Plenair Bikker bij behandeling Meer ruimte voor nieuwe scholen



Verslag van de vergadering van 12 mei 2020 (2019/2020 nr. 26)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.17 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. De vrijheid van richting is qua looproute hier soms ook een beetje zoeken, maar allereerst wil ik natuurlijk mijn felicitaties uitspreken aan mevrouw Adriaansens voor haar prachtige toespraak op een prachtige plek op een prachtig moment. De voorzitter heeft vast uitgezocht of dit de eerste maidenspeech ooit was in de Ridderzaal. Dat zullen wij vast nog van hem vernemen.

Voorzitter. In een vergadering die alleen al door de locatie historisch genoemd mag worden, behandelen wij vandaag een wetsvoorstel dat ook in zichzelf een mijlpaal is. De onderwijsvrijheid omvat de vrijheid van richting, maar in de afgelopen jaren was die vrijheid van richting in wetgeving en beleid vervolgens ook een gebod. Een nieuwe school moest openbaar zijn of tot een richting behoren, wilde hij opgericht kunnen worden. Dat vereiste van een richting als bepalende factor bij de stichting van een nieuwe school wordt nu losgelaten. Daarmee komen we weer terug bij de echte vrijheid van richting en eigenlijk bij een terugkeer naar de eerste uitleg, die gegeven werd naar de onderwijspacificatie in 1917. Indien voldoende ouders en leerlingen belangstelling hebben voor een nieuwe school, is er ruimte voor bekostiging.

De fractie van de ChristenUnie vindt het wetsvoorstel een onderstreping van de diepste kenmerken van het Nederlandse onderwijsstelsel sinds 1917. Ouders en leerlingen zijn betrokken bij de school. De pluriformiteit van de samenleving wordt ook zichtbaar in het onderwijs. Daarom kijken wij met een positieve blik naar het wetsvoorstel. Het laat de onderwijsvrijheid meeademen met de huidige tijd, die niet meer de verzuilde gestalte van eerdere decennia kent. Het wetsvoorstel heeft een gezonde blik op de huidige samenleving, maar is ook niet naïef in die zin dat elk initiatief zou moeten leiden tot een nieuwe school. Kwaliteit doet ertoe.

Hier investeren we in de toekomst van kinderen. Dat vraagt grote zorgvuldigheid. Het wetsvoorstel verhoogt de drempel dus ook. Dat maakt al met al dat mijn fractie zeer benieuwd is hoe groot de daadwerkelijke aanwas zal zijn. Maar ook als die gering is, vinden wij het nog steeds goed dat de handschoen is opgepakt om de onderwijsvrijheid haar uitwerking te laten hebben in de huidige samenleving.

Op beide kernpunten van die vrijheid, enerzijds de betrokkenheid van ouders en leerlingen en anderzijds de pluriformiteit, heeft mijn fractie bij dit wetsvoorstel nog wel enkele vragen. Die stel ik de minister graag, allereerst over de betrokkenheid van ouders en leerlingen bij de school. De oprichting van nieuwe scholen vraagt veel kennis en kunde. Gedurende de wetsverandering is veelvuldig de vrees geuit — die heb ik ook vandaag gehoord — dat dit wetsvoorstel onbedoeld bijdraagt aan meer scholen voor kinderen van hoogopgeleide, welgestelde ouders. Daarmee is de situatie omgekeerd aan de instelling van de oprichtingsregeling in de Lager-onderwijswet van 1920. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in 1920 deed zich de opluchting over de pacificatie nog voelen. Toen verzuchtte een antirevolutionaire senator dat de schoolstrijd voor hen het eigenaardige karakter had van een sociale kwestie. Immers, alleen rijke ouders konden zich op dat moment onderwijs veroorloven dat op alle terreinen uiting gaf aan hun diepste overtuigingen. Maar met de aanvaarding van dit wetsvoorstel was de School met de Bijbel niet alleen voor de kindertjes van de rijken, maar ook voor arme christelijke ouders toegankelijk: een einde aan de sociaal-economische segregatie.

Voorzitter. We leven in andere tijden, maar sociaal-economische segregatie is helaas nog steeds een terugkerend issue. Inmiddels zien we dat in een aantal grote steden vooral de postcodes voorspellend zijn voor hoe de populatie van kindertjes op een school is en niet — dat wil ik graag onderstreept hebben — of een school openbaar of bijzonder is. Deze segregatie laat zich niet zomaar oplossen door onderwijsbeleid. Het vraagt om een overheid die visie durft te hebben op de volkshuisvesting, op sport- en cultuurbeleid en op samen optrekken met gemeenten. Maar waar in 1920 juist de vrijheid van onderwijs, en daaronder die van richting, uiteindelijk zo werd vormgegeven dat ook arme kinderen naar het bijzonder onderwijs konden, moet nu voorkomen worden dat we in deze tijd met nieuwe scholen het omgekeerde bereiken. Hoe houdt de minister bij de nieuwe initiatieven de vinger aan de pols dat deze geen drempel in zich hebben voor deelname van ouders met een kleiner inkomen? In hoeverre is het aangenomen amendement-Bruins/Van Meenen over de ouderbijdrage daarbij behulpzaam?

