel 68 van de Grondwet? Kunnen Kamerleden wél volledige en juiste informatie ontvangen als zij daarom vragen? En dus geen compleet zwartgelakte pagina's, zoals bij de verslagen van de klimaattafels.

Laten we eens naar deze Eerste Kamer kijken, zoals ik al zei. Na het debacle van het niet behalen van het wettelijk verplichte quorum op maandagavond pleit een aanzienlijk deel van deze Kamer nu voor een digitaal quorum. Daarvan heeft de Raad van State echter duidelijk gesteld dat dit in strijd is met artikel 67 van de Grondwet, nu een acute noodsituatie daar niet aan de orde is.

Wat de machtsverdeling betreft, bij het Wildersproces hebben we helaas mogen meemaken dat de scheiding der machten een wassen neus blijkt te zijn, toen de uitvoerende macht, het kabinet, zich ging bemoeien met het OM als onderdeel van de rechtsprekende macht.

Andersom bemoeien rechters zich steeds meer met de wetgevende macht, door activistische uitspraken te doen en zelf invulling te geven aan politieke doelstellingen, zoals in de Urgendazaak. Of de rechter die in het programma Kijken in de Ziel verklaarde dat PVV'ers geen rechter zullen kunnen worden. Kan de minister aangeven hoe zulk rechterlijk activisme zich verhoudt tot deze algemene bepaling?

Ten aanzien van het waarborgen van grondrechten hebben we bij de coronamaatregelen kunnen zien dat het kabinet hier zéér wispelturig mee omspringt. Er wordt met een schamele onderbouwing een beroep gedaan op grondrechten uit de Grondwet om maatregelen af te dwingen en tegelijkertijd worden grondrechten disproportioneel en zonder valide onderbouwing ingeperkt.

Dit zagen we bijvoorbeeld bij de inzet van de avondklok, waar prompt de Wbbbg, de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag, van stal werd gehaald om mensen op te sluiten in hun huizen en hun fundamentele vrijheden in te perken, toepassing van uitzonderlijk staatsnoodrecht zonder een valide onderbouwing. En bij de inzet van het coronatoegangsbewijs, waar indirecte drang tot vaccinatie van uitging, werd artikel 11 van de Grondwet, de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam, erg makkelijk terzijde geschoven terwijl het ctb louter schijnveiligheid bood.

Bij het debat over de verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 op 21 februari jongstleden heb ik ook een voorbeeld gegeven van wat ik in dit kader ook nog graag nog even onder de aandacht breng. In de toen voorgestelde wijziging van de Twm ter invoering van het zogenaamde 1G-beleid beriep de minister zich ten aanzien van grondrechten en evenredigheid op het recht op gezondheidszorg uit artikel 22 van de Grondwet, evenals op internationale verdragen. Hij stelde, en ik citeer: "Er is dus een grond- en mensenrechtelijke opdracht voor het kabinet om op te treden ter bescherming van de volksgezondheid." Daar voegde de minister aan toe dat deze maatregelen noodzakelijk zijn om bepaalde mensenrechten in te perken, zoals de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, artikel 10 Grondwet en 8 EVRM, en deze beperkingen zijn volgens de minister toegestaan omdat zij noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Als enige onderbouwing van de proportionaliteit van deze inperking van grondrechten verwees de minister slechts naar het 142ste OMT-advies. Hij zei hierover, en ik citeer nogmaals: "Op basis van dit advies mag het kabinet aannemen dat de maatregelen geschikt zijn. Uit het OMT-advies volgt dus ook de noodzaak om snel geschikte maatregelen te nemen."

Kortom, er werd een breed beroep gedaan op artikel 22 Grondwet, en voor de onderbouwing van inperking van grondrechten werden niet-onderbouwde aannames afdoende geacht. Mensen dreigden door de toen ingediende kabinetsvoorstellen voor 2G-beleid op de werkvloer ernstig te worden aangetast in hun grondrechten, zoals ook artikel 20 van de Grondwet, de bestaanszekerheid, en artikel 19 Grondwet, de werkgelegenheid en vrije arbeidskeuze. Het kabinet heeft desondanks nog lang aan deze voorstellen vastgehouden. Kan de minister aangeven hoe deze omgang met grondrechten rond de coronamaatregelen zich verhoudt tot het doel van de voorliggende algemene bepaling?

