Plenair Verheijen bij behandeling Minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld



Verslag van de vergadering van 9 oktober 2018 (2018/2019 nr. 3)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 21.41 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Verheijen i (PvdA):

Voorzitter, ik moest ook even doordenken wat de heer Reuten precies bedoelde. Wij willen vanuit onze fractie de minister danken voor de wijze waarop hij het woord voert, betoogt, zijn inzet toont en duidelijk maakt waar hij voor staat. Het is heel duidelijk en evident. Daar gaat onze discussie met u ook niet over, minister. De discussie die wij met u voeren is of u zich niet heel erg kwetsbaar maakt in het kader van ordelijke wetgeving die ook haar juridische doorwerking moet gaan krijgen en of uw opvolgers, uw nalatenschap, dat in goede orde zullen beheren. Kan de bruidsschat die u vandaag op tafel legt, worden overgenomen?

Toen de heer Reuten intervenieerde moest ik even denken aan een vergelijking met een radicale, liberale voorloper die u heeft gehad. Misschien is de vergelijking met Willem Treub al eens eerder gemaakt. Treub was in de jaren tachtig van de negentiende eeuw wethouder in Amsterdam en heeft toen het telefoonbedrijf gesocialiseerd. Het particuliere bedrijf dat het eerste telefoonnet in Amsterdam aanlegde, werd door hem gemeentelijk gemaakt. Dat was het begin van het gemeentelijk socialisme, waar de radicale beweging in die tijd in Amsterdam een belangrijke rol in speelde.

Die meneer Treub is nadien nog heel bekend en beroemd geworden en gebleven. Hij heeft een belangrijke rol gespeeld in het kabinet-Cort van der Linden. Dat kabinet was gebaseerd op de godsvrede en moest het evenwicht bewaren tussen de Duitse kant en de Engels-Franse kant. U kent misschien het Aardappeloproer van 1917 in Amsterdam. Dat was te wijten aan het feit dat toen de Nederlanders beloofden dat ze 160.000 ton aardappelen aan Duitsland zouden leveren, de Engelsen dat recht ook opeisten. Dat was de oorzaak van het Aardappeloproer, want toen waren er geen aardappelen voor de Amsterdamse mensen.

Ik zeg dat nu omdat u eigenlijk suggereert dat u bijna per decreet kunt handelen, zoals dat in oorlogstoestanden en in oorlogstijd ook noodzakelijk was. Een decreet maakt u extra kwetsbaar, want dan heeft u niet de vanzelfsprekende democratische legitimatie om met het parlement over uw koers te spreken. Dat had Treub wel in de jaren tachtig van de negentiende eeuw. De Amsterdamse gemeenteraad was heel dol op hem, maar in de tijd van het kabinet-Cort van der Linden was het vooral de minister-president die voortdurend moest balanceren tussen een aantal ministers, waaronder Treub, die veel ruzie met elkaar maakten. Daar is een mooi boek over geschreven, dat wil ik u nog wel eens geven.

Nu kom ik op mijn punt van vanavond. Wij zijn teleurgesteld over een aantal discussies die we met elkaar hebben gevoerd. Die gingen over de wijze waarop u het afwegingskader wilt hanteren en de wijze waarop u de onderbouwing en de motivering daarvan wilt geven. Ik noemde het kwetsbaar. In mijn functie ben ik de afgelopen twee maanden voortdurend in een crisisorganisatie geweest, want de droogte van deze zomer noodzaakte ons tot waterverdeling. Dat betekende dat wij op het niveau van kubieke meters uitrekenden hoeveel water elk slootje nog kon krijgen, omdat we afhankelijk zijn van de Maas. Daar hebben we protocollen voor, onderbouwingen, motiveringen en afspraken. De verdringingsreeks is daarbij een heel belangrijk stuurmiddel. De verdringingsreeks is door de Tweede Kamer vastgelegd. Als ik de eerste boer moet weigeren om water te leveren, hoef ik niet uit te leggen wat de verdringingsreeks is. Dat is in een crisisorganisatie meteen duidelijk. Als ik dan nog moet gaan discussiëren over prioriteiten en afwegingen, dan wordt dat hopeloos. Die problematiek trekt u naar zich toe door het niet beter in de wet vast te leggen. Dat is ons bezwaar.

Dat geldt ook — die vraag heeft u eigenlijk niet beantwoord — voor de vraag of het nieuwe concept instemmingsbesluit juridisch voldoende staat. De Raad van State heeft het instemmingsbesluit de vorige keer immers vernietigd. Daarom hebben wij aangedrongen op enige vertraging om te kijken of de borging van het nieuwe concept instemmingsbesluit via integrale wetgeving en voorlegging aan het parlement beter gegrond kan worden. Misschien kan het vanuit een andere optiek leiden tot een aanscherping, dus een verlaging van de hoeveelheid laagcalorisch gas, zodanig dat er besparings- en rantsoeneringsdoelstellingen op gebaseerd kunnen worden. Dat zien wij niet terug in de wijze waarop u het afwegingskader gaat implementeren.

Dat brengt ons tot een motie, die ik zal aanbieden en die vraagt om alsnog voorlegging van de belangen van de ministeriële regeling, zodanig dat er wel degelijk afstemming met en vastlegging door het parlement kan geschieden.

De voorzitter:

Door de leden Verheijen, Reuten, Nooren, Binnema en Postema wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het voorgestelde artikel 52d, lid 3, Mijnbouwwet gewag maakt van een ministeriële regeling over de invulling van de veiligheidsnorm van 10-5 en van de verschillende categorieën eindafnemers (van gas);

overwegende dat deze ministeriële regeling inhoudelijk belangrijk kan zijn voor de randvoorwaarden van de vast te stellen operationele strategie voor de gaswinning in het Groningenveld (ex artikel 52d), en daarmee voor het veiligheidsbelang;

vraagt de regering de genoemde ministeriële regeling, alvorens vast te stellen, voor te leggen aan beide Kamers der Staten-Generaal,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter K (34957).

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Verheijen. Ik geef het woord aan mevrouw Teunissen.