Plenair Lintmeijer bij voortzetting behandeling wetsvoorstel 34.506 (voorafgegaan door correctie afhandeling wetsvoorstel 35.072)



Verslag van de vergadering van 23 april 2019 (2018/2019 nr. 27)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.41 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Lintmeijer i (GroenLinks):

Voorzitter. Sociaalliberalen, christendemocraten, socialisten: iedereen met een groen en sociaal hart is welkom bij GroenLinks.

Eind 2017, een nieuw begin, kwam het debat over de initiatiefwet kinderarbeid nogal abrupt tot een eind na de advisering door de minister. Na positieve opmerkingen over het wetsvoorstel vroeg zij zich onder andere af of de problematiek van kinderarbeid niet beter via de bestaande OESO-richtlijnen en imvo-convenanten met een bredere werking dan alleen kinderarbeid kon worden aangepakt. De op handen zijnde evaluaties van een aantal van die convenanten werd de kapstok om dit wetsvoorstel aan te houden. Daarover zo meteen meer.

De noodzaak om kinderarbeid aan te pakken en daarmee vaart te maken, blijft onverminderd van kracht. De UN Guiding Principles on Business and Human Rights uit 2011 geven aan dat bedrijven een eigen verantwoordelijkheid hebben om mensenrechten te respecteren. Die principles zijn ook verwerkt in de OESO-richtlijnen. Nederland kent sindsdien een Nationaal actieplan mensenrechten en bedrijfsleven en daaruit voortvloeiende convenanten voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarin spreken bedrijven af om gepaste zorgvuldigheid te betrachten door risico's in hun keten, zoals de aanwezigheid van kinderarbeid en andere vormen van uitbuiting, in kaart te brengen. Geïdentificeerde risico's moeten worden voorkomen of op een transparante wijze worden aangepakt.

Wetgeving die bedrijven verplicht aan te tonen dat er geen kinderarbeid in hun keten zit, hebben we echter niet. Dat staat niet op zichzelf. In Nederland-convenantenland polderen we vaker over bijvoorbeeld verpakkingen, veiligheid in de horeca en gezondheidsakkoorden dan dat we strenge wetgeving opleggen. Dat leidt tot convenanten, die op hun werking moeten worden geëvalueerd. Zoals gezegd, dit wetsvoorstel zorgplicht kinderarbeid is aangehouden, omdat de minister bezig was met de procesevaluatie van het imvo-beleid. Die evaluatie zou er in 2018 zijn. We zitten nu alweer ruim in 2019 en die evaluaties zijn er nog niet en wat dat betreft zijn we feitelijk niet verder dan 19 december 2017. Wel heeft de initiatiefneemster per brief van 9 april een aantal antwoorden op prangende vragen uit de eerste termijn nog eens beantwoord. Daarvoor en ook voor de eerdere antwoorden dank, zowel aan de initiatiefneemster als aan de minister.

Maar waar staan we dan nu? Mijn fractie steunde en steunt het uitgangspunt van de wet. Eigen inspanningen van bedrijven zijn prima en al heel veel bedrijven pakken hun verantwoordelijkheid op en doen mee met convenanten. Maar — ik zie dit in het verlengde — zo lang er geen wettelijke verplichting is kinderarbeid op te sporen, heeft de consument geen zekerheid dat wat hij koopt vrij is van kinderarbeid en kunnen partners ergens ver weg in de keten geld blijven verdienen met de inzet van kinderen. Convenanten kunnen nuttig zijn, niets mis mee, maar wij spreken ook onszelf als medewetgever aan op de verantwoordelijkheid om misstanden aan te pakken. Zonder wettelijke borging blijft de kans op freeriders bestaan, zoals de initiatiefneemster terecht in haar brief aangeeft. Niet voor niets vragen juist bedrijven die zich inspannen om kinderarbeid aan te pakken, om een wettelijk kader. Niet alleen uit maatschappelijk besef, maar ook omdat er dan een gelijk speelveld ontstaat met voor alle marktpartijen dezelfde regels. Dat voorkomt in principe onterecht concurrentievoordeel voor bedrijven die zich niet inspannen in hun keten en mogelijk blijven profiteren van te goedkope arbeid. Met een wettelijke grondslag komen bedrijven die geen duidelijkheid geven of kunnen geven over wat er in hun productieketens gebeurt op achterstand en kunnen zij uiteindelijk hun plek op de Nederlandse markt verspelen. Een wettelijke borging is dan ook gewenst, maar over dit specifieke wetsvoorstel blijven er vragen, bijvoorbeeld over de nadere uitwerking en de handhaving.