De heer Nicolaï i (PvdD):

Ik ben het met de heer Van Hattem eens dat we heel goed moeten kijken, ook als Kamer, naar situaties waar grondrechten inderdaad dreigen te worden beperkt op een onjuiste manier. Maar ik hoorde de heer Van Hattem ook zeggen dat hij vindt dat er activistische rechtspraak is. Hij noemde, dacht ik, de Urgendazaak. Ik denk dat hij ook aan de PAS-uitspraak denkt. Kan de heer Van Hattem mij zeggen waar hij uit afleidt dat de rechter zich in die zaken niet op rechtsregels heeft gebaseerd? Sterker nog, als de heer Van Hattem zo voor die grondrechten is … Nu meen ik dat juist de Urgendazaak helemaal is gebaseerd op bescherming van burgers die ontleend wordt aan grondrechten. Hoe ziet de heer Van Hattem dat dan als activisme?

De heer Van Hattem (PVV):

In de Urgendazaak is door de rechter zelf invulling gegeven aan het benodigde doel dat op klimaatgebied moet worden behaald op basis van te behalen CO2-emissies. Dus dat is echt gewoon een puur activistische invulling van wat helemaal niet door de wetgever als zodanig is neergelegd. En dat is het probleem van dit soort rechterlijk activisme. Dat moet gewoon een halt worden toegeroepen. Dat heeft niks met de bescherming van grondrechten te maken. Dat is een stap te ver waar de rechter gewoon terug in z'n hok moet.

De heer Nicolaï (PvdD):

Als een rechter gaat oordelen over een in de ogen van de heer Van Hattem ten onrechte inperking van een grondrecht, moet hij ook die grondrechten invullen en daar kennelijk activistisch mee beziggaan. Hoe je het ook wendt of keert, ik kan me niet voorstellen dat de heer Van Hattem kan aantonen dat uit een van die rechterlijke uitspraken zal blijken dat de rechter zegt: ik kijk helemaal niet naar het recht; ik kijk naar mijn politieke voorkeur en daar grond ik mijn beslissing op.

De heer Van Hattem (PVV):

Dat heeft die rechter dus wel gedaan. Hij heeft gezegd: we vinden het zo belangrijk dat die klimaatdoelstellingen worden gehaald, dat dit de CO2-doelstelling moet zijn waar op basis van die Urgendazaak aan moet worden voldaan. Dus er is gewoon invulling gegeven aan iets wat niet door de wetgever is bepaald. Daarmee is de rechter gewoon z'n boekje te buiten gegaan.

De voorzitter:

Ten derden male de heer Nicolaï. Ik stel voor dat we teruggaan naar de agenda.

De heer Nicolaï (PvdD):

Heel kort. Dan raad ik de heer Van Hattem aan om die uitspraak nog eens goed te lezen, want dan zie je dat dat niet een eigen invulling is, maar dat het een invulling is die helemaal gebaseerd wordt op eerdere uitspraken van wetgevers, regelgevers, enzovoorts.

De voorzitter:

Van Hattem. Ik herhaal wat ik zei: ik stel voor dat we ons vooral laten leiden door de agenda van vandaag.

De heer Van Hattem (PVV):

Dan nog het punt van de rechterlijke controle. Hoe houdbaar is het vanuit dat oogpunt nog om Nederland een democratische rechtsstaat te noemen als een deel van je rechtsmacht uit handen is gegeven? Zo is een deel van de opsporings- en vervolgingsbevoegdheden nu belegd bij het Europees Openbaar Ministerie. Daar gaan wij dus niet meer direct over. Ik hoor graag van de minister hoe deze algemene bepaling zich verhoudt tot het Europees Openbaar Ministerie, het EOM.

Voorzitter. Er wordt in de algemene bepaling gesproken over een democratische rechtsstaat. Wat zich democratisch noemt, hoeft nog helemaal niet democratisch te zijn, leert ons bijvoorbeeld de geschiedenis van de Deutsche Demokratische Republik die met haar DDR-Verfassung ook op papier een democratische en rechtsstatelijke Grondwet kende. De Stasi liet de burgers iets heel anders ervaren.

De vraag is dan ook in welke mate het democratisch is. We zitten immers met een heel stelsel vol ongekozen functionarissen die verregaande bevoegdheden uitoefenen: burgemeesters, commissarissen van de Koning, dijkgraven, niet direct door de burgers verkozen Eerste Kamerleden en een onverkozen Europese Commissie. Daarbij worden ook steeds meer niet democratisch gekozen overlegorganen in het leven geroepen, waarbij ook de democratische controle en de transparantie ontbreken, terwijl er wel steeds meer taken en bevoegdheden bij worden neergelegd, zoals de klimaattafels, de regionale overlegtafels, asielopvang, de veiligheidsregio's en het Veiligheidsberaad. Hierover maakt columnist Syp Wynia afgelopen week de volgende opmerking op Twitter: "Paar jaar geleden had nog niemand gehoord van 25 veiligheidsregio's, waarin benoemde burgemeesters de dienst uitmaken. Ze gingen over de brandweer. Toen gingen ze over de coronamaatregelen. Nu gaan ze over de asielzoekers. Er wordt een ongecontroleerd monster over ons uitgerold."

