Plenair Veldhoen bij behandeling Wet straffen en beschermen



Verslag van de vergadering van 15 juni 2020 (2019/2020 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 18.36 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Veldhoen i (GroenLinks):

Voorzitter. Voor GroenLinks staat voorop dat de veiligheid van iedereen ...

De voorzitter:

Mag ik u verzoeken om de microfoons niet aan te raken? Dat staat in de instructie die op uw bureau ligt.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

O, ik zal het niet meer doen. Excuus, ik had het niet goed gelezen.

De voorzitter:

De tijdklok is daar, mocht u dat ook nog niet goed gelezen hebben.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Voor GroenLinks staat voorop dat de veiligheid van iedereen in dit land zo veel als mogelijk moet worden gewaarborgd, met een effectieve aanpak van criminaliteit. Voor mijn fractie bestaat die aanpak uit de juiste mix van preventie en repressie. Straffen om de dader te laten boeten, genoegdoening te bieden aan slachtoffers, potentiële daders af te schrikken en herhaling te voorkomen, en zo de samenleving optimaal te beschermen.

We bespreken vandaag een wetsvoorstel dat een stelselwijziging bevat, een breuk met de manier waarop wij tot op heden met het systeem van voorwaardelijke invrijheidstelling zijn omgegaan. Dit voorstel bevat positieve en negatieve elementen. Of de elementen in deze stelselwijziging in balans zijn, is voor mijn fractie van groot belang.

Het begint wat mijn fractie betreft met de vraag wat de noodzaak is van deze wijziging. Welk probleem wil de minister oplossen? De minister geeft aan dat de noodzaak van deze stelselwijziging is gelegen in het maatschappelijk draagvlak; het ontbreken daarvan bij het huidige stelsel waarbij een gevangene vrijkomt na twee derde van de vrijheidsstraf.

Natuurlijk is ook mijn fractie zich bewust van het feit dat sommige mensen deze regeling moeilijk uitlegbaar vinden, juist in grote, geruchtmakende strafzaken, zoals we net ook weer hebben gehoord. Maar de vraag is wat daarop de juiste reactie is. Wat mijn fractie betreft was betere voorlichting meer op zijn plaats geweest. Wij staan daarin niet alleen, ook de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming pleit daarvoor. Ik sta hierbij stil, omdat wat mijn fractie betreft een wetswijziging — en dit klemt nog eens te meer bij een stelselwijziging — gebaseerd moet zijn op deugdelijk onderzoek waaruit die noodzaak blijkt. In dit geval is er ook daadwerkelijk onderzoek gedaan, maar daarop is deze stelselwijziging niet gebaseerd. De conclusie van het onderzoek van de Erasmus Universiteit was immers dat het stelsel adequaat functioneert met het oog op de gestelde doelen van re-integratie en preventie en dat de vi bovendien geen vanzelfsprekendheid is. Het wordt niet automatisch toegepast. Uit het onderzoek volgt dus juist geen noodzaak.

De Raad voor de rechtspraak, de drie reclasseringsorganisaties verenigd in 3RO, en de Nederlandse orde van advocaten wijzen ook allemaal op het ontbreken van de noodzaak. De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de vereniging van rechters en officieren van justitie, noemt het wetsvoorstel zelfs overbodig. Afwegende aan de ene kant de minister die zegt "de noodzaak ligt in het maatschappelijke onbegrip" en aan de andere kant de conclusie van de Erasmus Universiteit en al die belangrijke organisaties die zeggen "er is geen noodzaak", vragen wij ons toch wel af waar de balans ligt. Ik hoor graag een reactie van de minister op dit punt.

Het positieve van deze wet is de vroege start met de re-integratie en dat verloven worden gekoppeld aan re-integratiedoelen. Ook het feit dat de persoonsgerichte benadering een wettelijke basis krijgt, steunen wij. Goed is ook dat de resocialisatie van langer gestraften gericht wordt op vijf punten en er meer aandacht komt voor nazorg, en daardoor hopelijk een succesvollere re-integratie. Ook meer aandacht voor slachtoffers is een positief element. Deze elementen waren voor mijn collega's in de Tweede Kamer reden om voor dit wetsvoorstel te stemmen. Mijn fractie vraagt zich nu met voortschrijdend inzicht af of deze positieve elementen in de uitvoering voldoende overeind blijven.