De komst van een nieuwe school zal ook effect hebben op omliggende scholen en juist daar weer leiden tot nieuwe plannen om hun school op de kaart te zetten. Bedoeld of onbedoeld kan dat ook effect hebben op het beleid van deze scholen en de focus op de breedte of maar een deel van de samenleving. Heeft de minister juist ook voor dit aspect oog in de evaluatie van de wetgeving?

Voorzitter. Dan mijn tweede punt: de pluriformiteit van de samenleving die weerspiegeld wordt in het onderwijs. Het wetsvoorstel bevordert tevens dat de ruimte die de onderwijsvrijheid biedt voor de pluriformiteit van de samenleving, ook meer tot uiting kan komen bij de scholenstichting. Tegelijkertijd verandert er niets aan de opheffings- of stichtingsnormen. Mijn fractie heeft met instemming kennisgenomen van de wijziging gedurende het wetstraject dat er onverkort bescherming blijft voor de laatste school van richting. Dat is belangrijk, want juist hierin wordt duidelijk wat die vrijheid van richting dan wel inhoudt, namelijk dat ouders onderwijs kunnen zoeken en krijgen voor hun kinderen dat aansluit bij hun diepste overtuigingen en bij hun opvattingen over de vorming tot een goed leven.

De fractie van de ChristenUnie deelt de overtuiging van de regering dat de stichtingsnormen moeten bijdragen aan het oprichten van scholen waarvoor voldoende en duurzame belangstelling bestaat. Er moet een daadwerkelijke gemeenschap achter de nieuw op te richten school staan. Maar in de schriftelijke voorbereiding merkten wij op dat in drukbevolkte gebieden, in de grote steden, de stichtingsnormen dermate hoog kunnen zijn dat het mogelijk te beperkend werkt. Gevraagd naar de overwegingen voor het in stand houden van de huidige normen, is vooral verwezen naar duurzaamheid van initiatieven en dunbevolkte gebieden of krimpregio's. Maar ik zou graag een completer antwoord op mijn vraag krijgen. Kan bij de evaluatie van dit wetsvoorstel bezien worden in welke gebieden nieuwe scholen daadwerkelijk van de grond komen en welke effecten de stichtingsnormen hierbij hebben? Ik hoor graag van de minister.

Het bevorderen van pluriformiteit mag niet ten koste gaan van de kwaliteit. De extra eisen die dit moeten borgen, kan mijn fractie op hoofdlijnen volgen, zoals de vog-verklaring voor bestuurders en de inspanningen tot het voorkomen van draaideurconstructies. Slecht functionerende bestuurders, die telkens opnieuw aan de wieg staan van stichtingsplannen van scholen, moeten geweerd worden in het belang van de onderwijskwaliteit, maar toch ook in het belang van het draagvlak van de vrijheid van onderwijs.

In het wetsvoorstel was ook opgenomen dat met het oog op de kwaliteit het bestuur van een zeer zwakke school geen nieuwe nevenvestiging mag starten. In de Tweede Kamer is daar bij amendement aan toegevoegd: de school die door de inspectie als onvoldoende wordt beoordeeld. Ik begrijp de achtergrond van dit amendement zeer goed. Laat de energie eerst gaan naar de verbetering van de kwaliteit van de reeds bestaande school. Tegelijkertijd stelt het mijn fractie wel voor een vraag. Tegen het vérstrekkende oordeel van de inspectie dat een school zeer zwak is, is bezwaar mogelijk. Dat kan ertoe leiden dat het oordeel van de inspectie ongedaan wordt gemaakt. Maar tegen het minder verstrekkende oordeel "onvoldoende" is dat bezwaar niet mogelijk; dat oordeel is dus niet ongedaan te maken. Dat leidt tot de vreemde situatie dat een zeer zwakke school in dezen wel juridische mogelijkheden heeft en een school die "onvoldoende" scoort, niet. Mijn fractie vindt die uitkomst niet wenselijk en vraagt de minister welke voornemens hij heeft om die onlogische ongelijkheid weg te nemen.

Daarbij werd mij door Verus, de vereniging voor christelijk onderwijs, onder de aandacht gebracht dat de huidige formulering in het gewijzigde voorstel van wet aanleiding geeft om het tegenovergestelde erin te lezen. Dus de school die "onvoldoende" scoort, komt juist wél in aanmerking voor bekostiging. U begrijpt: wij vragen helderheid van de minister.

Voorzitter, ik kom tot een afronding. Wij bespreken dit wetsvoorstel in een zeer bijzondere week. Na een ongekend lange periode van dichte scholen en van thuisonderwijs zijn de scholen weer van start gegaan. Voor veel kinderen voelt het bijna als de eerste schooldag na de zomervakantie. Ik bracht vanmorgen ook zo'n juichend jongetje weg. Vanaf deze plek wil ik vooral mijn hartelijke waardering uitspreken voor al die leerkrachten en voor al die ouders en kinderen die zo enorm hun best doen en hebben gedaan. Alles is in het werk gesteld om in deze bijzondere tijden het onderwijs zo goed als mogelijk doorgang te laten vinden. Die waardering geldt natuurlijk ook de minister en zijn ambtenaren. De crisis waarin we ons bevinden, is taai. Die gaat nog veel van ons vragen. Ik wens allen in het onderwijs daarbij goede moed, wijsheid en de blijvende vreugde die het is om bij te kunnen dragen aan de toekomst van al onze kinderen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Bikker. Dan is het woord aan mevrouw Nanninga namens de fractie van Forum voor Democratie.