Plenair Lintmeijer bij behandeling Begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019



Verslag van de vergadering van 18 december 2018 (2018/2019 nr. 13)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 17.31 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Lintmeijer i (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Op de eerste plaats dank aan de minister dat zij naar deze Kamer heeft willen komen om naar aanleiding van de begroting een paar punten te bespreken. Om te beginnen: mijn fractie heeft bij de begroting — toen nog IHOS — 2017 onder Rutte II haar bezorgdheid uitgesproken over het dalende budget voor ontwikkelingssamenwerking, uitgedrukt als percentage van het bni. Dat daalde in een aantal stappen richting de 0,5% en dreigde daar bij ongewijzigd beleid onder te zakken. Gelukkig heeft deze minister de weg richting de in OESO-verband nagestreefde norm van 0,7% weer ingezet. Maar wat mijn fractie betreft gaat dat toch nog wel erg traag. Als we de meerjarenramingen goed lezen, komen we met de voorgenomen intensiveringen van 1 miljard voor de komende vier jaar pas in 2022, dus na deze kabinetsperiode, weer op de 0,7%-norm. Dat is dan ook nog gedeeltelijk het repareren van de kasschuif die in voorgaande jaren is toegepast om de kosten voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers te betalen. Dat laatste mag overigens volgens de internationale ODA-afspraken, maar het is geld dat feitelijk in Nederland wordt besteed.

Als we in 2022 weer richting de 0,7% gaan, dan is dat overigens nog steeds lager dan het percentage van 0,8% dat we bij het begin van de financiële crisis haalden en nog verder af van de 1% waar mijn partij voor staat. Veertien jaar later, veertien jaar na de crisis, zijn we dus nog niet terug op het niveau van voor de financiële crisis en ligt ook deze rekening voor een deel nog steeds bij de allerarmsten. Welke mogelijkheden ziet de minister om sneller in ieder geval aan de 0,7%-streefnorm te voldoen?

Belangrijker nog dan het percentage is waar we het geld aan besteden. Ook de fractie van GroenLinks ziet het behalen van de Global Goals for Sustainable Development in 2030 als een belangrijk richtsnoer, anders dan mevrouw Faber net beoogde. Daarbinnen liggen onze prioriteiten op steun aan de allerarmsten, versterking van de positie en zelfredzaamheid van vrouwen en kinderen, structurele samenlevingsopbouw en tegengaan van de gevolgen van klimaatverandering. Ten aanzien van de steun aan de allerarmsten constateren wij dat het ODA-percentage dat daaraan wordt besteed rond de 0,27% blijft schommelen. Vindt de minister dit een aanvaardbaar percentage of is zij het met de fractie van GroenLinks eens dat dit wel een erg mager schepje uit de ketel is?

Mijn fractie is wel blij met de inzet van deze minister voor vrouwenrechten, gendergelijkheid en seksuele zelfbeschikking. Het werken aan deze rechten is en blijft een permanente strijd die wij graag met het kabinet mee strijden. Onze collega's aan de overkant hebben daar ook een focus op gelegd en daar sluiten wij ons graag bij aan.

Voorzitter. Onze fractie is ervan overtuigd dat samenlevingsopbouw voor mensen de voorwaarden kan en moet creëren om in hun eigen regio een bestaan op te bouwen. Dat vergt een langetermijnagenda met evenwichtige investeringen in economie, werk, versterken van de weerbaarheid van de samenleving en ondersteuning van instrumenten die tot een rechtsstaat leiden.

Op het gebied van structurele samenlevingsopbouw zien wij echter dat in de EU en ook bij dit kabinet de agenda steeds meer bepaald lijkt te worden door migratievraagstukken. Is het zo, vragen wij de minister, dat daarmee de prioritering van landen mee verschuift van de allerarmste landen naar landen die vluchtelingen of migranten produceren of doorlaten? Het kaartje bij de brief van eind vorige week — daar refereerde de heer Overbeek ook al aan — over de Theories of Change en de geografische focus van het OS-beleid lijkt dat beeld te bevestigen. En klopt het beeld dat wij hebben dat er daardoor meer met repressieve regimes wordt samengewerkt, die wij onder andere zouden moeten aanspreken op zaken als mensenrechten, maar wat we steeds minder doen? En wat betekent deze verschuiving sowieso voor onze brede doelstellingen voor buitenlands beleid en OS-beleid?

Een voorbeeld — het is maar een voorbeeld, maar wel van grote omvang — van verschuivende Europese prioriteiten is het EU Trust Fund for Africa. Dit fonds wordt deels direct door de EU gevuld en deels met bijdragen uit de lidstaten. In het voorjaar zat er voor ruim 2.5 miljard aan projecten in de pijplijn, projecten die waren goedgekeurd, waarvan globaal de helft voor migratiemanagement, gouvernement en conflictpreventie. Kan de minister aangeven welk deel van die projecten vooral gaat om zaken als grensbewaking, tegenhouden en ontmoedigen van migranten en meer restrictieve maatregelen en welk deel wordt besteed aan, laten we zeggen, meer de structurele en positieve samenlevingsopbouw? En kan de minister aangeven uit welke budgetten de 26 miljoen euro komen die Nederland direct in dit fonds stopt? Verbindt het kabinet oormerken aan dat geld of wordt de besteding overgelaten aan het EU-fondsmanagement? Is de minister het met de fractie van GroenLinks eens dat de bijdrage aan restrictieve projecten uit ODA-gelden zo min mogelijk moet zijn en dat er zo veel mogelijk besteed moet worden aan structurele opbouw en duurzame economische ontwikkeling? Voldoet het EU Trust Fund, dat bijna even groot is als onze hele eigen OS begroting, aan die doelstelling?