De reactie daarop van de burgemeester van Dordrecht, Wouter Kolff, zelf vertegenwoordigd in de veiligheidsregio, was opvallend. Ik citeer: "Wat ongenuanceerd gebracht van Syp Wynia, maar het punt is terecht. Of je houdt verkiezingen op het niveau van 25 regio's (die dan over meer gaan dan veiligheid), of je gaat terug naar waar ze voor zijn: de brandweer en acute crisisbeheersing." Einde citaat van de heer Kolff.

Van binnenuit wordt het gapende democratische gat in ons stelsel nu dus ook beaamd. Kan de minister aangeven hoe dit democratische tekort zich verhoudt tot de voorliggende algemene bepaling over een democratische rechtsstaat?

De voorzitter:

En nu de heer Otten.

De heer Otten i (Fractie-Otten):

Dank u wel, voorzitter. Ik ben het helemaal eens met de heer Van Hattem dat heel veel aspecten niet voldoen aan een democratische rechtsstaat in Nederland. Hij heeft het over de veiligheidsregio's die nu een heel eigen koninkrijk vormen. Het was ooit bedoeld voor de brandweer, maar het wordt steeds verder uitgebreid. We hebben ongekozen commissarissen van de Koning, we hebben ongekozen burgemeesters als een van de weinig landen op de wereld. Tegelijkertijd zien we ook de regionale functie ervan toenemen in belang. Onze fractie heeft voorgesteld om het land in vijf of zes regio's op te splitsen, daar regioparlementen te kiezen met een gekozen commissaris van de Koning, gouverneur of hoe je het wilt noemen, voorzitter van het regioparlement, en om de provincies op te heffen. Dan kun je de regionalisering effectief besturen en heb je een democratische legitimatie.

De voorzitter:

En uw vraag.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Is de heer Van Hattem het met mij eens dat dit een hele goede oplossing zou zijn voor dit probleem?

De heer Van Hattem (PVV):

Het valt een beetje buiten de scope van dit debat, maar in beginsel komt dat neer op een schaalvergroting van de bestaande provincies, met misschien een iets andere taakverdeling. Maar dat is niet echt wat nu aan de orde is en het lost op deze manier ook de problemen van de democratische legitimatie niet echt op, behalve op het punt van de direct gekozen commissarissen en burgemeesters et cetera. Dat is de stap die je eerst zou moeten zetten. Wat er dan verder aan indeling van het staatsbestel ligt, staat vandaag niet ter discussie.

De heer Otten (Fractie-Otten):

De heer Van Hattem begint terecht over dit punt, dat een groot probleem is. Ik zou dus ook graag horen hoe hij erover denkt. Dat er veel dingen regionaal moeten worden aangepakt, daarover zijn wij het, denk ik, wel eens. Daar is iedereen het wel over eens. Daarom krijg je nu al die rare ondemocratische regionale gemeenschappelijke structuren, een ware wildgroei. Dus ik hoor graag ook hoe de PVV-fractie dit zou willen oplossen.

De heer Van Hattem (PVV):

Het punt is dat je dan gewoon in die wildgroei moet gaan snijden. Je moet zorgen dat je aan al die ongecontroleerde niet-democratisch gekozen overlegorganen en structuren een einde maakt en dat je dat op een democratisch gecontroleerde wijze en op een transparante wijze onderbrengt. Of vervolgens allerlei nieuwe regionale structuren moeten worden aangebracht is een tweede. Daar hebben we het nu niet over. We hebben nu de provincies en de gemeenten. Daar moeten we het mee doen. We moeten een streep zetten door die gekke wildgroei van overlegorganen waar we geen inzicht in hebben, waar we geen verslagen van krijgen, waar geen democratische sturing op is. Dát draagt bij aan een democratische rechtsstaat en niet zozeer het opnieuw indelen van provincies.

De heer Van der Linden i (Fractie-Nanninga):

De heer Van Hattem gaat erg in op die bepaling in relatie tot hoe de situatie van Nederland nu is. Ik ben eigenlijk wel nieuwsgierig naar het volgende. Stel dat de heer Van Hattem had geleefd in de tijd van Thorbecke, die had gezegd: "Goh, meneer Van Hattem, denk eens even mee. Algemene bepalingen, we gaan een nieuwe grondwet opstellen." Als hij op dat moment was gekomen met een nieuw te ontwerpen grondwet met deze algemene bepalingen over onder andere de democratische rechtsstaat, was u dan op dat moment bij het schrijven van een nieuwe grondwet daar wel enthousiast over geweest?

