Plenair Strik bij voortzetting behandeling Meerderheid van stemmen



Verslag van de vergadering van 2 april 2019 (2018/2019 nr. 24)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.56 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Strik i (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Ondanks de lange voorgeschiedenis van dit wetsvoorstel, is deze termijn voor mij een soort van maidenspeech, zou je kunnen zeggen. In ieder geval is het wel mijn debuut voor het debat met de heer Van der Staaij, en daar kijk ik naar uit.

Hoewel het verleidelijk is om vanwege mijn debuut hier een principieel betoog te houden over het hele wetsvoorstel, zal ik de derde termijn daarvoor niet gebruiken. Mijn fractie heeft zich bij monde van woordvoerder Lintmeijer duidelijk uitgesproken tegen dit wetsvoorstel en vandaag staat enkel ter discussie of het rapport van staatscommissie-Remkes hierin verandering zou kunnen brengen. De heer Engels heeft dat zojuist ook gedaan.

Mij moet van het hart dat de conclusie van de commissie-Remkes wat bevreemding wekt bij mijn fractie. Enerzijds schaart ze zich achter de conclusie van de commissie-Thomassen, die ervoor pleit om de Grondwet niet te wijzigen maar om wel artikel 91, lid 3 ruimer uit te leggen. Dat zou tot gevolg hebben dat verdragen die niet per se in strijd zijn met de Grondwet maar wel ingrijpende gevolgen hebben voor individuen of voor onze wetgeving of ons stelsel, een versterkte parlementaire meerderheid vereisen. De commissie onderstreept dat hiervoor zowel formele als materiële criteria zouden moeten gelden. De commissie-Thomassen wees het voorstel-Van der Staaij uitdrukkelijk af, omdat hier slechts een formeel criterium geldt, namelijk verdragen van de EU.

De heer Köhler i (SP):

Zou mevrouw Strik kunnen toelichten waarom zij zegt dat de commissie-Thomassen het voorstel van de heer Van der Staaij uitdrukkelijk afwees? Volgens mij is daar geen sprake van.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Volgens mij heeft de commissie-Thomassen aangegeven dat het initiatiefwetsvoorstel te willekeurig is, dat het criterium dat de heer Van der Staaij voorstelt een formeel criterium is, dat het enerzijds soms te ruim en anderzijds soms te beperkt is.

De heer Köhler (SP):

De commissie-Thomassen bespreekt alle voorstellen voor een nadere bepaling, waarbij ook het voorstel van Van der Staaij wordt behandeld, met voor- en nadelen. Vervolgens constateert de commissie-Thomassen in meerderheid dat er wel een nadere bepaling moet komen, maar dat ze zich niet uitspreekt voor welke.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Zoals ik het advies heb gelezen, is het misschien inderdaad niet expliciet bij meerderheid een afwijzing van het initatiefwetsvoorstel, maar geeft het wel aan dat er zowel materiële als formele criteria zouden moeten gelden en dat dat met een ruimere interpretatie van artikel 91, lid 3 ook zou kunnen worden toegepast, en dat daarvoor dus geen wetswijziging nodig is.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Is dat laatste niet de conclusie van de commissie-Remkes? Heeft de commissie-Thomassen niet gezegd dat het voorstel van Van der Staaij een aantal rafelranden heeft, namelijk die te ruime bepaling — theoretisch, waarbij bepaalde gevallen daaronder zouden vallen — en die te nauwe bepaling? Die te nauwe bepaling zou opgevangen kunnen worden door materieel nog wat uitspraken te doen over de andere verdragen. Daarmee wijst de commissie-Thomassen volgens mij de optie-Van der Staaij niet af, maar geeft zij aan dat alles wat je doet een aantal rafelranden heeft. Bij Van der Staaij wordt dan dat materiële criterium voor die andere verdragen genoemd, maar de commissie-Thomassen is tot geen enkel ander helder alternatief gekomen, behalve de unanieme uitspraak dat we meer nodig hebben dan wat er nu ligt.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dat klopt, maar de commissie zegt met name: ga nu lid 3 van artikel 91 ruimer uitleggen. In het advies spreekt men zich inderdaad niet heel duidelijk uit voor een van de mogelijke varianten, maar ik lees het toch wel zo dat de kritiekpunten, de nadelen van dit initiatiefwetsvoorstel, wel degelijk impliciet worden gewogen door de commissie-Thomassen. Er wordt gezegd: het is niet precies genoeg; het heeft nadelen, zowel de ene als de andere kant op. Daarom zou die ruimere interpretatie van artikel 91, lid 3 de voorkeur hebben. En dat wordt nu eigenlijk ook door de commissie-Remkes bevestigd.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

De commissie-Thomassen heeft unaniem gezegd dat de huidige interpretatie van artikel 91, lid 3 te eng is. Daar ben ik het mee eens. Maar die commissie heeft vervolgens in meerderheid gezegd: daarom is er een aanpassing nodig van het wetsvoorstel. Dat is dus iets meer dan alleen de ruimere uitleg. Dat zou ik mevrouw Strik willen meegeven in haar eindoordeel. De commissie-Remkes zegt: er zijn inderdaad haken en ogen aan het wetsvoorstel, maar als wij niet kunnen komen tot een verruimde interpretatie van artikel 91, lid 3 is het voorstel van Van der Staaij wel degelijk een oplossing. Daarmee wordt het dus niet afgewezen.

