Plenair Van der Burg bij voortzetting debat over de verhouding tussen de centrale overheid en decentrale overheden



Verslag van de vergadering van 11 mei 2021 (2020/2021 nr. 36)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 21.13 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van der Burg (VVD):

Voorzitter. In de eerste termijn vroeg de heer Kox een aantal keren: hoe kan dit nou gebeuren, hoe kan dit nou gebeurd zijn, hoe kan dit nou gebeurd zijn? Eigenlijk maakte de heer Koole in een interruptiedebat tussen hem en de heer Van Hattem een hele belangrijke opmerking. Ik wil van tevoren gezegd hebben dat het mij niet gaat om de heer Koole, want dit betreft iedereen die het voorrecht heeft gehad weleens een kabinetsdeelname te hebben meegemaakt. De heer Koole zei op een gegeven moment op een vraag van de heer Van Hattem: "Als u terug gaat kijken naar het debat — want ik was ook toen Eerste Kamerlid — dan ziet u dat ik buitengewoon kritisch ben geweest, maar het was wel mijn minister."

En dat "maar het is wel mijn minister" speelt ook in deze Eerste Kamer, waar we geen coalitie kennen. Ja, behalve dan bij grote debatten: daar doen we coalitie en oppositie om en om. Maar we kennen hier helemaal geen coalitie en oppositie. Dat speelt natuurlijk ook altijd mee in de besluitvorming. Dat gaat niet specifiek over het debat dat we nu voeren over decentralisaties, maar dat is iets wat materieel veel breder is. Daar zijn ze nu aan het kijken: hoe kunnen we een andere cultuur creëren? Maar dat geldt net zo goed hier, als het gaat om de reflectie waar wij mee te maken hebben. Bij de vragen "is deze wet uitvoerbaar?" en "klopt deze wet?" is zo'n "maar het is mijn minister" iets waar we ons wel rekenschap van moeten geven. De minister die hier zit is niet "van mij", maar toch voel ik me met haar verbonden, dus ook bij mij speelt het al.

De heer Van Hattem i (PVV):

Ik zit even te denken, maar volgens mij was er geen vraag van mijn kant aan de heer Koole. Ik denk dat het iemand anders is geweest.

De heer Van der Burg (VVD):

Excuses als het niet uw vraag was.

De heer Van Hattem (PVV):

Ik kan het me even niet meer voor de geest halen. Ging het over de vraag over het plan van Plasterk voor die vijf regio's? Dat was namelijk niet mijn vraag.

De heer Van der Burg (VVD):

Excuses als u de vraag niet stelde. Het was in ieder geval wel het antwoord van de heer Koole. Dan is de eer onterecht aan de heer Van Hattem gegeven. Maar het was wel de opmerking van de heer Koole waar we bij stil moeten staan.

Voorzitter, een tweede punt. De heer Rombouts verwees naar Zweedse gasten die hij had ontvangen, die tegen hem zeiden: hoe kan het nou zijn dat jullie zo'n klein belastinggebied hebben en ook nog eens een keer een benoemde burgemeester? U weet: ik ben wethouder geweest van Amsterdam. Amsterdammers zijn al arrogant, maar wethouders van Amsterdam zijn helemaal arrogant. Maar nederigheid leerde je gewoon door naast de burgemeester van Amsterdam te lopen op het moment dat je met buitenlanders sprak. Want dan was het "mister mayor", wat ongeveer het dichtste bij God kwam. Dan liep er een alderman, maar die was niet interessant. Maar je kon de burgemeester van Amsterdam, Eberhard van der Laan, niet kwaaier krijgen dan door tegen die Amerikaan te zeggen: hij is een benoemde functionaris en ik ben een gekozen politicus. Want dan zag je meteen de beweging van die Amerikanen: weggaan van die semiambtenaar. Dan werd jij ineens interessanter. Dat raakt wel aan de discussie over de rol en de positie van de gemeenten. Zeker als je nu kijkt naar het afgelopen jaar, waarin de veiligheidsregio's voor burgemeesters een buitengewoon grote invloed hebben gehad. Als je dan bedenkt dat ze benoemd zijn, weliswaar op voordracht van de gemeenteraad, maar alleen maar van die ene gemeenteraad, dan is dat is ook wel iets om naar te kijken.

Net zo goed is het om te kijken naar het tweede punt dat de heer Rombouts noemde. Dat is namelijk het gemeentelijke, het lokale fiscale beleid. Dat ligt in mijn eigen partij gevoelig, zeg ik er meteen bij, omdat we meteen doodsbang zijn dat het leidt tot lastenverlichting. Sorry, met lastenverlichting hebben we geen moeite als VVD. U ziet: het komt freudiaans al van voren uit mijn mond. Ik bedoel "dat het leidt tot lastenverzwaring". Tegelijkertijd zou het wel iets zijn waar je naar zou moeten kijken op het moment dat je steeds meer taken overdraagt aan de gemeenten. Het grappige is dat de minister daar terughoudend in was, terwijl we in het verleden een veel ruimer belastingdomein op lokaal niveau hebben gehad. In 2005 is onder leiding van de VVD'er Gerrit Zalm het gebruikersdeel van de ozb afgeschaft. In mijn ogen was dat een grote fout. Het had het andere deel moeten zijn: het eigenaarsdeel. Dan denkt u natuurlijk: hij is een klassieke VVD'er, woningbezit et cetera. Nee, ik ben geen klassieke VVD'er. Vraag maar aan de mensen van GroenLinks en de SP. Maar wel omdat het feitelijk een ingezetenenbelasting was. Dat deel had te maken met iedereen die in die gemeente woonde. En nu hebben we dus een heel groot deel van de bewoners uitgesloten van belastingbetaling. En dan kun je zeggen "dat is fijn, want dat was lastenverlichting", maar daarmee hebben we ook het gemeentelijke domein beperkt, dus we zullen daar toch nog eens naar moeten kijken.

Tot slot de taakdifferentiatie. Ik vond dat de minister zich daar iets te gemakkelijk van afmaakte, want we hebben natuurlijk jarenlang centrumgemeentes gehad. U noemde dat zelf al. Die zijn we nu min of meer aan het afschaffen als het gaat om de maatschappelijke opvang, door iedere gemeente daarvoor verantwoordelijk te maken. Maar dat heeft niet alleen jarenlang heel erg goed gewerkt. En daarbij zag je veel minder die discussie over democratische legitimatie in de omliggende gemeenten, omdat het ook heel logisch was om maatschappelijkeopvangvoorzieningen juist op bepaalde plekken te concentreren, veelal in die centrumgemeenten. Maar dat geldt natuurlijk ook bijvoorbeeld voor de jeugdzorg. U noemde het zelf al: niet iedere gemeente kan juist die zware jeugdzorg bieden. En op het moment dat je opschaalt, zou je in het kader van taakdifferentiatie dus ook kunnen denken aan die centrumgemeenten.

Dit even voor nu, voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van der Burg. Dan is nu het woord aan de heer Verkerk namens de ChristenUnie.