De heer Van Hattem (PVV):

Ik geloof dat de heer Thorbecke in een paar weken tijd zijn voorstel voor een grondwet op papier heeft gezet. Ik ben vorig jaar hier in de bibliotheek gedoken, in het oude gebouw nog, en heb de originele stukken van Thorbecke nog eens nagelezen. Mij viel op de buitengewoon heldere taal waarin Thorbecke zijn teksten had geschreven. Dat is iets wat ik in de huidige Grondwet mis en in zijn algemeenheid bij wat hier op tafel wordt gelegd. Met zo'n algemene bepaling maak je het er niet heel veel helderder op. Dat is juist weer een vaag stuk, wat weer tot vage interpretatie leidt. Als ik het zou moeten doen zoals in de tijd van Thorbecke, zou ik ook graag de heldere taal, de klare taal en ook de directe uitleg die Thorbecke voor ogen had, willen hanteren.

De voorzitter:

Helder.

De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):

Zou het niet zo kunnen zijn, zeker gezien ook de kritiek die u geeft, een aantal herkenbare punten, dat juist het opschrijven in die algemene bepaling u ook als Kamerlid extra mogelijkheden en munitie geeft om te wijzen op de punten waar uitvoering van beleid, wetgeving, strijdig is met deze algemene bepaling? Geeft deze bepaling opnemen dus niet juist een extra figuurlijke stok om mee te slaan in het debat?

De heer Van Hattem (PVV):

Wij hebben al genoeg figuurlijke stokken om mee te slaan. Wij hebben al genoeg om te kunnen toetsen. Het is nu juist van belang dat er ook gewoon eens een keer werk van wordt gemaakt. Dat kan prima met wat we nu hebben aan wettelijke bevoegdheden, met de Grondwet die er nu ligt. We moeten onszelf al als een democratische rechtsstaat beschouwen. Om dat dan nog een keer in een zinnetje op te schrijven en onszelf op de borst te kloppen met "we zijn een democratische rechtsstaat" voegt daar niks aan toe. Dit is een algemene bepaling waaraan verder niks ontleend kan worden, dus als het echt serieus bedoeld is, dan heeft dit gewoon heel weinig om handen.

De voorzitter:

De heer Van Hattem vervolgt.

De heer Van Hattem (PVV):

Voorzitter. Nederland heeft een lange grondwettelijke traditie, te beginnen met de Unie van Utrecht in 1579. Maar zelfs al veel eerder was er in de Nederlanden sprake van constitutionele charters. In 1312 werd in het hertogdom Brabant het Charter van Kortenberg afgekondigd, dat de vrijheden van de burger omschreef, waardoor niet enkel de edelen bescherming genoten. En in 1356 de Blijde Inkomst, die de macht van de vorst beperkte ten opzichte van zijn onderdanen. Dit waren dus bestuurlijke wapens tegen vorstelijke willekeur.

Maar wat doet zo'n algemene bepaling nu nog voor de vrijheden van onze burgers? Hoe worden onze boeren en burgers beschermd tegen de almacht van een heerser? Die heersers zijn nu vooral de machtshongerige eurocraten in Brussel. Ook met zo'n algemene bepaling wordt gewoon keihard over onze Grondwet heen gewalst en kunnen onze boeren hun grond en bedrijven opgeven omwille van EU-natuurdoelstellingen en krijgen onze burgers klimaatmaatregelen en een DCC-verordening voor een digitaal coronacertificaat uit Brussel opgelegd zonder daar iets over te zeggen te hebben. Dus kan de minister duiden wat deze algemene bepaling nog doet jegens de macht van de EU?

Voorzitter. Dan over het kiescollege voor niet-ingezetenen voor de verkiezing van de Eerste Kamer. De minister wil in de uitvoeringswetgeving een onderscheid maken tussen inwoners van Nederlandse provincies en niet-ingezetenen. Zij betalen bijvoorbeeld een lagere waarborgsom om deel te nemen aan de verkiezingen, omdat het slechts om een beperkte groep kiesgerechtigden zou gaan en het enkel tot doel heeft om te stemmen over de samenstelling van de Eerste Kamer.