Ik mag mevrouw Strik en haar grondige beschouwingen graag — ja voorzitter, u bent ook onder de indruk van deze uitspraak; ik zie het — maar ik vind dat het niet fair is om te zeggen dat de staatscommissies daarmee dus het voorstel-Van der Staaij afwijzen. Het is gewoon een oplossing; er zitten alleen haken en ogen aan. Dat maakt het voor mij een andere afweging dan dat het wordt afgewezen door de staatscommissies.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik heb die haken en ogen zo gelezen en zo geapprecieerd dat het zich niet laat rijmen met het initiatiefwetsvoorstel dat we vandaag bespreken, maar ik hoor graag ook straks uw bijdrage en de appreciatie van de minister en van de initiatiefnemer zelf.

Even kijken waar ik was gebleven. Het betreft hier dus slechts een formeel criterium. Enerzijds is het wetsvoorstel te ruim, omdat ook verdragen die niet ingrijpend zijn, met een tweederdemeerderheid moeten worden aangenomen. Anderzijds is het te beperkt omdat bijvoorbeeld associatieverdragen, handelsakkoorden en ook internationale verdragen buiten EU-verband worden uitgesloten. Mijn fractie voegt daar ook aan toe dat de overheveling van bevoegdheden vanuit de EU naar Nederland buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel valt terwijl ook dat ingrijpende consequenties kan hebben. Mijn collega Lintmeijer heeft daar ook al aandacht aan besteed.

Mijn fractie kan het pleidooi van de commissie-Thomassen voor een ruimere uitleg van artikel 91, lid 3 ondersteunen, en dus ook de instemming die de commissie-Remkes hieraan geeft. Maar dan komt de commissie-Remkes met een aanvullende opmerking die onze verbazing wekt: dat als het advies van de commissie-Thomassen niet wordt opgevolgd, de commissie-Remkes het wetsvoorstel van Van der Staaij steunt. In mijn ogen is dat een te beperkte interpretatie van het advies van de commissie-Thomassen, maar kennelijk kijken sommige woordvoerders daar anders naar. Het lijkt erop dat de commissie-Remkes redeneert dat het advies van de commissie-Thomassen al een stap in de goede richting is, maar dat als die stap van de ruimere uitleg niet gezet wordt, dan maar het wetsvoorstel van Van der Staaij moet worden gevolgd. Met andere woorden: beter iets dan niets.

Die redenering houdt naar onze mening onvoldoende rekening met de kritiek van de commissie-Thomassen dat het criterium in het wetsvoorstel een overtuigende onderbouwing mist, en daarmee toch ook wel wat willekeurig is. In een aantal opzichten is het te ruim, omdat niet alle EU-verdragen ingrijpend zijn in het licht van de Grondwet. Dat heb ik net al aangegeven. Denk bijvoorbeeld aan verdragswijzigingen als gevolg van de toetreding van een nieuwe lidstaat. Dat hoeft niet per se ingrijpend in het licht van de Grondwet te zijn. Ik noem voorts de mogelijkheid dat een EU-verdragswijziging formeel iets regelt zonder dat het materiële, ingrijpende gevolgen heeft. Ook die ruime toepassing heeft ingrijpende consequenties die in onze ogen door de commissie-Thomassen niet positief worden geapprecieerd.

In onze ogen kan het advies van de commissie-Thomassen dus niet gelezen worden als een gedeeltelijke vervulling van het initiatiefwetsvoorstel, omdat het een heel andere benadering kiest. Kunnen zowel de initiatiefnemer als de minister hier nader op ingaan? Hoe kijken zij aan tegen het advies van de commissie-Remkes in het licht van dat van de commissie-Thomassen? Indien zij het advies van de commissie-Thomassen zouden willen overnemen — dan kijk ik vooral naar de minister — welke praktische consequenties zou dat dan hebben?

Voor mijn fractie was het niet nodig geweest om te wachten op het rapport van de commissie-Remkes, maar uiteraard hebben wij overwogen of dat ons standpunt heeft beïnvloed. Zoals zojuist al aangegeven, is dat niet het geval, al heeft het wel vragen opgeworpen over het advies van de commissie-Remkes, met name omdat de onderbouwing op dit punt niet bepaald informatief is, ondanks de forse omvang van het gehele rapport. Mijn fractie hoopt, om redenen die mijn collega Lintmeijer al uitgebreid naar voren heeft gebracht, dat dit wetsvoorstel niet de benodigde parlementaire steun zal krijgen, wat onverlet laat dat ik graag waardering uitspreek voor de inspanning die de heer Van der Staaij heeft geleverd met de verdediging van zijn wetsvoorstel hier in deze Kamer.

De voorzitter:

Dank, mevrouw Strik.

Ik geef het woord aan de heer Sini.