Het feit dat de nadruk ligt op de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde roept de vraag op of iedere gedetineerde daartoe in staat is, ook mensen met een psychiatrische problematiek en verstandelijk beperkten. Schattingen van het aantal gedetineerden met een lichte verstandelijke beperking lopen uiteen van 15% tot 30%. 60% van de gedetineerden heeft te maken met een psychische stoornis. Van deze groep wordt straks gewenst gedrag en inzet verwacht, anders komen ze niet vooruit in het systeem. Dit vraagt grote en deskundige inzet van medewerkers van DJI en reclassering en daar maakt mijn fractie zich wel zorgen over.

Mijn fractie ziet op basis van de beschikbare informatie een aantal knelpunten bij de uitvoering van deze wet: de totale wervingsbehoefte bij de DJI, de toenemende afhankelijkheid van externe personeelskrachten, met alle kosten van dien, en de scholing van de medewerkers. In 2025 is er een behoefte van 3.400 fte bij de DJI, nog zonder de gevolgen van deze wet. Kan de minister een beeld schetsen van de afgelopen maanden, waarbij de impact en de verwachte ontwikkeling van de coronacrisis op de werving van personeel is meegenomen? Wat zijn de concrete plannen qua rekrutering, ook in het licht van deze wet? In welke mate drukken de ruim 10% externen op de kostprijs per cel? Is er wel voldoende budgettaire ruimte? En kan hij in zijn antwoord ook betrekken dat 30% van het personeel niet beschikt over de juiste diploma's? Dat is vanwege de hoge werkdruk, want doordat er tekorten zijn, komen mensen niet toe aan een opleiding.

Desgevraagd liet Reclassering Nederland onze fractie deze week weten dat zij grote zorgen heeft over de uitvoering, zoals de tot nu toe ontbrekende lagere regelgeving van taken en bevoegdheidsverdeling, en de onduidelijkheid over hoe en onder welke voorwaarden verloven worden toegekend. Er is onduidelijkheid over de afstemming met ketenpartners als het gaat om verantwoordelijkheden, ICT-systemen en werkprocessen. Hoe ziet de minister deze knelpunten? Ziet hij die bij de inwerkingtreding van deze wet en, zo ja, welke knelpunten heeft hij dan zelf voor ogen? Acht hij het opportuun om deze wet eventueel op een later tijdstip in te laten gaan? Reclassering Nederland maakt zich zorgen over de datum van 31 mei.

Dan de negatieve elementen. Allereerst ziet mijn fractie nut en noodzaak van de maximering van de vi naar twee jaar niet. Als je de regering vraagt naar de onderbouwing van deze twee jaar, wordt er gewezen op het feit dat een periode van twee jaar in het algemeen voldoende zal zijn om een gedetineerde die buiten de inrichting verblijft, te begeleiden en onder toezicht te laten oefenen met herkregen vrijheden. Deze termijn sluit aan bij de gemiddelde duur van de proeftijd van anderhalf tot twee jaar, zoals uit het onderzoek van de Erasmus Universiteit blijkt, zegt de minister. Voor mijn fractie is het maar zeer de vraag of die periode van twee jaar voldoende is, zelfs als vroeger tijdens de detentie met de re-integratie wordt gestart en juist nu het penitentiair programma voor veroordeelden die in aanmerking komen voor vi, ook wordt afgeschaft. Want de termijn voor geleidelijke terugkeer in de samenleving wordt aan twee kanten ingekort; enerzijds is er de afschaffing van het penitentiair programma en anderzijds de maximering van de vi tot twee jaar.

Wij voorzien dat de maximering Nederland er niet veiliger maar onveiliger op gaat maken en wel om twee redenen. Ten eerste wijzen vele deskundigen op het reële risico — ik heb het net ook al benoemd — dat veroordeelden calculerend gedrag gaan vertonen en zich afkeren van de vi om zo helemaal van toezicht af te zijn. Ik sluit niet uit dat Volkert van der Graaf ook voor deze optie had gekozen. Dat zei ik net al. Het komt nu al voor, dus ook bij de lange termijnen, dat gedetineerden van vi afzien om aan toezicht en controle te ontkomen, maar dat zal met twee jaar alleen maar toenemen, zegt ook Reclassering Nederland, zeker bij mensen die er bijvoorbeeld al twintig jaar op hebben zitten. De Reclassering is klip-en-klaar. Een vi van maximaal twee jaar is juist voor degenen met een hoog risicoprofiel te beperkend. Zij concludeert: de samenleving loopt risico als deze groep ongecontroleerd en onbegeleid de samenleving terug in komt.

