Plenair Kox bij behandeling Eenmalige huurverlaging huurders met een lager inkomen



Verslag van de vergadering van 1 december 2020 (2020/2021 nr. 12)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 9.55 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kox i (SP):

Voorzitter. Voor de zomer sprak deze Kamer haar afkeuring uit over het huurbeleid van deze minister. Dat is pijnlijk en uniek. In de afgelopen 154 jaar had deze Kamer zo'n vergaande uitspraak niet nodig gehad om het beleid van een minister te bekritiseren en daarmee hopelijk te corrigeren. Dit keer helaas wel. Dat kwam vanwege haar halsstarrige weigering een tijdelijke huurstop voor alle huurders mogelijk te maken vanwege de coronacrisis. Die zou naar verwachting van de Kamer bovengemiddeld zware gevolgen voor huurders kunnen hebben.

De verwachting van de Kamer was mede gebaseerd op cijfers van het Nibud, dat aangaf dat een kwart van alle huurders, 800.000, al voor de coronacrisis financieel klem zat. Daarbovenop kon toen de helft van alle huurders al moeilijk rondkomen. Naar het oordeel van de Kamer zouden die cijfers vanwege de economische gevolgen van de coronacrisis alleen nog maar alarmerender worden. Dat vereiste, zo zei deze Kamer tot driemaal toe tegen de minister, snelle en eenvoudige maatregelen: een tijdelijke huurstop voor alle huurders of maatregelen die een vergelijkbaar resultaat zouden hebben.

Zoals gezegd weigerde de minister uitvoering te geven aan de expliciete wens van de Kamer. Dat was ongepast en ongehoord en een ondermijning van ons parlementaire stelsel. Wel zegde de minister toe in de zomer te bezien of en zo ja welke aanvullende maatregelen genomen dienden te worden. Namens de meerderheid van deze Kamer mocht ik de minister daarom aanmoedigen zo spoedig mogelijk met aanvullend beleid te komen, teneinde ook de relatie tussen de minister en de Kamer weer betamelijk te maken. De Kamer was er immers niet op uit om de minister tot aftreden te dwingen, maar tot meer passend optreden. Iets wat je van een minister van Wonen best mag verwachten met zoveel huurders in nood.

Voorzitter. De minister heeft nagedacht en legt nu aanvullend beleid op tafel waarover wij een oordeel moeten uitspreken. De eerste van de aanvullende maatregelen die de minister voorstelt is het nu voorliggende wetsvoorstel dat een eenmalige huurverlaging behelst voor huurders met een laag inkomen en een hoge huur. Naar de minister inschat, zal deze maatregel leiden tot een eenmalige huurverlaging voor zo'n 260.000 huurders van woningcorporaties. De maatregel betekent een versnelling van de afspraak die de minister twee jaar terug maakte met de woonbonden.

Een dergelijke huurverlaging helpt ongetwijfeld heel wat huurders met een laag inkomen en een hoge huur om deze coronacrisis te doorstaan. Mijn complimenten daarvoor. De regering vindt dit wetsvoorstel ook spoedeisend vanwege de onzekerheid over de economische gevolgen van de coronacrisis. Ook daar complimenten voor. De kosten van de maatregel neemt de regering goeddeels voor eigen rekening door de verhuurderheffing te verlagen met 131 miljoen. Nogmaals, daarvoor complimenten.

Corporaties die in totaal te maken krijgen met een huurderving van 160 miljoen nemen 31 miljoen voor eigen rekening. Dat zal hun overige verplichtingen niet wezenlijk ondermijnen, oordeelt de minister. De Raad van State denkt daar trouwens heel anders over. Die vindt dat het wetsvoorstel wel leidt tot financiële risico's voor de sociale verhuurders, en daardoor riskant is. Graag een reactie van de minister.

Geteld bij de overige bezwaren adviseert de Raad van State zelfs het voorstel niet aan de Tweede Kamer voor te leggen. Dat is wel heel wat. Het voorstel leidt dan ook, zoals de Raad van State terecht vaststelt, tot langdurige arbitraire effecten. Pakweg 1 miljoen huurders in de vrije sector krijgen geen recht op eenmalige huurverlaging indien hun huur te hoog is. Volgens de minister komt dat omdat corporaties de opdracht hebben betaalbaar te verhuren aan mensen die dat nodig hebben, en de vrije sector nou eenmaal verhuurt om er zelf beter van te worden. Dat is wel een erg wrange interpretatie van het recht vrijelijk te ondernemen, naar de mening van mijn fractie. Waarom mogen vrije verhuurders wel huren vragen die niet op te brengen zijn en sociale verhuurders niet? Volgens mijn fractie dient de minister het hoofdprobleem te adresseren, en dat is mensen met te weinig inkomen geen te hoge huur te laten betalen. Het argument dat zij dan maar niet in de vrije sector zouden moeten huren, vinden wij ongepast. Er valt immers niks te kiezen voor verreweg de meeste huurders.

