Plenair Bikker bij voortzetting behandeling Wijziging rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs



Verslag van de vergadering van 28 mei 2019 (2018/2019 nr. 32)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 22.52 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Ik wil de minister bedanken voor haar beantwoording in eerste termijn. Toen ik gisteren mijn eerste termijn hield, zei ik: studeren is meer dan rendement. Een van de bezwaren van de ChristenUnie tegen het leenstelsel was onze zorg dat het druk op studenten legt omdat ze zo efficiënt en zo snel mogelijk moeten studeren. Dat is de reden dat in ons verkiezingsprogramma werd gepleit voor een basisbeurs, waar deze maatregel inderdaad bij stond. De minister heeft het nu alleen nog over de maatregel die in het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie stond, maar ik hecht eraan om ook het andere deel van het verhaal te blijven vertellen. Dat zal zij begrijpen, want dat maakt het toch net weer een ander verhaal.

Voorzitter. Ik had nog een paar vragen en die wil ik graag aan de minister stellen omdat we daar in de eerste termijn niet helemaal aan toe zijn gekomen. Mijn eerste vraag ziet op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in den brede. De minister heeft wat mij betreft een duidelijk antwoord gegeven over de onderwijsbegroting, maar ik stelde de vraag in een wat breder licht. De Voorjaarsnota is net verschenen. Welk effect heeft dat op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in den brede? Ik ben benieuwd wat de minister ons op dat punt aan kan reiken.

Een tweede punt waarover ik nog een nadere vraag heb, is het Nibud-onderzoek onder studenten. De minister heeft aangegeven dat het koopkrachtonderzoek loopt en dat zij daarover het gesprek blijft voeren met het Nibud. Nu de minister na de zomer toch opnieuw naar de Kamer komt met uitsluitsel, wil ik daar nog het volgende over zeggen. De fractie van de ChristenUnie wilde met name graag weten welk deel van de lening die studenten aangaan, nodig is voor de studie en voor noodzakelijke consumptie als kamerhuur, eten, drinken en wat kleren, maar ook welk deel niet noodzakelijk is. Er zijn ook studenten die lenen om te kunnen beleggen. Er zijn meer voorbeelden te noemen van dingen die geen verband houden met de studielening en die een perverse prikkel zijn om het geld anderszins in te zetten. Ik hoorde het voorbeeld van studenten die lenen om de huur voor een kamer aan hun ouders te betalen omdat die ouders een huis hebben gekocht. Dat is een sluis waarvoor we dit geld niet hebben bedoeld. Ik zou heel graag dat inzicht krijgen, juist ook omdat ik hoge schulden wil tegengaan. Daaraan moeten we blijven werken.

Dat blijf ik een winstpunt van dit wetsvoorstel vinden, ook al vindt de heer Ganzevoort dat als de minister dat niet vindt, dat voor mij geen reden mag zijn om voor het wetsvoorstel te zijn. Maar zo werkt het niet in dit land. De ChristenUnie mag zeker zijn eigen afwegingen maken, zonder dat de minister het daarmee eens is of niet. Dat zou ik graag nog aan de heer Ganzevoort willen meegeven.

Voorzitter. Wat betreft het IVESCR wil ik de minister bedanken voor haar antwoord. Voor mij was dat op dit moment voldoende. Op een ander moment, bij een grotere wet over het hoger onderwijs, kunnen we hier weer eens uitgebreider over sparren.

Mijn laatste punt ziet op het onderzoek naar studentenwelzijn. Ik wil de minister danken voor haar toezegging dat ze een groter, kwantitatief onderzoek gaat doen, mede op verzoek van de Tweede Kamer. Tegelijkertijd blijft mijn zorg dat we dan vooral de burn-outs gaan meten. En dan zijn we helemaal aan het eind, op moment dat studenten echt al ver van huis zijn. Ik wil eerder en beter inzicht in die mentale druk. Ik weet dat dat ontzettend ingewikkeld is. Het RIVM geeft dat ook aan. Wat mij betreft wordt er ook echt bekeken hoe we dat instrument kunnen ontwikkelen. Kan de minister toezeggen dat we juist op dat punt met elkaar tot een iets verfijnder beeld komen? Want ik denk dat dat iedereen helpt die goede dingen wil doen voor studenten. En dat willen wij volgens mij allemaal.

Er zijn nog vragen gesteld en ik zie uit naar het antwoord van de minister. Als dat er is, kan ik met mijn fractie de eindafweging ten aanzien van dit wetsvoorstel maken.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Bikker. Ik geef het woord aan mevrouw Teunissen.