Niet alleen de Reclassering wijst op de dit risico; ook het OM, de NOvA en de RSJ, de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, wijzen op dit reële risico. Dat is volgens onze fractie terecht. De minister zegt niet te verwachten dat dit gebeurt, maar hij kan die verwachting desgevraagd niet onderbouwen. Er is maar één geval bekend, zo zegt hij, waarin iemand heeft gekozen om te blijven zitten, maar waarop baseert hij dat? En weet hij zeker dat deze informatie klopt? Wordt hij gesteund in die verwachtingen en zo ja, door wie? De minister wijst op de Wet langdurig toezicht, waarmee de proeftijd kan worden verlengd. Dat klopt, maar dat kan alleen als iemand met vi gáát. Als iemand dat níét doet, wat dan? Dan keert iemand toch onvoorbereid en onbegeleid terug in de samenleving? Juist die halsstarrige weigeraar die nergens aan meewerkte tijdens de detentie. Schuilt daarin geen gevaar? Ik vraag het de minister.

De minister wijst er verder op dat anders dan nu het geval is al vroegtijdig tijdens de detentie gestart wordt met re-integratieactiviteiten. Maar als je het hebt over de groep onwelwillende veroordeelden, dan zullen die activiteiten ook in een vroeg stadium niet van de grond komen. En dan de groep die wel zou willen, maar niet kán meekomen, die het niet lukt in detentie gewenst gedrag te laten zien en die daardoor niet voor vi in aanmerking komt: wat gebeurt daarmee? Fonds Slachtofferhulp spreekt ook hierover haar zorgen uit. Komen deze veroordeelden onbegeleid de samenleving in? Graag een reactie van de minister.

Daar komt namelijk nog de zorg bij over de capaciteitsproblemen bij de DJI. Is er wel voldoende tijd en deskundigheid om iedereen mee te krijgen, de niet-willers en de niet-kunners? Is hier geen sprake van wensdenken van de minister, die vastberaden afspraken uit het regeerakkoord uitvoert? Luistert de minister wel naar het veld? Hoe waardeert de minister deze risico's? Wij horen het graag. De minister zegt toe dat hij dit zal monitoren en dat hij zo nodig ingrijpt. Hoe dan, is de vraag van mijn fractie.

Er is een tweede reden waarom de vi van twee jaar niet voldoende is. Vele deskundigen zeggen dat een vi van twee jaar te kort is voor een goede re-integratie. Het huidige stelsel maakt een lange vi mogelijk en een lange re-integratie van wel tien jaar. Die lange duur is ook noodzakelijk bij lange gevangenisstraffen, zeggen alle deskundigen. Aan vi is altijd de algemene voorwaarde verbonden dat de betrokkene niet recidiveert tijdens de vi. Daarnaast kunnen er bijzondere voorwaarden worden gesteld zoals contactverboden, gebiedsverboden et cetera. Tijdens de vi staat de gedetineerde onder toezicht waar hij zich vrij in de maatschappij begeeft en weet hij dat overtreding van die voorwaarden kan leiden tot herroeping van de vi. Een veroordeelde loopt zo gedurende lange tijd aan de leiband van de reclassering. "De vi is een heel effectief zwaard van Damocles", aldus de adviezen. Ook hier neemt de minister een eenzaam standpunt in, dat niet op onderzoek is gebaseerd. En ook hier staat hij tegenover eerder genoemde organisaties. Had de minister er niet verstandig aan gedaan om wat meer te luisteren naar de mensen op de werkvloer? Wat doet het met de minister als een belangrijk adviesorgaan als de RSJ zegt dat twee jaar de resocialisatiemogelijkheden te zeer beperkt en dat de veiligheid van de samenleving daarmee niet is gediend?

Er is nog een element waar ik op wil wijzen. Ik heb het net ook al gezegd: met deze wet zullen de straffen naar verwachting van rechters en officieren dalen. De minister zegt daarover dat hij die verwachting niet deelt. Maar ook hier de vraag aan de minister waarop hij die verwachting baseert en wie hem daarin steunt. Want het zijn nu juist de rechters zelf die via de NVvR en de Raad voor de Rechtspraak daar expliciet op wijzen. Ook de NOvA en het Fonds Slachtofferhulp zeggen dat dit een reëel gevolg is. Het Fonds Slachtofferhulp wijst er ook op dat dat tot teleurstelling bij slachtoffers zal leiden, waardoor het vertrouwen in de rechtspraak zal afnemen.