We zitten met een schrijnend hoog tekort aan huurwoningen door falend beleid van opeenvolgende regeringen die de sociale volkshuisvesting hebben uitgekleed ten gunste van de vrije woningmarkt. Dat is een blunder van formaat geweest en wordt nu door bijna alle partijen onderschreven. Om nu huurders die noodgedwongen in de vrije sector huren het recht op tijdelijke huurverlaging a priori te ontzeggen, vinden wij bar en boos. Graag een uitleg van de minister van haar vreemde verschilmakerij.

Voorzitter. De minister heeft op mijn verzoek al becijferd dat het uitbreiden van de werkingssfeer van dit wetsvoorstel tot een huurderving in de vrije sector van 93 miljoen zou leiden. Dat lijkt veel geld, is veel geld, maar wil de minister die 93 miljoen eens afzetten tegen de totale huursom die de pakweg 1 miljoen huurders per jaar op tafel leggen bij de vrije verhuurders? Dan komen de verhoudingen een stuk anders te liggen.

Ook graag uitleg van de minister over het uitsluiten van huurders die in de gereguleerde sector huren van een particulier, temeer omdat ten minste een deel van die verhuurders wel een verlaging van de hen opgelegde verhuurheffing krijgt als dit wetsvoorstel wordt goedgekeurd. Daar valt nu eenmaal niets tegen te doen, lijkt de minister te zeggen. Maar ook hier is de argumentatie van de minister wel erg ver gezocht naar onze mening. Graag een betere uitleg of een toezegging dat deze huurders alsnog betrokken zullen worden bij het recht op een eenmalige huurverlaging wanneer hun huur te hoog en hun inkomen te laag is.

Voorzitter. Hoe dan ook, alles afwegende steunt een grote meerderheid van de Tweede Kamer toch dit wetsvoorstel. Ik denk dat ook de Eerste Kamer ja zal zeggen. Een gemiddelde maandelijkse huurverlaging van €40 voor een kwart miljoen huurders is een substantiële inspanning om huren beter betaalbaar te maken. Daar is mijn fractie, en hopelijk deze hele Kamer, erg blij mee.

Dat gezegd hebbende, deze maatregel is slechts effectief voor pakweg 8% van alle huurders; ofwel 11% van de huurders van woningcorporaties, omdat alleen corporatiehuurders een huurverlagingsrecht krijgen. Anders gezegd, het overgrote deel van alle huurders, en corporatiehuurders met name, heeft geen enkele baat bij de maatregel van deze minister. Dat is bitter. Dat weet de minister ook. Ze realiseert zich dat dit voorstel alléén geen rechtdoet aan de oproep van deze Kamer om het huurbeleid zodanig aan te passen dat over de hele linie een huurmatiging optreedt. Wil ze het geschonden vertrouwen in haar huurbeleid herstellen — ik mag toch hopen dat dit haar dringende wens is — dan zal ze met beduidend meer over de brug moeten komen. Daarom ligt hier binnenkort een ander, aanvullend wetsvoorstel voor, te weten de maximering van de huurverhoging in de vrije sector. Het aanvankelijke plan van de minister om daarbij als bovengrens een verhoging van 2,5% plus inflatie vast te stellen, heeft ze inmiddels geschrapt. Ze ziet namelijk in dat de steun daarvoor in beide Kamers zal ontbreken.

In de Tweede Kamer heeft ze nu toegezegd het initiatiefwetsvoorstel-Nijboer te zullen steunen. Dat legt de bovengrens in de vrije sector op 1% plus inflatie. Door 1,5% toe te geven op haar eigen plan draagt de minister ook hiermee enigszins bij aan het afremmen van de huurstijging voor huurders, hoewel het een verlaging van een verhoging is. Per saldo is het dus nog altijd een verhoging, in tijden waarin ook voor huurders in de vrije sector de onzekerheid over de economische gevolgen van de coronacrisis alleen maar toeneemt, en het risico op betaalproblemen eveneens. De kosten van een lager maximum in de huurverhoging moeten geheel en al gedragen worden door de vrije sector. De minister lijkt daar inmiddels geen probleem meer mee te hebben, terwijl ze dit voorjaar nog tegen deze Kamer zei het onredelijk te vinden om de huren in de vrije sector tijdelijk te bevriezen. "Het kan verkeren," zou Bredero zeggen.

Voorzitter. Per saldo mogen we ook deze aankomende maatregelen zien als een serieuze tegemoetkoming van de minister op de kritiek op haar eerder door deze Kamer afgekeurde huurbeleid. De maximering van de huurverhoging in de vrije sector pakt voor een miljoen huurders door de bank genomen in ieder geval beter uit dan het tot nu toe gevoerde huurbeleid van de minister. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, zeggen ze dan.

