Plenair Ten Hoeve bij behandeling Minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld



Verslag van de vergadering van 9 oktober 2018 (2018/2019 nr. 3)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 21.51 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ten Hoeve i (OSF):

Voorzitter. Ik bedank de minister voor zijn heldere, maar ook persoonlijke verdediging van het wetsvoorstel. Hij begon met een verhaal over wat er in het verleden nu allemaal fout gegaan is en fout gedaan is. Dat is een triest verhaal. Dat betekent dat we tevreden mogen zijn dat er eindelijk wel echt iets lijkt te worden gedaan. Ik denk dat het wettelijke kader dat ons daarvoor voorgelegd wordt, effectief kan zijn, alhoewel ik onder de indruk ben van de opmerkingen van collega Verheijen over het prioriteitenkader dat gehanteerd zou moeten worden ingeval het tot maatregelen moet komen. De tevredenheid betekent dat ik wat dat betreft denk dat waardering uit zou moeten gaan naar deze minister, die het aangedurfd heeft om nu de daadkracht te tonen die misschien al jaren eerder getoond had moeten worden.

Toch zijn er onzekerheden genoeg. De schadevergoedingen en de versterkingen moeten nu echt gaan lopen, wil de minister het vertrouwen in de regio echt terugwinnen. En er blijven grote onzekerheden wat betreft de noodzakelijke hoeveelheid nog te winnen gas, want hoe snel komen wij van dat gas af? Het buitenland blijkt, zo blijkt uit de opmerkingen van de minister, vlotter te zijn in het accepteren van alternatieven dan onze eigen bedrijven. Dus zou het er inderdaad wel op uitdraaien dat de minister daar maatregelen voor moet nemen. Wie plastic flesjes wil recyclen, kan ook beter gewoon statiegeld heffen, dus maatregelen nemen. Ik vrees dat dit hier ook geldt.

De discussie met mevrouw Teunissen over het fiscale instrument ging een beetje een andere kant uit en werd in een ander kader geplaatst. Ik moet zeggen dat als het toch over maatregelen gaat, ik het inzetten van fiscale instrumenten daarbij toch zeker als een mogelijkheid zie die de minister niet onmiddellijk weg zou moeten wapperen.

Dan blijven uit mijn eerste termijn twee vragen over waar de minister niet op ingegaan is. Ik heb in de eerste termijn het volgende gesteld. Als het zover komt — het kan gebeuren — dat er geen dekking meer is vanuit exploitanten of achterliggende maatschappijen, is naar mijn mening de overheid, de Staat, verantwoordelijk omdat die de vergunning verleend heeft en daarmee de risico's geaccepteerd heeft. Is de minister het daarmee eens? Zo ja, geldt dan dezelfde redenering ook niet bij windparken, waar eenzelfde risico's voor persoonlijke schade bij kunnen optreden? We overzien dat maar heel beperkt op dit moment. De overheid geeft daar een vergunning voor. Natuurlijk is de exploitant aansprakelijk, maar bij die windparken is het risico ook heel groot dat er op een bepaald moment geen exploitant meer is. Wie is dan aansprakelijk? De Staat, vanwege de vergunningverlening? Ik zou er wel voor willen pleiten om dat duidelijk uit te spreken.

Als het zover komt, moet in ieder geval wat de mijnbouw betreft volgens de minister het waarborgfonds de uitkeringen verrichten. De Staat is dan aansprakelijk, maar het waarborgfonds moet de middelen opleveren. Hoeveel waarborg hebben wij dat het waarborgfonds voldoende gevuld is? Dat heb ik ook gevraagd. Het lijkt mij de moeite waard om daar even op te reflecteren.

Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ten Hoeve. Ik geef het woord aan de heer Nagel.