Ik kan u uit ervaring vertellen dat een rechter bij strafoplegging een bruto-nettoafweging maakt. Indien een bewezen verklaard feit aanleiding geeft tot een gevangenisstraf, dan ziet de rechter bij de strafoplegging nadrukkelijk onder ogen de nettovrijheidsstraf die de veroordeelde dient te ondergaan. Deze vrijheidsstraf wordt vervolgens gebruteerd, door daar dus die een derde vi bij op te tellen. Het is dus een misvatting dat de veroordeelde een derde van de gevangenisstraf cadeau krijgt. Het tegendeel is waar: er wordt een derde vi bij opgeteld, met het oog op resocialisatie en re-integratie. Ik heb het net al gezegd: als een rechter van oordeel is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van effectief 20 jaar passend en geboden is, zal na invoering van deze wet 22 jaar worden opgelegd, dan wordt er namelijk twee jaar vi bij opgeteld, in plaats van 30 jaar. De minister zegt dat dat niet de bedoeling is, maar dat is behoorlijk onbegrijpelijk. Als dat niet het geval zou zijn en de straf in het gegeven geval 30 jaar blijft, zou dat betekenen dat de straf met 8 jaar toeneemt, en dat is 36%. Dat kan toch ook niet de bedoeling zijn? Of is dat wel het geval en hebben we het eigenlijk over de "wet zwaarder straffen en beschermen"? Graag een reactie van de minister.

Wij zijn blij met de toezegging dat hij dit element in de evaluatie gaat meenemen, maar wat gaat de minister doen als die verwachting uitkomt? Springt hij dan voor de rechtspraak in de bres of heeft de rechter het dan gedaan?

Dan kom ik bij het laatste fundamentele bezwaar. Dat is het feit dat de rechter grotendeels buitenspel wordt gezet bij het toekennen van de vi. Het OM gaat daarover beslissen en de rechter resteert een marginale toets of het OM in redelijkheid tot een beslissing heeft kunnen komen. Ook hier weer veel organisaties die ertegen zijn. De NOvA, de NVvR, de Raad voor de rechtspraak en ook weer de RSJ spreken zich hier allemaal expliciet tegen uit. We hebben er schriftelijk over gediscussieerd, en mijn fractie stelt zich op het standpunt dat dit niet in overeenstemming is met het EVRM. Wij worden daarin ondersteund door onder andere de NVvR en ook een hoogleraar sanctierecht van de universiteit van Amsterdam, professor Denis Abels, die die zorg deelt.

De minister wijst naar artikel 22 Strafrecht, waar ook een marginale toets voor de rechter resteert. Maar dat is een heel andere toets, omdat het om een heel ander belang gaat, namelijk over 120 dagen gevangenisstraf. Dat is van een andere orde dan twee jaar. Mijn fractie vindt dat de rechter vol moet kunnen toetsen als het gaat om vrijheidsbeneming en niet marginaal.

Ik ga afronden. Onderzoek wijst uit dat het stelsel goed functioneert, ook als het gaat om preventie. De minister stelt daar vooral tegenover het algemeen gevoelen van de samenleving. In de optiek van mijn fractie is dat niet voldoende. Het wekt de indruk dat daarmee met name de onderbuik wordt bediend. Juist als alle adviezen zijn zoals ze zijn, moet er veel meer tegenover staan dan dit. Alle deskundigen, mensen die in de praktijk met deze wet werken, zijn kritisch over het terugbrengen van de vi naar maximaal twee jaar. De nadruk ligt meer op het strafdoel vergelding dan op resocialisatie. De samenleving wordt daar niet gediend. Integendeel. Wij moeten in deze Kamer niet instemmen met het verder marginaliseren van de rol van de rechter ten faveure van het OM, ook niet in de detentiefase. Het gaat hier de facto om vrijheidsbeneming van twee jaar. Daarnaast moeten wij ervoor waken dat de wetgeving die hier passeert, in overeenstemming is met de Grondwet en internationale verdragen. Deskundigen twijfelen hier expliciet over. Wegen wij dit alles af, dan slaat de weegschaal op dit moment uit naar de negatieve elementen die voor mijn fractie meer gewicht in de schaal leggen. Wij vrezen dat ons land hier niet veiliger van zal worden. Wij zien uit naar de beantwoording.

Dan u wel.

De voorzitter:

Dank u wel mevrouw Veldhoen. Dan is het woord aan de heer Recourt van de fractie van de Partij van de Arbeid, nadat spreekgestoelte is gereinigd.