Huurders in de sociale sector — dat zijn er ruim twee keer zoveel als in de vrije sector — schieten echter ook met deze maatregelen helemaal niets op als het gaat over het beter betaalbaar maken van hun woningen, tenzij zij tot de 11% huurders behoren die een eenmalige huurverlaging kunnen krijgen. Ondanks alle voorgenomen aanpassingen staan negen op de tien sociale huurders derhalve nog steeds met lege handen, na drie moties van deze Kamer om hun op de een of andere wijze een beetje tegemoet te komen in deze coronatijd. Ook dat is bitter.

Voorzitter. De mededeling van de minister dat zij ook voor de sociale sector komend jaar de huurverhoging beperkt tot 1% plus inflatie is weliswaar waar, maar is nog steeds hoger dan wat de minister al in 2018 in het Sociaal Huurakkoord afsprak, te weten een huurverhoging die niet boven de inflatie uitgaat. Dat dan als nieuw beleid presenteren, is een evident voorbeeld van oude wijn in nieuwe zakken verpakken. Dat kan de minister beter niet doen.

Nieuw zou het zijn als zij haar tegemoetkoming aan de huurders in de vrije sector, zijnde 1,5% minder huurverhoging dan ze eerder van plan was, nu ook doortrekt naar de sociale sector. Rekening houdend met een beperkte inflatie, mede vanwege de coronacrisis, zouden de corporatiehuren dan in 2021 niet of nauwelijks hoeven stijgen. Dat zou geheel in lijn zijn met een al tot drie keer toe door deze Kamer gedaan voorstel.

Bij de generieke feitelijke huurstop die door deze Kamer werd voorgesteld, betoogde de minister eerder in deze Kamer dat zij huurmatiging met name in de vrije sector vreemd vond. Juist daarom zou je kunnen verwachten dat ze zeker de sociale huurder nu niet over het hoofd zou zien. Je zou tegen de minister van Wonen zeggen: schiet 'm er maar in; de bal ligt vrij voor de goal. Maar daar heeft de minister nog steeds geen trek in. Was voor de zomer een van haar argumenten dat een generieke huurbevriezing veel geld zou kosten, terwijl ze dat liever aan maatwerk wenste te besteden; nu zegt ze dat een tijdelijke huurbevriezing voor huurders in de sociale sector gemiddeld slechts zo'n €4 per maand zou opleveren. Niet de moeite waard, lijkt ze daarmee bedoeld of onbedoeld te zeggen. Ook dat kan ze beter niet doen. Elke huurder die mag kiezen tussen een huurverhoging of een huurbevriezing kiest voor dat laatste, durf ik te wedden.

Uit een onderzoek van deze zomer bleek overigens overduidelijk dat de meeste huurders voor een tijdelijke huurstop zijn. Dat geldt trouwens ook voor de aanhang van bijna alle politieke partijen. Ook hier zou je denken: een kans voor open goal voor de minister van Wonen.

Voorzitter. Natuurlijk kost zo'n maatregel geld, net als de maatregel die het voorliggende voorstel bevat. Als de minister die maatregel echter zonder problemen bekostigt uit een verlaging van de verhuurderheffing, waar ligt dan de principiële reden om die dekking niet aan te wenden voor een door deze Kamer voorgestelde generieke maatregel? En hoeveel meer zou zo'n verlaging met 1,5% van de door de minister geplande verhoging kosten? Graag een concreet bedrag en een heldere uitleg bij de vraag waarom je de verhuurderheffing wel mag gebruiken als dekkingsmiddel voor de ene maatregel, maar niet voor de andere. Als je bereid bent om 131 miljoen uit te geven aan de maatregel die in het voorliggende voorstel is vervat voor 11% van alle corporatiehuurders, zou je een min of meer vergelijkbaar bedrag dan niet kunnen uitgeven aan de overige 89% corporatiehuurders, om hun althans enig soelaas te geven in tijden van corona?

Voorzitter. Concluderend: het voorliggende voorstel leidt per saldo tot een serieuze huurverlaging voor 11% van alle corporatiehuurders. Dat vinden we een goede zaak. Dat het wetsvoorstel geen vergelijkbaar recht geeft aan huurders in de gereguleerde sector die niet huren van een corporatie, en evenmin aan alle huurders in de vrije sector, vinden wij een slechte zaak en een gemiste kans. We hopen dat de minister hier na heroverweging iets aan gaat doen. Dat zou ons zeer plezieren.

Zo blijven we ook hopen dat de minister, alles afwegende, alsnog bereid zal zijn een vergelijkbare beperking toe te passen op de huurders in de sociale sector, naast het nu gedane voorstel en het komende voorstel inzake beperking van de huurverhoging in de vrije sector met 1,5%. Dan werkt zij ook werkelijk aan het herstel van haar relatie met deze Kamer. Ik zie uit naar de antwoorden van de minister op mijn vragen en mijn voorstellen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kox. Dan is het woord aan de heer Pijlman namens de fractie van D66.