Plenair Dittrich bij behandeling Implementatiewet richtlijnen verkoop goederen en levering digitale inhoud



Verslag van de vergadering van 12 april 2022 (2021/2022 nr. 25)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.51 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Dittrich i (D66):

Dank u wel, voorzitter. In de Europese richtlijn is de consumentenbeschermingstermijn na aankoop van roerend goed gesteld op twee jaar. Daarvan kan worden afgeweken naar beneden, naar één jaar. Bij levende dieren kan echter van de hoofdregel worden afgeweken door de richtlijn helemaal niet van toepassing te verklaren. Maar er is geen mogelijkheid, aldus de minister in de Tweede Kamer, om de termijn naar een halfjaar terug te brengen, zoals nu de nationale termijn is.

Zonder bescherming uit de richtlijn zijn de consumenten in Nederland slechter af. Koop je bijvoorbeeld een gefokte hond en krijgt deze na zeven maanden ademhalingsproblemen, dan geldt in de optie zonder Europese bescherming geen omkering van de bewijslast meer. De koper van de hond zou dan moeten bewijzen dat de fokker een ondeugdelijke hond heeft gefokt en verkocht. Dat bewijs is moeilijk te leveren. Bij de omgekeerde bewijslast uit de richtlijn en de implementatiewet is het de fokker, de verkoper, die gedurende de beschermingstermijn van twee jaar of één jaar moet bewijzen dat het niet aan hem en zijn product ligt, maar bijvoorbeeld in dit geval aan de koper van de hond, dat die hond niet aan de redelijke maatstaven voldoet. Veel Europese landen hanteren de termijn van twee jaar, ook voor levende dieren. De Nederlandse regering vindt één jaar voor levende dieren voldoende, om verkopers niet in een al te lastig parket te brengen.

Uit onderzoek van de Europese Commissie — dat is een impactassessment geweest — is gebleken dat de verlenging van de omkering van de bewijslast niet leidt tot extra nalevingskosten. Dit komt voornamelijk omdat de bedrijfsvoering van ondernemers niet fundamenteel verandert omdat de huidige termijn van bewijslast van zes maanden al van kracht is door Richtlijn 99/44. Mijn vraag is of de minister de conclusies van dat onderzoek onderschrijft.

Nu willen — het is al eerder gememoreerd in dit debat — de fokkers van met name paarden de huidige termijn van zes maanden behouden. Het amendement van de heer Ellian in de Tweede Kamer dat dit beoogde, is in de Tweede Kamer niet aangenomen. In dat debat heeft D66 zich ook tegen de termijn van zes maanden uitgesproken en voor de termijn van één jaar conform het wetsvoorstel. De minister meldde in de Tweede Kamer dat, als je een uitzondering maakt op de richtlijn voor levende dieren, die geldt voor alle levende dieren. Dan heb je het dus over de parkiet, de hamster, het konijn, de hond maar ook over het paard. De minister gaf aan dat het bij de verkoop van dure dieren, zoals paarden, gebruikelijk is dat de veearts met een attest komt om aan te geven of het dier op dat moment gezond is of niet. Dat minimaliseert natuurlijk de bewijsproblemen voor de verkoper. De termijn in het wetsvoorstel van één jaar komt dan ook tegemoet aan de belangen van de fokker en de verkoper, en aan consumentenbescherming.

Een additioneel argument van de minister is dat de regering eenduidigheid van de regeling wil, zodat men in Europa weet waar men aan toe is. Harmonisatie en minimalisatie van de verschillen tussen landen bevorderen de handel en dus ook de economie van Nederland. Heeft de regering nog andere argumenten om te blijven bij die termijn van één jaar voor de omgekeerde bewijslast? Dat vraag ik omdat sommige andere landen — Duitsland, België en Frankrijk — het iets anders doen dan Nederland. Ik heb gelezen dat Duitsland een termijn van zes maanden hanteert. Kan de minister aangeven hoe dat zich verhoudt met zijn argumentatie over harmonisatie? Stel dat het Hof van Justitie in een zaak tegen Duitsland de uitspraak doet dat die zesmaandentermijn kan, gelet op de Europese regelgeving, wat is dan de positie van de Nederlandse regering?

Voorzitter. Wat de fractie van D66 in de Eerste Kamer betreft wegen de argumenten van Europese harmonisatie en minimalisatie van onderlinge verschillen, maar ook van consumentenbescherming en het voorkomen van dierenleed zwaar. Dat klinkt altijd wat abstract, maar dat is het totaal niet. Ik zou willen eindigen met een voorbeeld uit de praktijk. Mensen vinden het bijvoorbeeld leuk om een hond te kopen die een platte snuit heeft. In de loop der jaren hebben fokkers dit soort honden steeds verder doorgefokt om hoge verkoopcijfers te halen. Kortsnuitige honden, zoals de Franse bulldog, hebben ademhalingsproblemen, tanden die niet meer in de bek passen, een uithangende tong, ogen die niet meer kunnen sluiten door huidplooien en een veel te kleine snuit in verhouding tot de schedel. Honden met een te kleine schedel hebben, als ze volgroeid zijn, enorme hoofdpijnen en sterven jong. Pas na een maand of zes zie je bij de jonge pups de gebreken ontstaan. Ook vanuit die optiek van dierenwelzijn is een termijn van twaalf maanden een goede termijn. Daarom steunt de fractie van D66 dit wetsvoorstel.

De heer Recourt i (PvdA):

Goed voorbeeld. Ik heb een vraag over een technisch punt. U heeft het consequent over de omkering van de bewijslast en niet over het bewijsvermoeden. Heeft u daar aanleiding voor? In de wet zelf staat "vermoeden".

De heer Dittrich (D66):

Sorry, dat laatste hoorde ik niet.

De heer Recourt (PvdA):

In de wet zelf staat "vermoeden". U spreekt consequent over "omkering". Het lijkt heel technisch, maar in de praktijk kan het best nog wel een verschil maken.

De heer Dittrich (D66):

Dat is waar. In de praktijk kan dat verschillen. Het gaat erom wie moet kunnen aantonen of een verkocht product deugdelijk is of niet en welke termijn daarvoor staat. Soms ligt de bewijsvoering bij de verkoper. Dat slaat dan om naar de koper naargelang de gehanteerde termijn. Dit wetsvoorstel heeft het over twaalf maanden. Ik heb overigens gelezen in reacties dat de Consumentenbond dat ook ondersteunt. Die twaalfmaandentermijn wordt ook gehanteerd ter bescherming van de consumenten in Nederland.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Dittrich. Dan is het woord aan mevrouw Bezaan namens de fractie van de PVV.