Mocht het wetsvoorstel kans van slagen hebben, dan moet er nog veel geregeld worden over hoe de wet precies gaat werken en welke stappen bedrijven concreet moeten zetten. Mijn fractie steunt een grote betrokkenheid van bedrijven bij de uitwerking, maar wil wel de vinger aan de pols houden. De initiatiefneemster meent dat er nog tijd genoeg is om in een AMvB uitvoeringszaken en preventie in nauwe samenspraak met betrokkenen te regelen. Zij wil daarbij onder andere het zes-stappenplan uit de OESO-richtlijnen betrekken en de uitkomsten van de evaluaties van de imvo-convenanten meewegen. Ziet de minister dat ook zo en is zij bereid bij aanvaarding van de wet een dergelijk traject met de betrokkenen in te gaan? Wil zij dan ook op een soortgelijke wijze deze Kamer betrekken, door te voorzien in een voorhangprocedure waardoor wij er zicht op houden of de zorgen die in deze Kamer leven daadwerkelijk in de uitwerking worden weggenomen? Wil de minister sowieso toezeggen dat zij de uitkomsten van de evaluaties — los ook van de eventuele doorwerking van deze wet — met deze Kamer zal delen? Mijn fractie wil graag in het bredere licht van de Sustainable Development Goals en de Guiding Principles van de minister weten wat zij met de uitkomsten van de imvo-evaluaties doet, zodat ook deze Kamer daarover met haar het gesprek kan aangaan. Mijn fractie ziet dit dus nadrukkelijk ruimer dan alleen de aanpak van kinderarbeid; de heer Overbeek wees bijvoorbeeld in zijn eerste termijn op het aanpakken van dwangarbeid en slavernij.

Ook op het gebied van handhaving is, zoals gezegd nadere uitwerking noodzakelijk. In haar brief van 9 april duidt de initiatiefnemer ook daarvoor op handvatten, die voortkomen uit de OESO-richtlijnen. Bijvoorbeeld samenwerking met maatschappelijke organisaties die kunnen signaleren en toetsen helpt bedrijven niet alleen verder, maar zou ook inzicht kunnen geven of bedrijven zich daadwerkelijk inspannen. Ziet de minister ook een dergelijke rol voor maatschappelijke organisaties? Of vindt de minister ook na mogelijke inwerkingtreding van deze wet het ondertekenen van een convenant voldoende en vindt dan geen verdere handhaving plaats? En hoe verhoudt zich dat dan tot de taak van de nog aan te wijzen toezichthouder? Zijn er, vraagt mijn fractie vervolgens de minister, nadere inzichten wie die toezichthouder zou kunnen zijn? De meermaals door de initiatiefnemer genoemde ACM staat volgens onze waarneming nog steeds niet te springen. Graag een update van de opties hiervoor.

Welk tijdpad achten de initiatiefnemer en de minister nu haalbaar om alle nog noodzakelijke stappen te zetten, indien deze wet wordt aangenomen? Het lijkt nu uitgesloten dat we dit allemaal in acht maanden kunnen bewerkstelligen en de eerst mogelijke datum van inwerkingtreding van 1 januari kunnen halen. Welke invoeringsdatum zou dan wel haalbaar zijn? Graag een reactie.

Tot slot. De fractie van GroenLinks blijft vinden dat een Europese aanpak van kinderarbeid zou moeten prevaleren. In mijn eerste termijn vroeg ik de minister dan ook of zij mogelijkheden ziet voor initiatieven in Europees verband. Zij antwoordde dat een systematische discussie over een eventuele zorgplicht voor bedrijven op EU-niveau niet plaatsvond en niet was voorzien, maar dat zij zich daarvoor wel wilde inzetten. Ik hoor graag van de minister welke stappen het kabinet de afgelopen anderhalf jaar heeft gezet en heeft kunnen zetten. Mijn fractie deelt het perspectief van de minister dat dit moet gebeuren uit het oogpunt van een gelijk speelveld, de complexiteit van de internationale ketens en het gewicht dat de EU, sterker dan nationale lidstaten, te berde kan brengen om misstanden in de ketens aan het licht te brengen.

Als altijd, voorzitter, kijkt mijn fractie uit naar de beantwoording.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Lintmeijer. Het woord is aan de heer Diederik van Dijk.