Dat is een ongeoorloofd onderscheid. Het hoeft voor deze groep niet makkelijker of voordeliger te worden gemaakt dan voor ingezetenen van ons land, al helemaal niet omdat in het buitenland wonende Nederlanders ook niet worden opgezadeld met de negatieve gevolgen van beleid in onze provincies, zoals windturbines en asielzoekerscentra. En ook niet met een ingezetenenheffing door de provincies, waar nu ook al plannen voor worden gemaakt. Dit zorgt voor een situatie van representation without taxation voor een selecte doelgroep. Is de minister bereid deze ongelijke behandeling recht te zetten?

Hetzelfde geldt voor het indienen van ondersteuningsverklaringen. Voor Nederlandse ingezetenen kan dit niet digitaal, voor buitenlandse niet-ingezetenen wél. Als het volgens de minister volgens de geschetste procedure op een veilige manier zou kunnen, zou het dan niet evengoed voor onze eigen ingezetenen moeten gelden? En als er dan toch risico's op fraude aan zitten, zou er dan niet helemaal van moeten worden afgezien? Graag een reactie.

Ook legt de minister voor de uitvoering nog een koppeling met de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming op decentraal niveau. Kan de minister aangeven wat het voor dit wetsvoorstel betekent als deze wet, zoals deze Kamer verlangt, niet opnieuw wordt verlengd en als er uiteindelijk ook geen permanente wet van zou worden gemaakt? Graag een reactie.

Voorzitter. Tot slot over het voorstel ten aanzien van het briefgeheim. Kan de minister aangeven hoe dit voorstel zich verhoudt tot de onlangs gebleken problemen rond grootschalige kabelgebonden data-interceptie, waarbij onder andere de data langer werden bewaard dan wettelijk toegestaan? Hoe verhoudt deze bepaling zich tot zulke interceptie en wat betekent de bepaling voor het scannen op metadata?

Voorzitter, tot zover in eerste termijn.

De voorzitter:

Dank u. Ik zie dat er nog een interruptie is van de heer Schalk.

De heer Schalk i (SGP):

Ik kom even terug op een opmerking van de heer Van Hattem bij de behandeling van het wetsvoorstel over de algemene bepaling. Laat duidelijk zijn, ik ben ook niet weg van die algemene bepaling. Alleen, in het interruptiedebat zei de heer Van Hattem om een zeker moment dat de Eerste Kamer hypocriet zou zijn. Vervolgens werd een aantal voorbeelden genoemd. Je kunt het niet eens zijn met een aantal van die wetten; dat heb ik ook heel regelmatig, vorige week nog, als het bijvoorbeeld gaat om het recht op leven bij het ongeboren kind. De vraag aan de heer Van Hattem is of je op grond van de uitvoeringen die je afwijst kunt zeggen dat deze Kamer hypocriet is. Dat zou betekenen dat het democratisch proces hier onjuist is geweest. Is dat aan de orde?

De heer Van Hattem (PVV):

Nee, dat heeft de heer Schalk mij niet horen zeggen. Ik heb specifiek gewezen op het feit dat een groot deel van deze Kamer nu pleit voor zo'n algemene bepaling, en hoe belangrijk het is om die op te nemen. Tegelijkertijd pleiten zij er hartstochtelijk voor om artikel 67 van de Grondwet keihard aan de laars te lappen. Zij willen een digitaal quorum invoeren, terwijl daar geen acute noodzaak voor is en terwijl de Raad van State nadrukkelijk heeft gezegd dat dat in de huidige omstandigheden niet kan en niet wenselijk is. Ook de wetsgeschiedenis bij de totstandkoming van de Grondwet laat zien dat in de tijd van Thorbecke duidelijk is gezegd dat er bij beraadslaging en besluitvorming fysieke aanwezigheid bij de vergadering in Den Haag moet zijn en dat geen digitaal quorum mogelijk zou moeten zijn.

De heer Schalk (SGP):

Ik vind deze duiding van belang. De hypocrisie ging dus met name over dit aspect, dat in deze Kamer nog geen besluit is. Gelukkig, zeg ik daarbij. Daar is in de Eerste Kamer dus nog niet zo over besloten. Er zijn een aantal mensen die dit zouden willen, maar dat zou nog moeten worden omgezet in een besluit.

De heer Van Hattem (PVV):

Daarom zeg ik ook dat een deel van deze Kamer hier hartstochtelijk voor pleit, terwijl dat voor een deel dezelfde mensen of dezelfde fracties zijn die grote waarde hechten aan deze totaal nietszeggende algemene bepaling.

De voorzitter:

Dank u wel. Dit was de bijdrage van de heer Van Hattem. Ik geef het woord aan de heer Dittrich. Hij spreekt namens de fractie van D66.