Voorzitter. We hebben niet zo'n diepgravende analyse, maar wel een aantal vragen over handelsbevordering. En over die diepgravende analyse geef ik de heer Overbeek graag een compliment. Van de minister ontvingen wij een brief over het Internationaal Strategisch Overleg. Het ISO moet voortbouwen op de doelstellingen uit de nota Investeren in Perspectief en ontwikkelt publiek-private internationaliseringsstrategieën. Het houdt toezicht op programma's en onderlinge samenhang. Wat ons opvalt in de voor en door het ISO geïdentificeerde portefeuilles is dat de begrippen duurzaamheid en klimaatverandering daarin niet of nauwelijks voorkomen.

Mijn fractie staat niet a priori negatief tegenover handelsbevordering en het betrekken van het Nederlandse bedrijfsleven bij een duurzame en wederkerige handelsrelatie. Ik benadruk nog eens dat die relatie dan wel degelijk wederkerig moet zijn. Maar nog te vaak zien wij dat ook Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij fundamentele misstanden. Ik noem de ontbossing in Brazilië ten behoeve van de verbouw en handel in soja, de zogenaamde Corredor Norte, de slepende kwestie van de olievervuiling in de Nigerdelta, de nadelige effecten van de rozenkweek in Ethiopië (droogte en onderbetaling) en de seksuele uitbuiting van promotiemeisjes die bier aan de man moeten brengen. Als we dan toch aan tafel zitten, is dan een dergelijk publiek-privaat strategisch overleg niet ook een forum waar deze en andere negatieve gevolgen van zogenaamde handelsbevordering een plek moeten krijgen? En zouden thema's rond uitbuiting enerzijds en de adaptatie van klimaatgevolgen anderzijds, niet bij uitstek een eigen portefeuillehouder of een overkoepelende programmamanager behoeven? Wat kan de minister daar in dit kader aan doen? Graag een reactie.

Voorzitter. Tot slot. De laatste weken is ook door mijn fractie aandacht gevraagd voor de situatie rond Venezuela. Ik doe dat ook op deze plek. In het kader van dit debat willen wij daar een paar vragen bij stellen. Het gaat ons nu even niet om een politieke analyse van de situatie in dat land, maar om de gevolgen van de vergaande economische en maatschappelijke ontwrichting waar de mensen nu mee te kampen hebben. Gebrek aan werk, voedsel en medicijnen jaagt miljoenen mensen het land uit, op zoek naar pure overleving. Landen als Peru, Ecuador en Colombia hebben inmiddels de handen vol aan humane opvang. En ook binnen ons Koninkrijk komen, zei het in mindere aantallen, vluchtelingen naar met name Aruba en Curaçao. De minister steunt inmiddels met enkele miljoenen programma's in Colombia om mensen op te vangen. Dat steunen wij. Maar wij maken ons grote zorgen over de manier waarop vluchtelingen uit Venezuela op de eilanden binnen het Koninkrijk worden opgevangen. Over met name Curaçao heeft onder meer Amnesty uiterst kritische, zo niet vernietigende rapportages uitgebracht, waarin onder meer sprake is van automatische detentie, en dat dan ook nog onder erbarmelijke omstandigheden. Automatische detentie is verboden op grond van artikel 5 van het EVRM, dat in het gehele Koninkrijk van kracht is. Mijn fractie is bekend met het feit dat met name Curaçao geen asielwetgeving kent, maar meent dat het Koninkrijk zich niet aan zijn verplichtingen kan onttrekken.

Ziet de minister van Ontwikkelingssamenwerking, in overleg met haar collega's van Koninkrijkszaken en Asiel, mogelijkheden om de eilanden veel meer te ondersteunen dan nu gebeurt bij een fatsoenlijke opvang zonder detentie van Venezolanen, om op die manier een einde te maken aan een structureel ongewenste situatie? En is de minister het met de fractie van GroenLinks eens dat met name artikel 43 van het Statuut een waarborgfunctie bevat voor de naleving van mensenrechtenverdragen? Erkent zij dat hier in elk geval het EVRM in het geding is? Ik verwijs daarbij ook graag naar de motie met deze strekking die mijn collega Strik hierover vanmiddag heeft ingediend bij de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid. Maar ook van deze minister horen we graag een reactie, gezien het belang van deze zaak.

Wij kijken uit naar de reactie van de minister, ook wat betreft de overige punten.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Lintmeijer. Wil een van de leden in de eerste termijn het woord nog voeren? Dat is niet het geval.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering, in afwachting van de terugkomst van de minister van Economische Zaken en Klimaat.